ECLI:NL:RBROT:2025:13181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
C/10/675366 / HA ZA 24-230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over financiële afwikkeling van de overname van een sloop- en saneringsonderneming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen verschillende vennootschappen van de Struijk Groep over de financiële afwikkeling van de verkoop van een deel van hun sloop- en saneringsonderneming aan Struijk Nederland. De eiseressen, Struijk S- en G Holding B.V. en Struijk Sloop- en Grondwerken B.V., hebben een deel van hun onderneming verkocht, maar er is onenigheid ontstaan over de financiële voorwaarden van deze transactie, waaronder de vraag of er een regeling of winstgarantie is overeengekomen en hoe de bedragen berekend moeten worden. Een belangrijk aspect van de zaak betreft de toewijzing van NOW-subsidies die door Struijk Milieu zijn ontvangen en de vraag aan wie deze toekomen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat de Nettowinst Target is behaald en dat Struijk Nederland een vergoeding van € 300.000,00 aan SSG verschuldigd is. In het eindvonnis heeft de rechtbank de NOW-vorderingen in conventie toegewezen voor de Georgische activiteiten, maar afgewezen in reconventie. De rechtbank heeft ook de rekening-courantvordering van SSG Holding c.s. toegewezen en beslist over de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn toegewezen aan de eiseressen in conventie, terwijl de vorderingen in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/675366 / HA ZA 24-230
Vonnis van 5 november 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRUIJK S- EN G HOLDING B.V.,
gevestigd te Mijnsheerenland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRUIJK SLOOP- EN GRONDWERKEN B.V.,
gevestigd te Mijnsheerenland,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. E.R. Koster te Rotterdam
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRUIJK SLOOP- EN GRONDWERKEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRUIJK MILIEU B.V.,
gevestigd te Krimpen aan de Lek,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. M.H.S. Verhoeven te Rotterdam.
Eiseressen in conventie worden hierna afzonderlijk Struijk Holding en SSG genoemd en gezamenlijk SSG Holding c.s. Gedaagden in conventie worden afzonderlijk Struijk Nederland en Struijk Milieu genoemd en gezamenlijk SSGN c.s.

1.De zaak in het kort

1.1.
SSG Holding c.s. hebben een deel van hun sloop- en saneringsonderneming verkocht aan Struijk Nederland, waaronder de aandelen in Struijk Milieu en bepaalde activa en passiva. Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de financiële afwikkeling van die verkoop. In deze zaak ligt onder meer de vraag voor of partijen een
earn-outregeling of een winstgarantie zijn overeengekomen en hoe het betreffende bedrag moet worden berekend. Verder ligt de vraag voor aan welke partij de door SSG en Struijk Milieu over 2020 en 2021 ontvangen coronasteun (NOW subsidies) toekomen en hebben partijen een geschil over een achtergestelde lening.
1.2.
In het tussenvonnis van 30 april 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat partijen in de overeenkomst waarbij SSG Holding c.s. activa en passiva hebben verkocht aan Struijk Nederland (de APA) een
earn-outregeling zijn overeengekomen en dat bij de berekening van het bedrag aan de hand waarvan wordt beoordeeld of SSG Holding c.s. aanspraak maken op de
earn-outvergoeding (de Nettowinst Target), ook de resultaten van SSG Holding c.s. van 1 januari 2021 tot 1 oktober 2021 moeten worden meegenomen. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de Nettowinst Target is behaald en dat Struijk Nederland de
earn-outvergoeding van € 300.000,00 aan SSG verschuldigd is.
Ten aanzien van de achtergestelde geldlening heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet toewijsbaar is. De beoordeling van de NOW vorderingen over en weer is aangehouden, omdat SSGN c.s. nog een nadere conclusie mochten nemen. Ook de rekening-courant vordering van SSG Holding c.s. en de vorderingen over en weer tot betaling van rente en buitengerechtelijke kosten zijn aangehouden.
1.3.
In dit vonnis oordeelt de rechtbank dat de NOW vorderingen in conventie toewijsbaar zijn, voor zover deze betrekking hebben op de Georgische activiteiten. De NOW vorderingen in reconventie worden afgewezen. Toewijzing van de NOW vorderingen in conventie heeft invloed op de hoogte van de door SSGN c.s. te betalen
earn-outvergoeding. De rechtbank komt daarom voor wat betreft de hoogte van dit bedrag terug op het tussenvonnis en wijst een lager bedrag toe. Tot slot wijst de rechtbank de rekening-courant vordering van SSG Holding c.s. toe en beslist de rechtbank op de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 april 2025 en de daarin vermelde processtukken,
- de akte van SSGN c.s.
- de antwoordakte van SSG Holding c.s.
2.2.
Bij rolbericht van 23 juni 2025 zijn SSG Holding c.s. in de gelegenheid gesteld om nog te reageren op de akte van SSGN c.s., ‘alleen voor zover deze laatste akte van SSGN c.s. nieuwe stellingen bevat waarop SSG Holding c.s. nog niet hebben kunnen reageren’. Dat hebben zij gedaan in hun antwoordakte onder 3 tot en met 5. Vanaf randnummer 6 herhalen zij verder hun eerdere stellingen. SSG Holding c.s. hebben zich daarmee niet aan de uitdrukkelijke instructie gehouden. Hun antwoordakte onder 6 tot en met 13 wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
NOW in conventie
3.1.
Bij vonnis in incident van 26 juli 2024 had de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak voor zover die vorderingen betrekking hebben op de SPA SM (de overeenkomst waarbij Struijk Holding haar aandelen in Struijk Milieu had verkocht aan Struijk Nederland; zie 3.8 onder 1 tussenvonnis 30 april 2025) vanwege een arbitrageclausule in die overeenkomst. Dit betrof onder meer de vordering tot terugbetaling van door Struijk Milieu ontvangen NOW-subsidies van € 312.718,00.
3.2.
In het tussenvonnis van 30 april 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat de onbevoegdverklaring in het vonnis van 26 juni 2024 aldus moet worden uitgelegd dat deze géén betrekking heeft op de vordering van SSG Holding c.s. tegen Struijk Milieu van € 312.718,00. Deze vordering is niet gebaseerd op de SPA SM, maar op onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking. Nu SSGN c.s. vanwege de onbevoegdverklaring in het vonnis in incident van 26 juli 2024 en de onduidelijkheid over de reikwijdte van dat bevoegdheidsoordeel nog niet hadden geantwoord op de hiervoor bedoelde vordering, heeft de rechtbank hen bij tussenvonnis van 30 april 2025 in de gelegenheid gesteld alsnog te reageren op de hierboven bedoelde vordering en op de bij akte wijziging van eis van 1 november 2024 ingestelde vordering tot terugbetaling van door Struijk Milieu ontvangen NOW-subsidies van € 144.807,00 over 2021, die is gebaseerd op dezelfde grondslag.
3.3.
SSG Holding c.s. vorderen betaling van een bedrag van € 312.718,00 aan NOW-subsidies over 2020 en een bedrag van € 144.807,00 aan NOW-subsidies over 2021. Zij baseren deze vorderingen op onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. Zij stellen – kort samengevat – dat Struijk Milieu deze bedragen heeft ontvangen, terwijl deze aan SSG toekomen (zie ook 5.42 tussenvonnis). SSGN c.s. betwisten dat.
3.4.
De stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de stelling dat de door Struijk Milieu ontvangen NOW subsidies aan SSG toekomen en dat die bedragen haar ten onrechte worden onthouden, rust volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op SSG Holding c.s. Zij beroepen zich immers op het rechtsgevolg van die onrechtmatige daad / ongerechtvaardigde verrijking, namelijk dat Struijk Milieu verplicht is tot vergoeding van de schade in de vorm van betaling van het bedrag dat aan SSG zou toekomen.
2020
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat Struijk Milieu een bedrag van € 315.913,00 aan NOW-subsidies voor gederfde omzet over 2020 heeft ontvangen. SSG Holding c.s. stellen dat van dit bedrag € 203.255,00 ziet op gederfde omzet bij de sloop- en saneringsactiviteiten die de Struijk Groep verrichtte in Georgië (zie 3.1 tussenvonnis; hierna: de Georgische activiteiten). SSGN c.s. hebben dat niet betwist. SSGN c.s. hebben ook niet betwist dat de Georgische activiteiten werden ontplooid voor rekening en risico van SSG. Tussen partijen staat vast dat de Georgische activiteiten buiten de reikwijdte van de overeenkomsten vielen waarbij SSGN c.s. activiteiten van de Struijk Groep heeft overgenomen (zie 3.8 tussenvonnis). Gesteld noch gebleken is dat partijen desondanks zijn overeengekomen dat de NOW subsidies voor geleden omzetverlies in verband met de Georgische activiteiten aan Struijk Milieu zouden toekomen. SSGN c.s. hebben geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de NOW-subsidies in verband met de Georgische activiteiten bij Struijk Milieu zouden blijven. In het licht van het voorgaande is de enkele omstandigheid dat de NOW subsidies formeel zijn toegekend aan Struijk Milieu daartoe onvoldoende.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat Struijk Milieu zonder redelijke grond het bedrag van € 203.255,00 aan NOW-subsidies onder zich houdt. In zoverre is Struijk Milieu ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van SSG (artikel 6:212 BW).
3.7.
Dat geldt niet voor de resterende door Struijk Milieu ontvangen NOW-subsidies over 2020 van € 112.658,00 (€ 315.913,00 -/- € 203.255,00). De rechtbank kan niet vaststellen dat Struijk Milieu dit subsidiebedrag zonder redelijke grond onder zich houdt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.8.
Vaststaat dat de subsidie is toegekend aan Struijk Milieu en gesteld noch gebleken is dat het omzetvlies ten behoeve waarvan de NOW subsidies zijn toegekend, is geleden door een andere entiteit dan Struijk Milieu. De rechtbank kan niet vaststellen dat – zoals SSG Holding c.s. ter zitting hebben gesteld en SSGN c.s. betwisten – partijen hebben afgesproken dat de betreffende NOW subsidies buiten de overname zouden blijven. Naar SSGN c.s. terecht stellen, bevat de tussen partijen gewisselde definitieve uitwerking van de koopsombepaling uit oktober 2021 (zie 3.7 tussenvonnis) geen enkele verwijzing naar NOW subsidies. Ter onderbouwing van hun stelling verwijzen SSG Holding c.s. naar een berekening die zij als productie 33 hebben overgelegd. Uit die berekening – die dateert van 25 oktober 2024, derhalve na dagvaarding in deze procedure – kan echter, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden afgeleid dat tussen partijen overeenstemming bestond over het buiten beschouwing laten van (alle) NOW subsidies. Ook de omstandigheid dat uit een berekening van de heer Baert namens SSGN c.s. kan worden afgeleid dat SSGN c.s. er in januari 2023 zelf vanuit gingen dat een bedrag aan NOW subsidies aan SSG Holding c.s. betaald zou moeten worden en dat advieskosten voor het aanvragen van NOW voor rekening van SSG Holding c.s. zouden komen, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat alle NOW subsidies over 2020 buiten de overname zouden blijven.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat SSG Holding c.s. in het licht van de gemotiveerde betwisting door SSGN c.s., onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit in rechte kan worden afgeleid dat Struijk Milieu de resterende NOW-subsidies over 2020 van € 112.658,00 zonder redelijke grond onder zich houdt. SSG Holding c.s. hebben dus niet aan hun stelplicht voldaan. Om die reden wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Dat betekent dat de vordering van SSG Holding c.s. voor wat dit bedrag betreft voor afwijzing gereed ligt.
2021
3.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat Struijk Milieu een bedrag van € 144.807,00 aan NOW-subsidies voor gederfde omzet over 2021 heeft ontvangen. SSGN c.s. hebben niet betwist dat ook dit subsidiebedrag ziet op gederfde omzet bij de Georgische activiteiten, die werden ontplooid voor rekening en risico van SSG. Zoals hiervoor al is overwogen, staat tussen partijen vast dat de Georgische activiteiten buiten de reikwijdte van de overname van de sloop- en saneringsonderneming van SSG Holding c.s. door SSGN c.s. vielen (zie 3.5). Ook hier geldt dat gesteld noch gebleken is dat partijen desondanks zijn overeengekomen dat de subsidies voor geleden omzetverlies in verband met de Georgische activiteiten aan Struijk Milieu zouden toekomen. SSGN c.s. hebben geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de NOW-subsidies in verband met de Georgische activiteiten bij Struijk Milieu zouden blijven. In het licht van het voorgaande is de enkele omstandigheid dat de NOW subsidies formeel zijn toegekend aan Struijk Milieu daartoe onvoldoende.
3.11.
Aldus kan in rechte worden vastgesteld dat Struijk Milieu het subsidiebedrag van € 144.807,00 zonder redelijke grond onder zich houdt. In zoverre is Struijk Milieu ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van SSG (artikel 6:212 BW).
Conclusie NOW in conventie
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat Struijk Milieu over 2020 ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van SSG voor een bedrag van € 203.255,00. Uit de onweersproken stellingen van SSG Holding c.s. volgt dat hierop een bedrag van € 3.195,00 in mindering strekt. Dit zijn – naar SSG Holding c.s. onweersproken hebben gesteld – advieskosten voor het aanvragen van de NOW subsidies die Struijk Milieu heeft voldaan, maar voor rekening van SSG komen. De rechtbank stelt de schade als gevolg van de ongerechtvaardigde verrijking over 2020 daarom vast op € 200.060,00 (€ 203.255,00 -/- € 3.195,00). De vordering in conventie onder 2) (zie 4.1 tussenvonnis) wordt daarom toegewezen tot dat bedrag.
3.13.
Over 2021 is de schade gelijk aan het subsidiebedrag van € 144.807,00 dat aan SSG toekomt, maar door Struijk Milieu is ontvangen. De vordering in conventie onder 3) (zie 4.1 tussenvonnis) wordt daarom toegewezen tot dat bedrag.
3.14.
SSG Holding c.s. vorderen de hiervoor bedoelde bedragen (primair) te verhogen met de wettelijke handelsrente. De wettelijke handelsrente is op grond van artikel 6:119a lid 1 BW alleen verschuldigd als sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van die bepaling. De vordering van SSG Holding c.s. is echter gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. De wettelijke handelsrente is daarom niet toewijsbaar. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW (het mindere) is als onweersproken wel toewijsbaar. SSGN c.s. hebben geen verweer gevoerd tegen de gevorderde ingangsdatum van de rente. De rechtbank zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf 31 december 2022.
NOW in reconventie
3.15.
SSGN c.s. vorderen op hun beurt betaling van een bedrag van € 339.459,00 aan NOW-subsidies over 2021. Deze subsidies zijn door SSG ontvangen, maar horen bij de activa en passiva die middels de APA aan SSGN c.s. zijn overgedragen, aldus SSGN c.s. (zie ook 5.44 tussenvonnis).
3.16.
De stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de stelling dat de door SSG ontvangen NOW subsidies op grond van de APA aan SSGN c.s. toekomen, rust volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op SSGN c.s. Zij beroepen zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, namelijk dat SSG Holding c.s. het betreffende subsidiebedrag aan SSGN c.s. moeten betalen.
3.17.
Vaststaat dat de APA een activa/passiva transactie is, waarbij alleen bepaalde activa en passiva van SSG Holding c.s. aan SSGN c.s. zijn overgedragen en niet de aandelen in SSG (zie 3.8 onder 3 tussenvonnis). In de APA staat dat deze activa en passiva per 1 oktober 2021 zijn overgedragen. SSGN c.s. betwisten dat ook niet. SSGN c.s. hebben ter onderbouwing van hun vordering besluiten van het UWV overgelegd waarbij de gevorderde subsidiebedragen aan SSG zijn toegekend. Uit die besluiten blijkt dat het gaat om NOW subsidies die aan SSG zijn toegekend over de periode januari tot en met september 2021, dus vóór 1 oktober 2021, de datum van overdracht. Uit de tekst van de APA blijkt niet dat de NOW subsidies die betrekking hebben op de periode vóór 1 oktober 2021 tot de overgedragen activa behoren. Als dat de bedoeling was geweest, lag het uiteraard voor de hand om dat in de APA te regelen. In dit kader is ook relevant dat als onbetwist vast staat dat alle overname-overeenkomsten, dus ook de APA, zijn opgesteld door SSGN c.s. SSGN c.s. hebben geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit dat kan worden afgeleid. SSGN c.s. hebben ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat het overgenomen deel van de onderneming van SSG voor 1 oktober 2021 al economisch voor rekening en risico van SSGN c.s. werd gedreven.
3.18.
Uit het voorgaande volgt dat SSGN c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit in rechte kan worden afgeleid dat de door SSG ontvangen NOW subsidies over de periode januari tot en met september 2021 aan SSGN c.s. toekomen. Nu SSGN c.s. niet aan hun stelplicht hebben voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. De NOW vordering in reconventie wordt daarom afgewezen.
Vervolg earn-out
3.19.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat artikel 4.1 APA als
earn-outbepaling moet worden uitgelegd, in die zin dat Struijk Nederland in aanvulling op Koopprijs 2 een uitgestelde voorwaardelijke betaling aan SSG zal betalen, waarbij de wijze van berekening is bepaald in artikel 4.2 APA (zie 5.13 tussenvonnis). Over de vraag hoe moet worden bepaald of Struijk Nederland nog een aanvullende betaling op Koopprijs 2 moet doen, heeft de rechtbank in het tussenvonnis geoordeeld dat een redelijke uitleg van artikel 4.2 APA met zich brengt dat voor het bepalen van de Nettowinst ook de resultaten van SSG Holding c.s. van 1 januari 2021 tot 1 oktober 2021 moeten worden meegenomen (zie 5.22 tussenvonnis). Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de Nettowinst Target is behaald en dat Struijk Nederland op grond van artikel 4 APA nog een bedrag van € 300.000,00 aan SSG moet betalen (zie 5.36 tussenvonnis).
3.20.
Bij akte na tussenvonnis hebben SSGN c.s. de rechtbank – kort gezegd – verzocht om, in het geval de NOW vorderingen van SSG Holding c.s. (deels) worden toegewezen, terug te komen op het oordeel in het tussenvonnis ten aanzien van de vordering tot betaling van het
earn-outbedrag van € 300.000,00. Zij stellen daartoe dat (gedeeltelijke) toewijzing van de NOW vorderingen van SSG Holding c.s. invloed heeft op de hoogte van de nettowinst van Struijk Milieu en daarmee ook op de omvang van de betalingsverplichting van Struijk Milieu uit hoofde van artikel 4 APA.
3.21.
Partijen zijn in de APA overeengekomen dat Struijk Nederland een aanvullende betaling van € 300.000,00 op Koopprijs 2 moet voldoen, indien op 31 december 2021 de Nettowinst Target is behaald (artikel 4.3 APA). Het begrip Nettowinst Target is gedefinieerd in artikel 4.2 APA en houdt in een nettowinst van tenminste € 300.000,00 over het boekjaar 2021, in totaal voor Struijk Nederland en Struijk Milieu, waarvan de resultaten op het niveau van Struijk Nederland zullen worden geconsolideerd (zie 5.15 tussenvonnis).
3.22.
Met SSGN c.s. is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van de vordering tot betaling van de NOW subsidies over 2021 invloed heeft op de nettowinst van Struijk Milieu. SSGN c.s. hebben echter niet toegelicht hoe de berekening van de Nettowinst Target in dat geval luidt. Gezien het belang van SSGN c.s. hierbij en de stand van de procedure had dat wel van haar verwacht mogen worden.
3.23.
In hun antwoordakte erkennen SSG Holding c.s. expliciet dat er een overlap is tussen de NOW subsidie over 2021 en het
earn-outbedrag. Volgens SSG Holding c.s. kan het toegewezen bedrag aan NOW over 2021 “
euro voor euro” in mindering worden gebracht op de
earn-outvergoeding. Mede in het licht van hetgeen is overwogen onder 3.22, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen en het bedrag van € 144.807,00 in mindering brengen. In zoverre komt de rechtbank dus terug op de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis dat het
earn-outbedrag van € 300.000,00 toewijsbaar is. Aan
earn-outwordt daarom toegewezen een bedrag van € 155.193,00 (€ 300.000,00 -/- € 144.807,00).
Rente
3.24.
SSG Holding c.s. hebben gevorderd om het
earn-outbedrag te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 31 december 2022. Ter zitting hebben zij toegelicht dat zij primair de wettelijke handelsrente vorderen.
3.25.
SSGN c.s. betwisten dat zij rente verschuldigd zijn vanaf 31 december 2022, omdat partijen in de praktijk geen uitvoering hebben gegeven aan de afspraak in artikel 4.6 APA. Volgens SSGN c.s. moet er worden aangesloten bij de datum van de brief van de advocaat van SSG Holding c.s. van 15 maart 2023. Op dat moment werd namelijk duidelijk dat partijen niet in onderling overleg overeenstemming konden bereiken over de afrekening overeenkomstig artikel 4.6 APA.
3.26.
Zoals hiervoor al is overwogen is wettelijke handelsrente alleen verschuldigd als sprake is van een handelsovereenkomst (zie 3.14). Artikel 6:119a lid 1 BW definieert een handelsovereenkomst als een overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen. De verplichting tot het betalen van de
earn-outvergoeding betreft een (primaire) betalingsverplichting die voortvloeit uit een overeenkomst tussen rechtspersonen, waarbij de verschuldigde betaling verband houdt met de verplichting van SSG Holding c.s. om de in de APA bedoelde activa en passiva te leveren. De rechtbank is daarom – met partijen – van oordeel dat artikel 6:119a BW van toepassing is.
3.27.
Uit artikel 4.6 volgt dat partijen zijn overeengekomen dat uiterlijk op 31 december 2022 zal worden afgerekend op basis van een gezamenlijk op te stellen nota van afrekening. Uit de tekst van de APA blijkt niet dat partijen hebben geregeld wat de gevolgen zouden zijn wanneer zij er niet in zouden slagen in onderling overleg tot een financiële afrekening te komen. In zoverre bevat de APA een hiaat. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aanvullende eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval mee dat voor de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente wordt aangesloten bij de datum waarop duidelijk werd dat partijen niet in onderling overleg overeenstemming zouden bereiken over de financiële afrekening (artikel 6:248 lid 1 BW). Dat sluit ook aan bij de aard van de overeenkomst en hetgeen wel is geregeld, namelijk dat eerst de route van gezamenlijk overleg rondom de nota van afrekening gevolgd moet worden. SSG Holding c.s. hebben niet betwist dat dat op 15 maart 2023 was, de datum van de brief van de advocaat van SSG Holding c.s.
Beroep op verrekening
3.28.
SSGN c.s. hebben zich nog op verrekening beroepen (zie 5.53 tussenvonnis). In het tussenvonnis heeft de rechtbank de beoordeling van het verrekeningsverweer aangehouden in verband met het aanhouden van de beslissing op de vordering van SSGN c.s. in reconventie over de NOW subsidies (zie 5.54 tussenvonnis). Zoals hiervoor al is geoordeeld, is deze vordering niet toewijsbaar. Dat betekent dat ook het beroep op verrekening faalt.
Rekening courant
3.29.
SSG vordert in conventie een bedrag van € 25.408,00 in verband met enkele betalingen ten behoeve van SSGN c.s. die ten onrechte van de reguliere rekening-courant van SSG zijn afgeschreven. SSGN c.s. betwisten deze vordering en de omvang daarvan niet (zie ook 5.52 en 5.53 tussenvonnis). Gelet daarop en nu het verrekeningsverweer van SSGN c.s. niet slaagt, zal de rechtbank deze vordering toewijzen. NU SSG niet heeft gesteld dat de onterechte verrekening voortvloeit uit een handelsovereenkomst en dat evenmin anderszins is gebleken, zal de rechtbank niet de wettelijke handelsrente toewijzen, maar de wettelijke rente van artikel 6:119 BW. De ingangsdatum van de verschuldigdheid van de rente is door SSGN c.s. niet afzonderlijk bestreden. De rechtbank zal de wettelijke rente dan ook aldus toewijzen.
Buitengerechtelijke kosten
In conventie
3.30.
SSG Holding c.s. vorderen vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 6.775,00, omdat zij vele pogingen hebben gedaan om het geschil tussen partijen buiten rente op te lossen.
3.31.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten heeft betrekking op situaties waarvoor verschillende regels gelden. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de regels die gelden voor de vordering tot betaling van de
earn-outvergoeding. Dit geschilpunt is het meest benadrukt geweest in deze procedure en omvat ook een deel van de NOW-discussiepunten.
3.32.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt verder vast dat SSG Holding c.s. voldoende hebben gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. SSGN c.s. hebben dat op zich ook niet betwist. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Dit komt neer op een bedrag van € 2.326,93.
In reconventie
3.33.
Nu de hoofdvorderingen van SSGN c.s. zullen worden afgewezen, is de nevenvordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar.
Proceskosten
In conventie
3.34.
SSGN c.s. zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van SSG Holding c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 118,07
- griffierecht € 6.617,00
- salaris advocaat € 7.004,00 (2 punten × tarief VII)
- nakosten
€ 178,00 [1]
Totaal € 13.914,07
3.35.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
3.36.
SSGN c.s. zijn in reconventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de procekosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van SSG Holding c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat € 3.502,00,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief VII)
- nakosten
€ 178,00 [2]
Totaal € 3.680,00

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt SSGN c.s. om aan SSG te betalen een bedrag van € 155.193,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW daarover vanaf 15 m aart 2023 tot aan de dag van algehele betaling,
4.2.
veroordeelt Struijk Milieu om aan SSG te betalen een bedrag van € 200.060,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 31 december 2022 tot aan de dag van algehele betaling,
4.3.
veroordeelt Struijk Milieu om aan SSG te betalen een bedrag van € 144.807,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 31 december 2022 tot aan de dag van algehele betaling,
4.4.
veroordeelt SSGN c.s. om aan SSG te betalen een bedrag van € 25.408,00, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 31 december 2022 tot de dag van algehele betaling,
4.5.
veroordeelt SSGN c.s. om aan SSG te betalen een bedrag van € 2.326,93 aan buitengerechtelijke kosten,
4.6.
veroordeelt SSGN c.s. in de proceskosten van € 13.914,07, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als SSGN c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.7.
veroordeelt SSGN c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
4.10.
wijst de vorderingen af,
4.11.
veroordeelt SSGN c.s. in de proceskosten van € 3.680,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als SSGN c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.12.
veroordeelt SSGN c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.13.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen onder 4.11 en 4.12 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2025.
[2083/3455]

Voetnoten

1.plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing
2.plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing