In deze zaak heeft de grootmoeder (oma) een verzoek ingediend om gezamenlijk gezag te verkrijgen over haar twee kleinkinderen, terwijl de moeder van de kinderen niet in de procedure aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 1:253t lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat vereist dat een verzoek tot gezamenlijk gezag door zowel de met gezag belaste ouder als de grootouder gezamenlijk moet worden ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel oma stelt dat de moeder achter het verzoek staat, de moeder niet is verschenen en haar standpunt niet is vastgesteld. Hierdoor kon de rechtbank het verzoek van oma niet als een gezamenlijk verzoek beschouwen. De rechtbank heeft oma niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat niet aan de wettelijke vereisten is voldaan. De beschikking is gegeven op 17 september 2025 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de dag van de beschikking.