ECLI:NL:RBROT:2025:13202

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
ROT 24/9273
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake beëindiging ZW-uitkering na 104 weken ziekteverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV. De eiser, vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin werd bepaald dat zijn Ziektewet (ZW)-uitkering na 104 weken ziekteverzuim zou eindigen. Het UWV had eerder op 6 juni 2024 vastgesteld dat de maximumduur van de uitkering was bereikt en had het bezwaar van de eiser tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 25 september 2025 was de eiser niet verschenen, terwijl het UWV zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, M. Duric.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestond over de datum waarop de eiser zich ziek had gemeld, namelijk 4 juli 2022, en dat de periode van 104 weken op 30 juni 2024 was geëindigd. De rechtbank oordeelde dat de gronden van het beroep van de eiser, die betrekking hadden op de herbeoordeling van de Wet WIA-uitkering, niet relevant waren voor de beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang was bij een beoordeling van het beroep, aangezien de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 2025 de gronden van het beroep had achterhaald.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser niet ontvankelijk, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg en het griffierecht niet terugontvangen zou worden. De rechtbank zag ook geen aanleiding om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. N. van Bremen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.
gemachtigde: M. Duric.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2024 (het primaire besluit) heeft het UWV bepaald dat de maximumduur van eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is bereikt op 30 juni 2024 en dat eiser vanaf die datum geen ZW-uitkering meer ontvangt.
Bij besluit van 27 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2025. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming
1. Eiser ontvangt sinds 25 september 2018 een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en werkte daarnaast gedeeltelijk. Tot 25 september 2020 ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering en vanaf die datum een WGAloonaan-vullingsuitkering. Op 22 juli 2021 heeft eiser door middel van een wijzigingsformulier doorgegeven dat zijn dienstverband met ingang van 19 juli 2021 is beëindigd. Het UWV heeft vervolgens de gevolgen daarvan voor eisers uitkering beoordeeld en de volgende besluiten afgegeven:
  • met het besluit van 6 augustus 2021 heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 1 augustus 2021 niet meer in aanmerking komt voor een loonaanvullingsuitkering, maar wel voor een vervolguitkering op grond van de Wet WIA,
  • met het besluit van 16 augustus 2021 heeft het UWV bepaald dat eisers Wet WIA-uitkering per 1 augustus 2021 niet wijzigt,
  • met het besluit van 23 augustus 2021 heeft het UWV eisers uitkering over de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 definitief berekend en bepaald dat eiser een bedrag van bruto € 3.276,87 terug moet betalen,
  • met het besluit van 20 januari 2022 heeft het UWV bepaald dat het terug te betalen bedrag wordt verhoogd met de loonheffing.
1.1.
De tegen deze besluiten gemaakte bezwaren zijn met het besluit op bezwaar van 4 mei 2022 ongegrond verklaard. Het daartegen ingesteld beroep is bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2022 ongegrond verklaard. Met de uitspraak van 7 mei 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd.
1.2.
Eiser is vanaf 6 september 2021 tot 25 maart 2022 in dienstbetrekking werkzaam geweest voor Serycon Services B.V.. Na dit dienstverband is eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend die per 1 augustus 2022 is beëindigd. Op 4 juli 2022 heeft eiser zich vanuit de WW ziekgemeld.
1.3.
Met het besluit van 23 augustus 2022 heeft het UWV eiser met ingang van 1 augustus 2022 een ZW-uitkering toegekend.
2. Met het primaire besluit heeft het UWV eiser bericht dat de ZW-uitkering na 104 weken ziekteverzuim eindigt.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij overwogen dat in de ZW is bepaald dat een ZW-uitkering gedurende maximaal 104 weken, te rekenen vanaf de eerste dag van ongeschiktheid, verstrekt kan worden. Het UWV merkt daarbij op dat de regels van de ZW over de duur van een ZW-uitkering van dwingend recht zijn en dat daarvan niet afgeweken kan worden. Verder heeft het UWV overwogen dat de Wet WIA-boordeling buiten de beoordeling van het bestreden besluit valt.
Standpunten van partijen
3. In beroep voert eiser aan dat de reden van bezwaar en van beroep geen verband houdt met de maximum duur van de ZW. Het houdt wel verband met de wijze van uitkeren en berekenen in het kader van de Wet WIA. Daarbij voert eiser aan dat de Wet WIA-uitkering tussentijds herbeoordeeld is, maar dat dit nog niet naar de wens van eiser is. Reeds hierom meent eiser in beroep te moeten komen tegen het bestreden besluit. Daarbij is de vraag in hoeverre en tot hoeveel de ZW-uitkering gekort mocht worden op de Wet WIA-uitkering.
4. In zijn verweerschrift benadrukt het UWV dat de omvang van het geding betrekking heeft op de beëindiging van de ZW-uitkering na 104 weken ziekte. Dit betekent dat in deze zaak alleen beoordeeld kan worden of eiser gedurende de volledige 104 weken ziek is geweest, aldus het UWV. Het UWV merkt daarbij opnieuw op dat de regels omtrent de duur van de ZW-uitkering, zoals vastgesteld in de wet, van dwingend recht zijn, hetgeen betekent dat er geen mogelijkheid is om van deze regels af te wijken.
5. Met zijn brief van 24 september 2025 heeft de gemachtigde van eiser bericht dat met de uitspraak van de Raad van 7 mei 2025 de gronden van zijn beroep achterhaald zijn, maar dat hij het beroep bij gebreke van contact met zijn cliënt niet kan intrekken.
Beoordeling
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil dat eiser zich per 4 juli 2022 ziekgemeld heeft en dat deze datum als eerste dag van eisers ongeschiktheid tot werken geldt. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de periode van 104 weken op 30 juni 2024 is geëindigd.
7. De rechtbank stelt verder vast dat, gelet op het gestelde in het beroepschrift, het eiser in deze zaak te doen is om de berekening en of herbeoordeling van de hem toekomende Wet WIA-uitkering en niet om de beëindiging van de ZW-uitkering na 104 weken.
8. De rechtbank is met eiser van oordeel dat met de uitspraak van de Raad van 7 mei 2025 de gronden van eisers beroep tegen het bestreden besluit, zover die in deze procedure al een rol zouden kunnen spelen, zijn achterhaald. Dit brengt mee dat er geen procesbelang is bij een beoordeling van het beroep. Het beroep zal om die reden niet ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet ontvankelijk. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet evenmin aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 november 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.