In deze zaak vordert eiser, een tatoeage artiest, nakoming van een opleidingsovereenkomst die hij met gedaagde, een grimeeropleiding volgende, heeft gesloten. De eiser stelt dat gedaagde op basis van deze overeenkomst € 18.750,- aan opleidingskosten verschuldigd is. Gedaagde betwist dit en stelt dat er geen sprake is van een daadwerkelijke opleiding, maar slechts van enkele aanwijzingen en tips. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van eiser niet kan worden toegewezen. De rechter overweegt dat de verbondenheid tussen de opleidingsovereenkomst en de overeenkomst tot opdracht (ZZP) betekent dat met het beëindigen van de laatste ook de eerste eindigt. Bovendien is het bedrag van € 25.000,- dat eiser noemt niet daadwerkelijk aan gedaagde ter beschikking gesteld voor een opleiding. De rechter concludeert dat het vorderen van nakoming in deze omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. De vordering wordt afgewezen en eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.221,- worden begroot.