ECLI:NL:RBROT:2025:13131

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
11755308 VZ VERZ 25-4460
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en schadevergoeding tussen Cosco Shipping Lines (Netherlands) B.V. en [verweerster]

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Cosco Shipping Lines (Netherlands) B.V. en [verweerster]. De relatie tussen Cosco en [verweerster] was onder druk komen te staan door een klacht van [verweerster] tegen een leidinggevende, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsverhouding. Het verzoek van Cosco om de arbeidsovereenkomst te ontbinden werd afgewezen, evenals het verzoek van [verweerster] om schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet kon worden ontbonden omdat niet aan de voorwaarden voor opzegging was voldaan. Cosco had te snel naar ontbinding gegrepen en moest [verweerster] weer te werk stellen. De kantonrechter benadrukte dat Cosco zich moest inspannen om de HR-afdeling zodanig te reorganiseren dat [verweerster] haar werkzaamheden kon voortzetten. De kantonrechter wees ook de schadevergoeding van [verweerster] af, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor het causale verband tussen de klachten en de geleden schade. De proceskosten werden aan Cosco opgelegd, omdat zij grotendeels ongelijk kreeg in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11755308 VZ VERZ 25-4460
datum uitspraak: 29 oktober 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
Cosco Shipping Lines (Netherlands) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster en verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A. Ester, advocaat te Zwijndrecht
tegen
[verweerster],
wonende te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
verweerster en verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. I.D.C.J. van Driel, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘Cosco’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van Cosco (ontvangen op 18 juni 2025), met bijlagen;
  • het verweerschrift van [verweerster] met tegenverzoek (ontvangen op 15 september 2025), met bijlagen;
  • de brief van 19 september 2025 van Cosco, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van (de gemachtigde van) Cosco.
1.2.
Op 24 september 2025 is de zaak op zitting met partijen besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens Cosco, mevrouw [persoon A] (Managing Director) en mevrouw [persoon B] (interim HR-medewerker), bijgestaan door de gemachtigde mr. A. Ester;;
  • [verweerster] , vergezeld van haar partner en bijgestaan door de gemachtigde mr. I.D.C.J. van Driel
1.3.
De procedure is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te beproeven. Beide partijen hebben op 30 september 2025 laten weten dat zij geen schikking hebben bereikt en zij hebben de kantonrechter verzocht om een beschikking te geven in de zaak.
1.4.
De uitspraak van de beschikking is vervolgens door de kantonrechter bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verweerster] is vanaf 1 november 1999 bij (de rechtsvoorganger van) Cosco in dienst. De functie van [verweerster] was in ieder geval Manager Facility; die functie is in maart 2025 overgeheveld naar de afdeling ICT. Tussen partijen bestaat discussie over de huidige functie van [verweerster] : [verweerster] zegt dat zij daarnaast ook werkte (en nog steeds werkt) als HR-Manager, terwijl Cosco zegt dat het gaat om de functie van HR-Coördinator.
2.2.
Cosco verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond). Herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn is volgens Cosco niet mogelijk. [verweerster] is het er niet mee eens en wil dat het verzoek om ontbinding wordt afgewezen en dat zij weer te werk gesteld wordt. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, maakt [verweerster] aanspraak op de transitievergoeding ten bedrage van € 63.319,59 bruto (uitgaande van de ontbindingsdatum van 1 november 2025) en een billijke vergoeding ten bedrage van € 1.200.000,00 bruto. Daarnaast vraagt [verweerster] – ook in het geval het ontbindingsverzoek van Cosco wordt afgewezen – om Cosco te veroordelen om aan haar schadevergoeding te betalen en een voorschot daarop ten bedrage van € 15.000,00, vermeerderd met rente.
2.3.
De uitkomst van deze zaak is dat de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden en dat Cosco [verweerster] weer te werk moet stellen. De schadevergoeding die [verweerster] verzoekt wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom dit de uitkomst is van deze procedure.
De arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden
2.4.
De arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan namelijk alleen worden ontbonden als aan de voorwaarden voor opzegging is voldaan (artikel 7:671b lid 2 BW). Dat is hier niet het geval. Hierna wordt die beslissing verder toegelicht.
Er is geen redelijke grond
2.5.
Voorwaarde voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW).
2.6.
Cosco stelt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding waardoor van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 onder g BW). Dat is een redelijke grond als de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. Hierna wordt deze beslissing door de kantonrechter verder toegelicht.
2.7.
Vanaf 2016 werkte [verweerster] onder de heer [persoon C] als Deputy Managing Director. Tot het moment dat [persoon C] medio april 2024 met pensioen is gegaan, was er eigenlijk niets aan de hand tussen [verweerster] en Cosco. De heer [persoon D] (hierna: [persoon D] ) heeft het stokje van [persoon C] overgenomen en hij is in april 2025 ook formeel benoemd als Deputy Managing Director.
2.8.
Onder leiding van (onder meer) [persoon D] en mevrouw [persoon A] (Managing Director), is in de tweede helft van januari 2025 besloten een nieuwe HR-manager aan te stellen, met name gericht op de beleidsmatige en strategische kant van HR. Wijziging in de inrichting van de HR-afdeling was volgens de directie nodig, omdat er behoefte was aan een meer strategisch opererende HR-Manager, zoals Cosco dat tijdens de zitting noemde: een ‘zwaarder’ iemand. Het staat Cosco uiteraard vrij om een ander (strategisch) beleid te bepalen. De HR-Manager zou boven [verweerster] komen te staan. [verweerster] zou daarbij volgens Cosco haar werkzaamheden als HR-Adviseur kunnen blijven vervullen. Cosco stelt dat zich tijdens de laatste vergadering voorafgaand aan dit besluit een incident heeft voorgedaan tussen [verweerster] en een collega, maar gesteld noch gebleken is dat dit incident heeft geleid tot een verstoring in de arbeidsrelatie.
2.9.
In de periode daarna zijn over dit besluit diverse gesprekken gevoerd tussen [verweerster] enerzijds en [persoon D] en [persoon B] anderzijds. Daarbij is steeds door Cosco benadrukt dat [verweerster] werd gewaardeerd om haar inzet en werkzaamheden en dat zij deze in de rol van HR-adviseur kon blijven voortzetten. Naast het functievoorstel, is op 30 januari 2025 ook een voorstel tot beëindiging van het dienstverband gedaan. Daarbij heeft Cosco wederom steeds benadrukt dat [verweerster] ook gewoon in dienst kon blijven. [verweerster] heeft het voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet geaccepteerd.
2.10.
Op 13 maart 2025 heeft een mediationgesprek plaatsgevonden, waarin de op dat moment relevante onderwerpen zijn besproken. Ook tijdens dat gesprek is benadrukt dat [verweerster] kon blijven werken op de HR-afdeling. Vervolgens is [verweerster] vrijgesteld van werk; volgens Cosco niet omdat de arbeidsverhouding was verstoord, maar om [verweerster] ruimte te geven om de ontwikkelingen af te wachten. Dit is door [persoon B] aangeboden, juist vanwege de goede verhouding met [verweerster] . [verweerster] heeft hier uiteindelijk (al dan niet onder druk) gebruik van gemaakt en heeft vanaf dat moment geen werkzaamheden meer voor Cosco verricht. Partijen zijn het erover eens dat van een verstoring van de arbeidsrelatie op dat moment geen sprake was.
2.11.
Uiteindelijk heeft [verweerster] (via haar gemachtigde) op 17 april 2025 laten weten
waar zij met betrekking tot het functievoorstel moeite mee had. In die brief schrijft haar gemachtigde:
“Het dienstverband van cliënte duurt op dit moment al ruim 25 jaar. In die 25 jaar heeft zij altijd goed gefunctioneerd. Zelfs haar laatste beoordeling was ronduit goed te noemen. Op basis van een volstrekt niet onderbouwd oordeel als zou cliënte ‘competenties missen op het gebied van leiderschap, communicatie en visie’ komt er uit het niets een voorstel dat erop neerkomt dat cliënte moet instemmen met een demotie en een forse vermindering van haar arbeidsvoorwaarden. Cliënte is daardoor onaangenaam verrast, doch heeft zich professioneel opgesteld en is voortgegaan met haar werkzaamheden”.
Ter zitting heeft [verweerster] tevens te kennen gegeven dat zij Cosco verwijt dat er niet beter met haar gecommuniceerd is en dat haar niet duidelijk is gemaakt waarom het nodig was om een andere functionaris boven haar te plaatsen.
2.12.
In diezelfde periode heeft [verweerster] een klacht vanwege ongelijke behandeling ingediend tegen [persoon D] . Deze klacht zag niet op het gedrag van [persoon D] direct richting [verweerster] , maar op vrouwonvriendelijk en discriminerend gedrag wat zij had gehoord op de afdeling. Zo zou [persoon D] hardop op de afdeling hebben geroepen dat
“hij ervoor zou zorgen dat alle vrouwelijke managers zouden verdwijnen”en zou hij een vrouwelijke sollicitante hebben afgewezen
“omdat ze wel eens zwanger zou kunnen worden”. Hoewel deze gedragingen niet direct tot [verweerster] waren gericht, raakte het haar wel vanwege het functievoorstel waarbij zij geen eindverantwoordelijkheid meer zou hebben.
2.13.
Op 4 juni 2025 heeft uiteindelijk nog een mediationgesprek plaatsgevonden, maar dit heeft nergens toe geleid. Op 18 juni 2025 heeft Cosco het onderhavige verzoekschrift ingediend.
2.14.
Dat de verhouding tussen partijen inmiddels onder druk staat en deuken heeft opgelopen, blijkt wel uit de over en weer gemaakte uitlatingen en het feit dat partijen inmiddels tegenover elkaar staan in deze procedure. Dit betekent echter nog niet dat sprake is van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Tot het moment dat [verweerster] een inhoudelijke reactie gaf op het functievoorstel en zij de klacht tegen [persoon D] indiende, was er kennelijk voor Cosco nog geen reden om niet met [verweerster] verder te kunnen. De kantonrechter constateert dat partijen weliswaar op onderdelen verschillend denken, met name over de functie-inrichting en de rol van [verweerster] binnen de HR-afdeling, maar dat is onvoldoende om te kunnen zeggen dat de verhoudingen tussen partijen zodanig zijn beschadigd dat een vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet meer van Cosco gevergd kan worden. Ook het indienen van een dergelijke klacht tegen [persoon D] , betekent op zichzelf niet dat sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding met Cosco. Het staat een werknemer immers vrij om een melding of klacht te doen van (vermeend) ongewenst gedrag. Cosco heeft hier ook een eigen Code of Conduct voor ingericht, die juist voorziet in een dergelijke mogelijkheid. Dat de relatie tussen [persoon D] en [verweerster] hierdoor onder druk staat, betekent niet dat deze niet te herstellen is. [verweerster] heeft tijdens de zitting bovendien zelf verklaard dat zij nog met [persoon D] wil en kan samenwerken, maar dat zij zich genoodzaakt zag zijn gedrag te melden in de hoop dat hij daar in de toekomst rekening mee zal houden. Daarnaast heeft ook Cosco ter zitting laten weten dat de klachten van [verweerster] niet hebben geleid tot een duurzame ontwrichting. Wat dan volgens Cosco uiteindelijk wél heeft geleid tot de vermeende verstoring van de arbeidsrelatie, is niet duidelijk geworden.
2.15.
Zeker gezien het langdurig dienstverband van [verweerster] en haar vlekkeloos functioneren mag van Cosco naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden verwacht worden dat zij zich inspant om de HR afdeling zodanig te (re)-organiseren dat [verweerster] haar werkzaamheden kan voortzetten, dan wel dat Cosco zich inspant om in overleg met [verweerster] te kijken naar een andere passende functie binnen de organisatie. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Cosco te snel naar het middel van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gegrepen en gaat het niet aan dat Cosco van de ene op de andere dag [verweerster] confronteert met het gegeven dat zij onvoldoende strategisch opereert en haar tevens confronteert met een demotie met intrekking van het gebruik van haar leaseauto. Zoals hiervoor ook al overwogen realiseert de kantonrechter zich dat de arbeidsverhouding tussen partijen behoorlijk onder druk is komen te staan, maar vooralsnog is geen sprake van een voldragen g-grond en ligt het op de weg van Cosco om te trachten de impasse op een andere wijze op te lossen dan met ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zeker gezien het langdurig en vlekkeloos dienstverband en het feit [verweerster] ook ter zitting afwijzing van het ontbindingsverzoek is blijven bepleiten.
2.16.
Omdat de ontbinding al wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een redelijke grond, hoeft niet te worden beoordeeld of [verweerster] ontslagbescherming toekomt op grond van artikel 7:646 lid 1 en 14 BW. Ook de voorwaardelijke tegenverzoeken van [verweerster] (de transitievergoeding en de billijke vergoeding) hoeven niet te worden behandeld, omdat de ontbinding wordt afgewezen.
2.17.
Voor het geval de door Cosco gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wordt afgewezen, heeft [verweerster] de veroordeling van Cosco verzocht haar binnen 3 dagen na het wijzen van de beschikking tewerk te stellen als HR-manager met alle bijbehorende arbeidsvoorwaarden en bevoegdheden. Nu vooralsnog een voldragen grond voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ontbreekt, is de verzochte tewerkstelling naar het oordeel van de kantonrechter toewijsbaar, waarbij geldt dat Cosco gehouden is [verweerster] toe te laten tot de laatstelijk door haar verrichte werkzaamheden. Toewijzing van de werkzaamheden, behorend bij de functie van HR-manager zoals [verweerster] heeft verzocht is niet toewijsbaar, aangezien partijen twisten over de exacte benaming van de functie die [verweerster] laatstelijk uitoefende. Die benaming kan naar het oordeel van de kantonrechter in de onderhavige procedure verder in het midden blijven, nu partijen het eens zijn over de vraag welke werkzaamheden [verweerster] voor de vrijstelling van werkzaamheden heeft verricht. Tot die werkzaamheden dient Cosco haar weer toe te laten. Om Cosco wat meer gelegenheid te geven de terugkeer van [verweerster] voor te bereiden, ziet de kantonrechter aanleiding om de wedertewerkstelling toe te wijzen op termijn van veertien dagen na dagtekening van deze beschikking in plaats van de door [verweerster] verzochte drie dagen.
Cosco hoeft geen schadevergoeding aan [verweerster] te betalen
2.18.
[verweerster] verzoekt de veroordeling van Cosco tot betaling van schadevergoeding, waarbij zij stelt dat Cosco haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW heeft geschonden, dan wel heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW, dan wel dat Cosco onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld ex artikel 6:162 BW. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] geen recht heeft op schadevergoeding. Daarvoor is het volgende van belang.
2.19.
Volgens [verweerster] heeft Cosco haar zorgplicht geschonden door het ontbreken van een deugdelijke procedure binnen Cosco bij een melding van ongelijke behandeling. Dit is volgens haar ook in strijd met goed werkgeverschap en is bovendien onrechtmatig jegens [verweerster] . [verweerster] stelt dat zij door het ontbreken van een deugdelijke procedure schade heeft geleden. Deze schade bestaat uit de kosten voor rechtsbijstand, voor het vragen van wedertewerkstelling vanwege de vrijstelling van werk en voor de door Cosco ingezette mediation. Daarnaast stelt [verweerster] ook immateriële schade te hebben gelden.
2.20.
Nog daargelaten of de procedure die Cosco hanteert bij meldingen en/of klachten over ongelijke behandeling deugdelijk is, is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] het causale verband tussen het verwijt dat zij Cosco maakt en de vermeende schade die zij heeft geleden, onvoldoende heeft onderbouwd. De vrijstelling van werkzaamheden was immers niet het gevolg van de klacht die [verweerster] heeft ingediend. Zij was immers al vrijgesteld van werk, voordat zij de klacht indiende. Daarnaast geldt dat zij zelf heeft meegewerkt aan mediation. Dat zij druk voelde om hieraan mee te werken kan zo zijn, maar dat betekent niet dat Cosco daardoor verplicht is tot schadevergoeding. [verweerster] had er ook voor kiezen om niet mee te werken aan mediation. Bovendien heeft zij er zelf voor gekozen om een gemachtigde in te schakelen tijdens de mediation. Dat [verweerster] ook immateriële schade heeft geleden, is overigens in het geheel niet onderbouwd.
2.21.
De verzochte schadevergoeding (nader op te maken bij staat) en het voorschot worden daarom afgewezen.
Cosco moet de proceskosten betalen
2.22.
De proceskosten komen voor rekening van Cosco, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die Cosco aan [verweerster] moet betalen op € 1.086,00,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal
€ 1.221,00,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.23.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek van Cosco tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
3.2.
veroordeelt Cosco om [verweerster] binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking in staat te stellen tot het verrichten van de werkzaamheden, zoals zij deed voorafgaande aan de vrijstelling van werk;
3.3.
veroordeelt Cosco in de proceskosten, die aan de kant van [verweerster] worden begroot op € 1.221,00;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
37555