ECLI:NL:RBROT:2025:13168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
10-097053-25 en 13-053005-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het met een vuurwapen beschieten van een pand in Rotterdam

Op 10 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het beschieten van een pand in Rotterdam met een vuurwapen. De verdachte, geboren in 2000 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, was de opdrachtgever en contactpersoon van de uitvoerders van de beschieting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de bedreiging en vernieling van het pand, maar sprak hem vrij van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de inhoud van berichten tussen de verdachte en medeverdachten, die wezenlijk bewijs vormden voor zijn betrokkenheid bij de beschieting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden werd gelast. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het schietincident, dat gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweegbracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10-097053-25
Parketnummer vordering TUL: 13-053005-23
Datum uitspraak: 10 november 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het [naam P.I.] ,
raadsvrouw mr. J. Leyten, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Blanken heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 13-053005-23, te weten een gevangenisstraf van 4 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient vrij te worden gesproken van alle ten laste gelegde feiten. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te kunnen concluderen dat de verdachte de gebruiker was van de Snapchat-account(s) ‘ [accountnaam] ’. Daarnaast blijkt uit de berichten van [accountnaam] - voor zover deze al door de verdachte zouden zijn verstuurd - niet dat deze betrekking hebben op het schietincident van 2 maart 2025. De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie over de betaling biedt in dit kader een contra-indicatie.
4.2.
Beoordeling
4.2.1.
Inleiding
In de nacht van 2 maart 2025 heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] met een vuurwapen vijf kogels geschoten door het raam van het pand gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam. [medeverdachte 1] heeft het vuurwapen opgehaald bij en teruggebracht naar de medeverdachte [medeverdachte 2] . Uit onderzoek naar de telefoons van de medeverdachten blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] contact hebben gehad met de medeverdachte [medeverdachte 3] . In die contacten wordt gesproken over betalingen, er worden foto’s gestuurd en [medeverdachte 3] geeft informatie over het pand dat beschoten moet worden. Verder blijkt uit deze communicatie dat [medeverdachte 3] updates vraagt over het verloop van de beschieting. Ook vertelt [medeverdachte 3] dat het wapen opgehaald moet worden en wat er na afloop met het wapen moet gebeuren. Behalve met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 3] via Snapchat ook contact gehad met de Snapchat-gebruikersnaam “ [accountnaam] ”.
De rechtbank zal nu eerst ingaan op de vraag of de verdachte de gebruiker is van het Snapchat-account [accountnaam] en, zo ja, of de berichten tussen [medeverdachte 3] en [accountnaam] betrekking hebben op de tenlastegelegde beschieting. Als ook die vraag bevestigend kan worden beantwoord, zal worden bezien of dit kan leiden tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.2.2.
Is de verdachte [accountnaam] ?
In de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 3] zijn (fotografische opnames van) gesprekken aangetroffen met een snapchataccount met de schermnaam “ [accountnaam] ”. Verder is gebleken dat de schermnaam [accountnaam] onder twee verschillende Snapchat ID-nummers in de telefoon van [medeverdachte 3] stond, namelijk onder Snapchat ID-nummer [ID-nummer X] met gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’ en Snapchat ID-nummer [ID-nummer Y] . Uit onderzoek van deze telefoon is verder gebleken dat er rond de periode van de beschieting op het pand een Snapchat-gesprek heeft plaatsgevonden tussen de medeverdachte [medeverdachte 3] en ‘ [accountnaam] ’ met de gebruikersnaam ' [gebruikersnaam] ' en Snapchat ID-nummer eindigend op [nummer] .
Uit onderzoek van het toestel van de verdachte is vervolgens gebleken dat er in de periode van 2 januari 2025 tot 19 maart 2025 140 Snapchat herinneringen zijn bekeken door het account met het Snapchat ID-nummer eindigend op [nummer] . Verder heeft de verdachte op 19 maart 2025 een e-mail ontvangen op zijn e-mailadres, namelijk [e-mailadres] , waaruit blijkt dat er een inlogpoging heeft plaatsgevonden op het Snapchataccount met gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het genoemde Snapchataccount verbonden is met het e-mailadres van de verdachte. Tot slot is in de telefoon van [medeverdachte 3] een foto aangetroffen van een man met een smiley voor zijn ogen en op de telefoon van de verdachte is diezelfde foto aangetroffen maar dan zonder smiley voor de ogen. De persoon op deze foto is de verdachte.
Conclusie; de verdachte is [accountnaam]
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte degene is geweest die onder de schermnaam ‘ [accountnaam] ’ met het Snapchat-account met ID-nummer eindigend op [nummer] met medeverdachte [medeverdachte 3] gesprekken heeft gevoerd. Dat er nog een account met de schermnaam ‘ [accountnaam] ’ in de telefoon van [medeverdachte 3] stond, doet hier niet aan af.
4.2.3.
Gaan de gesprekken over de ten laste gelegde beschieting?
Ten aanzien van de vraag of de berichten tussen [medeverdachte 3] en de verdachte betrekking hebben op de tenlastegelegde beschieting overweegt de rechtbank het volgende.
Datering berichten
De gesprekken tussen [medeverdachte 3] en de verdachte zijn soms extracties van gesprekken en soms afbeeldingen of screenshots van berichten of gesprekken die in de fotorol van de telefoon van [medeverdachte 3] zijn gevonden. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de datering die in de ambtsedige processen-verbaal aan deze gesprekken en afbeeldingen wordt toegewezen. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de berichten zijn gestuurd op de momenten zoals beschreven door de politie.
Tijdslijn
Vooropgesteld wordt dat de verdachte op 27 februari 2025, dus enkele dagen voor de beschieting, een bericht stuurt naar [medeverdachte 3] waaruit de rechtbank afleidt dat de verdachte een instructie geeft aan [medeverdachte 3] (“zeg hem moet 4 anders geen pay oké”). Op 4 maart 2025, dus enkele dagen na de beschieting, stuurt de verdachte berichten naar [medeverdachte 3] waaruit blijkt dat er niet volledig betaald zal worden omdat de opdracht niet goed is uitgevoerd (“hij betaald 2k voor auto en 2k voor raam bro”, “hij heeft op die waggi moeten drukken later”, “hij heeft 2k gegeven die tussenpersoon heef 5 barkie gepakt en die man van p heeft 5” en “Ik eet gewoon niks hier op me moeder”). Uit deze tijdslijn volgt dat de verdachte en [medeverdachte 3] het hier hebben over een opdracht die moet hebben plaatsgevonden tussen 27 februari 2025 en 4 maart 2025. De tenlastegelegde beschieting van 2 maart 2025 valt dus binnen dit tijdsbestek.
Inhoud berichten
Uit de inhoud van de berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 3] leidt de rechtbank af dat er gesproken wordt over een beschieting op een raam (“hij heeft op die waggi moeten drukken later” en “hij betaald 2k voor auto en 2k voor raam bro”). Aangezien er bij de tenlastegelegde beschieting van 2 maart 2025 is geschoten op een raam, ziet de rechtbank hierin een belangrijke aanwijzing dat de gesprekken tussen [medeverdachte 3] en de verdachte inderdaad betrekking hebben op deze beschieting.
Daar komt bij dat er belangrijke overeenkomsten bestaan tussen de berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 3] enerzijds en [medeverdachte 3] en de andere medeverdachten, waaronder de schutter [medeverdachte 1] , anderzijds. Naast de hiervoor geciteerde berichten van 4 maart 2025, hebben de verdachte en [medeverdachte 3] op 8 maart 2025 een gesprek waarin de verdachte zegt: “Je kan die doezoe aan die man geven”, waarop [medeverdachte 3] reageert met: “die pap moest compleet zijn. Bro je geeft me 1000 euro je zegt job 3500” waarop de verdachte zegt: “Je werkers komen niet correct”. Op 11, 12 en 13 maart 2025 stuurt [medeverdachte 3] daarnaast naar de verdachte berichten, waaronder dat hij nog “een doezoe” mist. In diezelfde periode direct na het schietincident vraagt de medeverdachte [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] waar zijn betaling blijft, hij stuurt in de avond van 2 maart 2025: “Broeder hoe zit met die hap” en op 12 maart “Broeder ik zeg je eerlijk, er moet gewoon gepaaid worden”. Zowel uit de contacten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] enerzijds als de contacten tussen [medeverdachte 3] en de verdachte anderzijds blijkt dus dat sprake is van betalingsproblemen. Ook dat duidt er op dat de gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 3] betrekking hebben op de beschieting van 2 maart 2025.
Verder is relevant dat de verdachte het bericht “zeg hem moet 4 anders geen pay” op 27 februari naar [medeverdachte 3] heeft gestuurd, terwijl [medeverdachte 3] op diezelfde dag Google Maps-afbeeldingen heeft ontvangen van de [adres 2] , zijnde het doelwit van de beschieting. Hoewel niet is vastgesteld dat de verdachte deze afbeeldingen heeft gestuurd aan [medeverdachte 3] , maakt het gegeven dat de opdracht en informatie over een doelwit op dezelfde dag door [medeverdachte 3] zijn ontvangen het aannemelijk dat deze opdracht en de afbeeldingen verband houden met elkaar, en dus met de beschieting van 2 maart 2025.
De verdediging heeft aangevoerd dat de medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens zijn verhoren bij de politie heeft verklaard dat hij wel degelijk betaald is en dat de beloning € 4.000,- was. Dit betekent volgens de verdediging dat de berichten van [accountnaam] niet over het schietincident van 2 maart 2025 kunnen gaan, omdat daar over andere bedragen (“2K”) wordt gesproken en er tussen [accountnaam] en [medeverdachte 3] kennelijk wél betaalproblemen waren. De rechtbank verwerpt dit verweer. Ten eerste is hierbij van belang dat de medeverdachte [medeverdachte 1] bij diezelfde politieverhoren wisselend heeft verklaard over het moment van de betaling maar ook over de persoon door wie hij zou zijn betaald. Ten tweede blijkt uit de voornoemde berichten van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] dat hij tot 12 maart in ieder geval niet betaald is door [medeverdachte 3] en volgt verder uit de communicatie tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] tijdens de nacht van de beschieting dat er toen al ruzie was over de betaling omdat [medeverdachte 1] die nacht nog betaald wilde worden, maar dit niet ging lukken, en dat [medeverdachte 1] voor de beschieting “2K” zou krijgen (en dus niet € 4.000,-). Een en ander maakt dat de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie op dit punt niet ziet als voldoende ontzenuwend voor de conclusie dat de berichten van [accountnaam] betrekking hadden op de beschieting van 2 maart 2025.
Conclusie; de gesprekken gaan over tenlastegelegde beschieting
Gelet op de tijdslijn van de berichten, waarbinnen de tenlastegelegde beschieting heeft plaatsgevonden, in combinatie met de inhoud van deze berichten die juist gevoerd zijn met de persoon, de medeverdachte [medeverdachte 3] , die de schutter [medeverdachte 1] heeft aangestuurd, komt de rechtbank tot de conclusie dat de berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 3] zien op de tenlastegelegde beschieting van 2 maart 2025.
Nu is komen vast te staan dat de verdachte onder de naam [accountnaam] met de medeverdachte [medeverdachte 3] berichten heeft gewisseld over de tenlastegelegde beschieting, wordt toegekomen aan de vraag of dit leidt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
4.2.4.
Medeplegen bedreiging en vernieling (feit 1 en 2)?
Uit de berichten blijkt dat de verdachte de medeverdachte [medeverdachte 3] heeft aangestuurd bij de beschieting, dat hij [medeverdachte 3] een betaling in het vooruitzicht heeft gesteld en hem ook deels heeft betaald. De verdachte heeft daarmee een essentiële, wezenlijke en intellectuele bijdrage aan de beschieting geleverd. De verdachte heeft zich dan ook samen met anderen schuldig gemaakt aan de beschieting van het pand. Dit betekent dat de onder 1 primair tenlastegelegde bedreiging en de onder 2 primair ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend zijn bewezen.
4.2.5.
Medeplegen voorhanden hebben vuurwapen (feit 3)?
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het voorgaande niet ook met zich meebrengt dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten het vuurwapen waarmee de beschieting is begaan voorhanden heeft gehad. Volgens vaste rechtspraak is hiervoor vereist dat een verdachte kennis en beschikkingsmacht heeft over het vuurwapen. De rol van de verdachte in de beschieting is beperkt gebleven tot het geven van de opdracht aan [medeverdachte 3] en het beloven en betalen van een geldbedrag. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist waar en van wie het vuurwapen vandaan zou komen, noch wie de uiteindelijke schutter zou zijn. Evenmin kan in zoverre worden vastgesteld dat de verdachte op enig moment de feitelijke beschikkingsmacht had over dit vuurwapen. Het enkele gegeven dat de verdachte wist dat een vuurwapen bij de uitvoering van de opdracht zou worden gebruikt en hij daartoe ook opdracht heeft gegeven, is onvoldoende om te kunnen spreken van feitelijke beschikkingsmacht over het uiteindelijk gebruikte vuurwapen.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen.
4.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op
of omstreeks2 maart 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht
, en/of met zware mishandeling,
door meermalen
, althans eenmaal,met een
(vuur
)wapen op het
(kantoor)pand
(gevestigd aan de [adres 2] ) van die [slachtoffer] te schieten;
2
hij op
of omstreeks2 maart 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten
(delen van)een
(kantoor)pand
gevestigd aan de [adres 2] ,
in elk geval enig goed,
dat
geheel of ten dele aan een ander, te wetenaan [slachtoffer] toebehoorde, heeft
vernield,beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of onklaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van
1.
medeplegen van, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2.
medeplegen van, opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
5.1.
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het met een vuurwapen schieten op een pand in Rotterdam. De verdachte heeft daarbij een aansturende rol gehad. Hij heeft in contact gestaan met een tussenpersoon die op zijn beurt in contact stond met de uitvoerders. De verdachte heeft de opdracht gegeven om deze beschieting te plegen en heeft in dit kader een betaling in het vooruitzicht gesteld en heeft een deel van deze betaling ook voldaan. Dergelijke schietincidenten vinden regelmatig plaats in Rotterdam en zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft een belangrijke rol gehad in de totstandkoming van de bedreiging en de gevolgen daarvan. Hij heeft geen oog gehad voor de gevolgen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 september 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel liep de verdachte nog in een proeftijd ter zake een veroordeling voor diverse auto-inbraken.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 oktober 2025. De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld-hoog, vanwege de problemen op verschillende leefgebieden. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden en ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies en het gegeven dat de verdachte zich tijdens het plegen van de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd bevond.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 juli 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam is de verdachte ter zake van auto-inbraken veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 12 augustus 2023.
Bij beslissing van 6 maart 2025 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam is van een deel, te weten één maand, van deze voorwaardelijke gevangenisstraf gelast dat deze wordt omgezet en ten uitvoer wordt gelegd in de vorm van een taakstraf voor de duur van 120 uren. Daarnaast is de proeftijd van de resterende voorwaardelijke straf verlengd met één jaar.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de voorwaardelijke gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen. Subsidiair is verzocht om de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf en/of de proeftijd te verlengen.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Gelet op de ernst van de feiten, en het feit dat de proeftijd reeds eerder is verlengd, is de rechtbank van oordeel dat omzetting van de gevangenisstraf dan wel verlenging van de proeftijd niet passend is. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het resterende gedeelte, te weten drie maanden gevangenisstraf, van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 55, 285 en 352 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 28 juli 2023 in meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam (parketnummer 13-053005-23) aan de veroordeelde opgelegde resterende voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mrs. B. Vaz en M.T.A. de Ridder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 10 november 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen op het (kantoor)pand
(gevestigd aan de [adres 2] ) van die [slachtoffer] te schieten
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of één of
meerdere onbekend gebleven personen
op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft/hebben bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen op het (kantoor)pand
(gevestigd aan de [adres 2] ) van die [slachtoffer] te schieten
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of
omstreeks de periode van 20 februari 2025 tot en met 15 maart 2025 te Rotterdam
en/of Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door
- een betaling voor die [medeverdachte 3] in het vooruitzicht te stellen en/of
- een of meer geldbedragen te betalen aan die [medeverdachte 3] ;
2
hij op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten (delen van) een (kantoor)pand
gevestigd aan de [adres 2] , in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of onklaar gemaakt.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of
een of meerdere onbekend gebleven personen
op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten (delen van) een (kantoor)pand
gevestigd aan de [adres 2] , in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde,
heeft/hebben vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of onklaar gemaakt
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of
omstreeks de periode van 20 februari 2025 tot en met 15 maart 2025 te Rotterdam
en/of Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door
- een betaling voor die [medeverdachte 3] in het vooruitzicht te stellen en/of
- een of meer geldbedragen te betalen aan die [medeverdachte 3] ;
3
hij op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Haarlem,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II of III van de Wet wapens en munitie
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van de Wet wapens munitie, van de
categorie II of III
voorhanden heeft gehad,