ECLI:NL:RBROT:2025:13084

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
C/10/707393 / KG ZA 25-972
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid in kort geding na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eisende partij, na een echtscheiding, vordert dat de gedaagde partij meewerkt aan het ontslag van de eisende partij voor de hoofdelijke aansprakelijkheid van een hypothecaire geldlening. De partijen zijn gehuwd geweest en hebben twee minderjarige kinderen. De echtscheiding is op 11 november 2024 ingeschreven. In het kader van de echtscheiding hebben partijen een convenant gesloten over de verdeling van hun gezamenlijke bezittingen, waaronder een appartement en de bijbehorende hypotheek. De eisende partij stelt dat hij zonder de medewerking van de gedaagde partij niet in staat is om een hypothecaire financiering voor een nieuwe woning te verkrijgen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is en dat de gedaagde partij niet heeft betwist dat zij verplichtingen uit het convenant heeft. De voorzieningenrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de benodigde inspanningen te verrichten om het ontslag van de eisende partij voor de hoofdelijke aansprakelijkheid te bewerkstelligen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/707393 / KG ZA 25-972
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2025
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan,
tegen
[gedaagde partij],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 september 2025 met producties 1 tot en met 5
- producties 6 tot en met 10 van [eisende partij]
- de vermeerdering van eis
- de bijlagen 1 tot en met 12 van [gedaagde partij]
- de mondelinge behandeling van 29 oktober 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van [scheidingsdatum] 2024 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheiding is op 11 november 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben twee minderjarige kinderen.
2.2.
In het kader van de echtscheidingsprocedure hebben partijen o.a. ten aanzien van de verdeling van het tot de huwelijkse gemeenschap behorende appartementsrecht aan [adres] , [postcode] [plaats] (de woning), en de daarop rustende hypotheek op 21 juni 2024 een regeling getroffen die is neergelegd in een convenant. Dat convenant is gehecht aan en maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert (zakelijk weergegeven), na vermeerdering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. [gedaagde partij] te veroordelen binnen twee dagen na datum vonnis de benodigde inspanningen te verrichten om het ontslag van [eisende partij] voor de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening die betrekking heeft op de woning te bewerkstelligen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag of dagdeel dat [gedaagde partij] weigert hieraan te voldoen, met een maximum van € 100.000,-;
subsidiair:
2. [eisende partij] te machtigen om de woning te gelde te maken, in die zin dat hij als deelgenoot en als vertegenwoordiger van [gedaagde partij] , zelfstandig en dus buiten [gedaagde partij] om, die (rechts)handelingen kan verrichten die noodzakelijk zijn voor de verkoop en levering van de woning, te weten:
- het verstrekken van de verkoopopdracht aan een makelaarskantoor;
- het sluiten van een verkoopovereenkomst, tegen een door partijen gezamenlijk te bepalen prijs, bij gebreke waarvan de makelaar de prijs zal bepalen;
- het ondertekenen van de notariële leveringsakte;
3. waarbij dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde partij] voor de onder 2 genoemde (rechts)handelingen, een en
ander op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW;
4. [gedaagde partij] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het te gelde maken van de woning door:
- de makelaar in staat te stellen foto's van de woning te (doen) maken en gebruiken in de advertenties;
- de makelaar in staat te stellen om, zonder de aanwezigheid van [gedaagde partij] in of bij de woning, met potentiële kopers de woning te bezichtigen en de woning daarvoor schoon en netjes achter te laten;
- een door de makelaar bij de woning geplaatst verkoopbord niet te (doen) verwijderen;
- de woning met aanhorigheden bij levering aan de koper(s) leeg en schoon op te leveren;
5. [gedaagde partij] te veroordelen om aan [eisende partij] een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of ieder gedeelte daarvan dat zij na betekening van dit vonnis niet aan de handelingen zoals benoemd in 4 voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt;
primair en subsidiair:
6. ( [eisende partij] , de voorzieningenrechter begrijpt dat hier bedoeld is en leest aldus:) [gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisende partij] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Vervolgens moet de voorzieningenrechter in dit kort geding beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing in dit geding gerechtvaardigd is.
4.2.
Volgens [eisende partij] heeft hij een spoedeisend belang bij het gevorderde omdat hij zonder de gevorderde medewerking niet in staat is om een hypothecaire financiering te krijgen voor een nieuwe woning. Hij heeft dat met stukken voldoende aannemelijk gemaakt. Uit die stukken volgt bovendien dat [gedaagde partij] al sinds half september op de hoogte is van het verzoek van [eisende partij] – en niet pas sinds een week – en tot slot is het spoedeisend belang niet betwist. De gevorderde “benodigde inspanningen” omvatten weinig meer dan het zetten van een handtekening, aldus [eisende partij] .
4.3.
Inhoudelijk kan worden vastgesteld dat de primaire vordering voortvloeit uit het convenant dat partijen hebben gesloten: de vrouw krijgt een appartement toebedeeld onder de verplichting dat zij de daarbij behorende hypotheekschuld van € 180.000,- voor haar rekening neemt. [gedaagde partij] heeft niet betwist dat zij die verplichting op zich heeft genomen. Zij stelt dat de reden dat zij (nog) niet meegewerkt heeft, is gelegen in het feit dat [eisende partij] bepaalde verplichtingen uit het convenant en het ouderschapsplan volgens haar niet nakomt. Belemmeringen aan de zijde van de financier van de hypotheekschuld zijn er blijkbaar niet. De financiën van [gedaagde partij] zijn tijdens de mondelinge behandeling wel ter sprake gekomen maar volstrekt onduidelijk is gebleven wat haar inkomsten en vaste lasten zij, maar ook wat de omvang is van schulden en, eventueel, vermogen. Op basis van de niet-betwiste stellingen van [eisende partij] over het inkomen van [gedaagde partij] gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het voor [gedaagde partij] mogelijk moet zijn om de verplichtingen die horen bij de hiervoor genoemde hypotheekschuld te dragen.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat [gedaagde partij] in deze procedure zonder advocaat is verschenen. Dat heeft als gevolg dat zij geen vorderingen kan instellen zoals zij wel lijkt te willen doen met haar document “voorwaarden hypotheek afdracht”. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanknopingspunten om een of meer van de, niet steeds even concreet en bepaalbaar geformuleerde, wensen van [gedaagde partij] als voorwaarden aan toewijzing van het gevorderde te verbinden, nog daargelaten dat [eisende partij] duidelijk heeft gemaakt dat gevorderde medewerking ook tot gevolg heeft dat [gedaagde partij] wordt ontslagen uit de (door haar gewenste) hoofdelijke aansprakelijkheid voor de andere hypotheek waar partijen op dit moment nog aan gebonden zijn. Omdat de primaire vordering verder niet gemotiveerd betwist is, wordt deze toegewezen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het partijen blijkbaar voldoende duidelijk is wat de benodigde inspanningen behelzen. In het stilzitten van [gedaagde partij] en haar verweer tijdens de mondelinge behandeling, dat zij meermaals herhaalde, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een eenmalige dwangsom te verbinden aan de veroordeling. Uit stellingen van [eisende partij] volgt dat de benodigde inspanningen op zeer korte termijn gerealiseerd moeten zijn. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat na ommekomst van die termijn, het niet langer mogelijk is om te bereiken wat hij wil. Daarvan uitgaande is een dwangsom per tijdseenheid, ook al wordt die gemaximeerd, niet passend. De gevorderde inspanningen kunnen nergens meer toe leiden en dat zou tot gevolg hebben dat de dwangsom dan een punitief karakter zou krijgen.
4.5.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de benodigde inspanningen te verrichten om het ontslag van [eisende partij] voor de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypthecaire geldlening die betrekking heeft op het appartement staande en gelegen te [postcode] te [plaats] , [adres] , te bewerkstelligen
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] een eenmalige dwangsom te betalen van € 25.000,00 indien zij niet tijdig aan de hoofdveroordeling in 5.1. voldoet,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2025. 1734/2009