ECLI:NL:RBROT:2025:13214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
C/10/683306 / FA RK 24-5597 en C/10/690142 / FA RK 24-8848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding van partijen gehuwd op de Filipijnen met toepassing van Nederlands recht en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man die op de Filipijnen zijn gehuwd. De vrouw verzocht om de echtscheiding, stellende dat het huwelijk duurzaam ontwricht was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel op de Filipijnen geen echtscheiding kan worden uitgesproken, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft omdat de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken op basis van Nederlands recht, waarbij werd vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht was, gezien het feit dat partijen sinds juni 2024 niet meer samenleefden.

Daarnaast heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de minderjarige dochter bij de vrouw bepaald, en een zorgregeling vastgesteld voor de omgang met de man. De man, die momenteel geen eigen woonruimte heeft, zal contact met de minderjarige hebben tijdens haar voetbaltrainingen en -wedstrijden. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld, waarbij werd vastgesteld dat er geen huwelijkse voorwaarden waren en dat het Filipijnse recht van toepassing was. De rechtbank heeft de scheiding van goederen gelast, waarbij rekening werd gehouden met de belangen van beide partijen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man met betrekking tot de kinderbijdrage en het huurrecht van de echtelijke woning beoordeeld. De man is veroordeeld tot het betalen van een maandelijkse bijdrage van € 25,- voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaak-/rekestnummers: C/10/683306 / FA RK 24-5597 en C/10/690142 / FA RK 24-8848
Beschikking van 7 oktober 2025 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw], op de huwelijksakte aangeduid als:
[naam 1] ,
hierna: de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. E.A. Hoogendijk te Rotterdam,
t e g e n
[naam man] ,
hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. Y. Schrevelius te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 24 juli 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 12 september 2024;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen, tevens inhoudende een aanvullend verzoek van de vrouw, ingekomen op 7 november 2024;
  • het bericht met bijlagen en twee aanvullende verzoeken van de vrouw, ingekomen op 18 augustus 2025.
1.2.
Buiten de toegestane termijn is overgelegd het bericht met bijlagen van de man van 21 augustus 2025. De rechtbank zal deze stukken, zoals met partijen tijdens de mondelinge behandeling besproken, toelaten
.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2025 Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door advocaat mr. V. Vos die de advocaat van de man waarneemt;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 2] .
1.4.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarigen heeft hiervan geen gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [plaatsnaam] .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
2.3.
De vrouw heeft de Filipijnse nationaliteit en de man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 september 2024 zijn er voorlopige voorzieningen getroffen.

3.De beoordeling

Scheiding
3.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
3.3.
Op grond van artikel 10:56 BW is op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht van toepassing.
3.4.
Weliswaar is het – zoals de man stelt – op de Filipijnen niet mogelijk om tussen echtelieden de echtscheiding uit te spreken, echter zoals hiervoor is overwogen, is op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht van toepassing. Naar Nederlands recht kan op verzoek van één der echtgenoten op grond van artikel 1:151 BW de echtscheiding worden uitgesproken indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. De man betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet langer. Daarnaast moet het huwelijk naar het oordeel van de rechtbank inmiddels als duurzaam ontwricht worden aangemerkt omdat vaststaat dat partijen sinds juni 2024 niet meer samenleven en dat de vrouw gedurende de loop van de procedure heeft volhard in haar verzoek tot echtscheiding.
3.5.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten met afspraken over de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het ouderschapsplan is in de wet geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft daarom de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (art 815 lid 6 Rv).
3.6.
De vrouw heeft geen ouderschapsplan overgelegd. De vrouw heeft voldoende gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank ontvangt de vrouw daarom in haar verzoek tot echtscheiding.
3.7.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet langer weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
Verblijfplaats minderjarige en zorgregeling
3.8.
Zowel de vrouw als de man verzoeken te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar respectievelijk bij hem zal zijn.
3.9.
Verder verzoekt de vrouw een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de man en de minderjarige te bepalen.
De man verzoekt eveneens een zorgregeling tussen hem en de minderjarige te bepalen.
De rechtbank leest het verzoek van de man als een subsidiair verzoek in het geval zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, wordt afgewezen.
3.9.1.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ter zake van het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en het verzoek tot vaststelling van de zorgregeling.
Verblijfplaats
3.10.
Uit de overgelegde stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is vast komen te staan dat de man op dit moment geen eigen woonruimte heeft en bij het Leger des Heils verblijft. Het is op dit moment niet duidelijk wanneer de man eigen woonruimte zal hebben. Verder staat tussen partijen vast dat de minderjarige sinds ruim een jaar bij de vrouw verblijft en de vrouw de dagelijkse zorg voor de minderjarige draagt. Er zijn op dit moment geen signalen dat dat niet goed gaat.
3.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is om haar verblijfplaats bij de vrouw te bepalen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw toewijzen en het verzoek van de man afwijzen
Zorgregeling
3.12.
De vrouw verzoekt – na wijziging van haar verzoek bij brief van 18 augustus 2025 en tijdens de mondelinge behandeling – de volgende zorgregeling:

zolang de man geen eigen woning heeft:
te bepalen dat de man contact met de minderjarige heeft tijdens en na haar voetbaltrainingen en -wedstrijden en wanneer zij bij haar opa en oma vaderszijde is. Tijdens de mondelinge behandeling is uitgegaan van de voetbaltrainingen en -wedstrijden op zaterdag.

zodra de man een eigen woning heeft, veiligheidsafspraken zijn gemaakt onder begeleiding van het Wijkteam of Veilig Thuis en de man bereid is hulpverlening te aanvaarden ter ondersteuning van zijn opvoedingsvaardigheden:
te bepalen dat de minderjarige eenmaal per twee weken op zaterdag na haar voetbaltraining en/of -wedstrijd bij de man is van 11.00 uur tot 17.00 uur, en bepalen dat, zolang de man niet aan voornoemde voorwaarde voldoet, de zorgregeling van kracht blijft die geldt in de situatie dat de man geen eigen woning heeft.
3.13.
De man verzoekt als zorgregeling te bepalen dat de minderjarige om het weekend bij hem verblijft van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur.
3.14.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming kunnen bereiken over een zorgregeling in de situatie dat de man nog geen eigen woning heeft. Zolang de man
nog geen eigen woningheeft zal de minderjarige contact met de man hebben:
  • elke zaterdag na de voetbaltraining en/of -wedstrijd van de minderjarige, waartoe de man haar bij de voetbalvereniging ophaalt, tot 18.00 uur waartoe hij haar bij metrostation Zuidplein te Rotterdam overdraagt aan de vrouw. Indien de minderjarige op zaterdag geen voetbal heeft, verblijft zij bij de man van 11.00 uur tot 18.00 uur, waartoe op beide tijdstippen de overdracht plaatsvindt bij voornoemd metrostation;
  • op zondag gaat de minderjarige, als zij dat wil, met de man mee naar de kerk. De vrouw laat de man op zaterdagavond uiterlijk 19.00 uur weten of de minderjarige de volgende dag wel of niet met de man mee naar de kerk wil. Als zij met de man mee naar de kerk wil, wordt zij die zondag door iemand van de kerk bij de vrouw opgehaald en na afloop weer thuisgebracht;
  • verder kan de man contact met minderjarige hebben wanneer zij bij opa en oma vaderszijde is. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw de man dit tijdig zal laten weten.
3.15.
De rechtbank zal wat partijen ten aanzien van de zorgregeling in de situatie dat de man nog geen eigen woning heeft, opnemen in deze beschikking.
3.16.
Partijen hebben geen overeenstemming over de zorgregeling in de situatie dat de man
een eigen woningheeft, zodat de rechtbank hierover zal beslissen. De vrouw stelt als voorwaarde bij de zorgregeling dat er veiligheidsafspraken zijn gemaakt en dat de man bereid is opvoedondersteuning te aanvaarden. De vrouw heeft echter niet concreet gesteld waar die veiligheidsafspraken en opvoedondersteuning op moeten zien. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het wijkteam is betrokken in het kader van hulpverlening aan partijen, dan wel het gezin. De rechtbank overweegt dat partijen in overleg met het wijkteam kunnen bespreken welke veiligheidsafspraken en opvoedondersteuning in het belang van de minderjarige zijn als de man een eigen woning heeft.
3.17.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat, zodra de man een eigen woning heeft, de zorgregeling wordt uitgebreid aldus dat partijen met behulp van het wijkteam zullen toewerken naar een zorgregeling waarbij de minderjarige een weekend per veertien dagen bij de man verblijft. De dag en het tijdstip waarop het weekend bij de man aanvangt en eindigt alsmede wie de minderjarige waar ophaalt en terugbrengt, zullen partijen in onderling overleg en onder begeleiding van het wijkteam nader bepalen.
Huurrecht echtelijke woning
3.18.
De man verzoekt het huurrecht van de echtelijke woning. De vrouw heeft ook het huurrecht van de echtelijke woning verzocht, maar heeft dat verzoek tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
3.19.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
3.20.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
3.21.
Uit de overgelegde stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is vast komen te staan dat de woning niet meer beschikbaar is voor partijen.
De man heeft gedurende de procedure het huurcontract beëindigd, waarna de vrouw in de woning heeft gewoond. Intussen heeft de vrouw de woning verlaten omdat de verhuurder de woning heeft verkocht.
3.22.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen wegens gebrek aan belang, en het verzoek van de vrouw afwijzen wegens intrekking van haar verzoek.
Onderhoudsbijdrage
3.23.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 207,- per maand vast te stellen.
3.24.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt – zo de rechtbank begrijpt – subsidiair en voor het geval de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw wordt bepaald, een kinderbijdrage vast te stellen van € 25,- per maand met ingang van de datum van de beschikking. De man stelt onvoldoende draagkracht te hebben voor de door de vrouw verzochte kinderbijdrage, omdat hij momenteel geen werk heeft en een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet.
3.25.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage.
3.26.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage toepassen, omdat de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
3.27.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met de door de man verzochte kinderbijdrage gelet op het gebrek aan draagkracht bij de man voor een hogere bijdrage. Tegen de door de man verzochte ingangsdatum heeft zij geen verweer gevoerd.
3.28.
De rechtbank beslist volgens het verzoek van de man, zulks met gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de vrouw, omdat dit verzoek van de man niet is weersproken en op de wet is gegrond.
Verdeling
3.29.
De vrouw verzoekt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vast te stellen, dan wel wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te gelasten op de door haar voorgestelde wijze, en daarbij tevens te bepalen dat de man uiterlijk binnen twee weken na de datum van deze beschikking per
e-mail via de advocaat van de vrouw aan de vrouw digitaal ter hand dient te stellen:
  • een overzicht van alle spaar- en bankrekeningen op naam van de man;
  • de banksaldi van alle binnen- en buitenlandse spaar- en betaalrekeningen, in ieder geval de banksaldi van de spaar- en betaalrekeningen zoals opgenomen in het schrijven van de vrouw van 7 november 2024, per peildatum 23 juli 2024.
3.30.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te verdelen op de door haar voorgestelde wijze.
3.31.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ter zake het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen.
3.32.
Op grond van het ongeschreven IPR is - bij gebreke van een rechtskeuze en een gemeenschappelijke nationaliteit - het recht van de Filipijnen van toepassing op het huwelijksvermogensregime omdat partijen daar hun eerste huwelijksdomicilie hadden.
3.33.
Het huwelijksvermogensrecht op de Filipijnen is neergelegd in de Family Code of the Philippines van 1987, en wel de artikelen 75, 88, 91, 92 en 93. Daaruit volgt dat, indien geen huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt, als wettelijk stelsel geldt The System of Absolute Community. Dit stelsel bepaalt dat vóór het huwelijk verkregen vermogen en het vermogen dat iedere echtgenoot tijdens het huwelijk heeft verkregen, in beginsel in de gemeenschap valt. Hierop is uitgezonderd vermogen (en de vruchten daarvan) dat tijdens het huwelijk om niet is verkregen (tenzij door de schenker anders is bepaald), zaken bestemd voor persoonlijk gebruik van iedere echtgenoot (met uitzondering van sieraden) en vermogen door een echtgenoot verkregen vóór het huwelijk indien deze echtgenoot uit een eerder huwelijk kinderen heeft.
3.34.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt, zodat op grond van
The System of Absolute Community het vermogen dat vóór het huwelijk is verkregen en het vermogen dat tijdens het huwelijk door iedere echtgenoot is verkregen, in beginsel in de gemeenschap valt. Dat van een of meer hiervoor genoemde uitzonderingen sprake is, is niet gesteld of gebleken.
3.35.
Het Filipijns huwelijksvermogensrecht kent geen ontbinding van de huwelijks-gemeenschap bij echtscheiding. Wel kan op grond van artikel 134 van de Family Code of the Philippines van 1987 en bij gebreke van een uitdrukkelijke verklaring in de huwelijkse voorwaarden, de scheiding van goederen tussen echtgenoten tijdens het huwelijk plaatsvinden op last van de rechter. Een dergelijke gerechtelijke scheiding van goederen kan vrijwillig zijn of om een ​​voldoende reden. Omdat partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt en daarnaast de echtscheiding naar Nederlands recht wordt uitgesproken, is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende reden om de scheiding van de goederen tussen partijen te gelasten.
3.36.
Partijen hebben geen overeenstemming over de scheiding van hun goederen (hierna: huwelijksgoederengemeenschap) zodat de rechtbank die zal scheiden, daarbij rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang, en dat de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap de datum is waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend
,te weten 23 juli 2024.
3.37.
Voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
Voor een saldo van een bankrekening vindt geen waardering plaats. Voor het saldo op een bankrekening wordt uitgegaan van de hoogte van het saldo op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden. De vordering op de bank (creditsaldo) of de schuld aan de bank (debetsaldo) per die datum valt in de huwelijksgemeenschap. Af- en bijschrijvingen die zien op de periode hierna maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
Voor een schuld vindt geen waardering plaats. Uitgegaan wordt van de hoogte van de schuld op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden. Wijzigingen in de hoogte van de schuld na deze datum maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
3.38.
Volgens partijen of een van hen bestaat de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum uit de volgende bestanddelen:
  • de inboedel;
  • de navolgende saldi op de bankrekeningen:
o rekening (nummer onbekend) bij de Filipijnen Banko do Oro (BDO) op naam van de man;
o [rekeningnummer 1] op naam van de man;
o [rekeningnummer 2] op naam van de vrouw;
o [rekeningnummer 3] op naam van beide partijen.
  • de fatbike;
  • de schuld bij het UWV.
3.39.
De rechtbank bespreekt hierna de bestanddelen van de huwelijksgoederen-gemeenschap van partijen afzonderlijk.
De inboedel
3.39.1.
De vrouw heeft een lijst overgelegd met inboedelgoederen die zij graag toegedeeld wenst te krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling stelt de vrouw dat zij die goederen reeds heeft ontvangen. De man voert daartegen verweer en stelt dat de vrouw die goederen zonder zijn toestemming heeft meegenomen. Uit het voorgaande blijkt dat partijen geen overeenstemming hebben over wie welke inboedelgoederen toegedeeld krijgt.
3.39.2.
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank dat de inboedelgoederen – waaronder ook de inboedelgoederen op de door de vrouw overgelegde lijst moeten worden begrepen – in onderling overleg zullen worden verdeeld, waarbij ieder van partijen om en om een keuze mag maken uit de inboedelgoederen, waarbij de vrouw de eerste keuze heeft.
De saldi op de bankrekeningen
3.39.3.
Partijen zijn het erover eens dat ieder de eigen privérekening voortzet en dat de gezamenlijke rekening die op hun beider naam staat door de man wordt voortgezet.
Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de saldi van de privérekeningen en de gezamenlijke rekening. Niet is betwist dat deze privérekeningen en de gezamenlijke rekening op de peildatum aanwezig waren, zodat die rekeningen in de gemeenschap vallen.
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank dat ieder de eigen privérekening voortzet, dat de gezamenlijke rekening wordt voortgezet door de man en dat de saldi van alle rekeningen per peildatum bij helfte wordt verdeeld. Partijen dienen daartoe elkaar over en weer de bankafschriften van genoemde bankrekeningen te overleggen om inzicht te verstrekken in de saldi op de peildatum.
3.39.4.
De vrouw heeft op grond het bepaalde in artikel 843a Rv verzocht te bepalen dat de man, op straffe van een dwangsom, binnen twee weken na de datum van deze beschikking de volgende stukken aan de vrouw ter hand dient te stellen door deze per e-mail aan haar advocaat te sturen:
  • een overzicht van alle spaar- en bankrekeningen op naam van de man;
  • de banksaldi van alle binnen- en buitenlandse spaar- en betaalrekeningen, in ieder geval de banksaldi van de spaar- en betaalrekeningen zoals opgenomen in het schrijven van de vrouw van 7 november 2024, per peildatum 23 juli 2024.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld dat er intussen meer inzage is verkregen in de verschillende bankrekeningen van de man, maar dat zij ook wil weten wat de verschillende saldi zijn. De vrouw vindt dat de man daar inzage in moet geven. Het is volgens de vrouw ‘wat overdreven’ om daaraan een dwangsom te verbinden. Gelet op dat wat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard en het feit dat de man op grond van deze beschikking is gehouden om overzichten te verstrekken van de saldi op de peildatum van de hiervoor genoemde bankrekeningen, heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
De fatbike
3.39.5.
Ten aanzien van de fatbike bepaalt de rechtbank als onweersproken dat deze wordt toegedeeld aan de man, onder verrekening van de helft van die waarde met de vrouw. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de fatbike en stellen tijdens de mondelinge behandelingen beiden een andere waarde. Partijen hebben echter nagelaten hun stelling over die waarde deugdelijk te onderbouwen. Het is dan ook aan partijen om de waarde te laten vaststellen door een onafhankelijke derde, waarna de man de helft van die waarde aan de vrouw dient te voldoen. Binnen twee weken na deze beschikking selecteert de vrouw drie deskundigen en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie een deskundige die de waarde van de fatbike zal vaststellen.
De schuld bij het UWV en eventuele overige schulden
3.39.6.
De rechtbank gaat ervan uit dat ook de schulden in de gemeenschap vallen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat de schuld bij het UWV inmiddels is afgelost. Echter, niet is vast komen te staan of die schuld op de peildatum bestond en zo ja, hoeveel die schuld op de peildatum was. Ook is bij partijen niet bekend of er op de peildatum nog andere schulden bestonden, en zo ja, welke en of daarop is afgelost en zo ja, met hoeveel, en wat de omvang van die schulden is. De rechtbank is dan ook slechts in staat om te gelasten dat, indien en voor zover er sprake is van schulden die op grond van het bepaalde in artikel 94 Family Code of the Philippines van 1987 in de gemeenschap vallen, beide partijen daarvoor in gelijke mate draagplichtig zijn. Partijen dienen daartoe elkaar over en weer inzicht te verstrekken.
Conclusie
3.40.
De rechtbank zal de scheiding van de goederen tussen partijen gelasten zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 3.39.1. tot en met 3.39.6. is weergegeven.
Proceskosten
3.41.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaatsnaam] ;
4.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
4.3.
neemt op en stelt vast dat de minderjarige in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken contact met de man zal hebben dan wel bij de man zal zijn als volgt:
Zolang de man
nog geen eigen woningheeft zal de minderjarige contact met de man hebben:
  • elke zaterdag na de voetbaltraining en/of -wedstrijd van de minderjarige, waartoe de man haar bij de voetbalvereniging ophaalt, tot 18.00 uur waartoe hij haar bij metrostation Zuidplein te Rotterdam overdraagt aan de vrouw. Indien de minderjarige op zaterdag geen voetbal heeft, verblijft zij bij de man van 11.00 uur tot 18.00 uur, waartoe op beide tijdstippen de overdracht plaatsvindt bij voornoemd metrostation;
  • op zondag gaat de minderjarige, als zij dat wil, met de man mee naar de kerk. De vrouw laat de man op zaterdagavond uiterlijk 19.00 uur weten of de minderjarige de volgende dag wel of niet met de man mee naar de kerk wil. Als zij met de man mee naar de kerk wil, wordt zij die zondag door iemand van de kerk bij de vrouw opgehaald en na afloop weer thuisgebracht;
  • verder kan de man contact met minderjarige hebben wanneer zij bij opa en oma vaderszijde is. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw de man dit tijdig zal laten weten.
Zodra de man een eigen woning heeft:
 zal de zorgregeling worden uitgebreid in die zin dat partijen met behulp van het wijkteam zullen toewerken naar een zorgregeling waarbij de minderjarige een weekend per veertien dagen bij de man verblijft. De dag en het tijdstip waarop het weekend bij de man aanvangt en eindigt alsmede wie de minderjarige waar ophaalt en terugbrengt, zullen partijen in onderling overleg en onder begeleiding van het wijkteam nader bepalen.
4.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van de beschikking
als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling, zal voldoen € 25,- per maand;
4.5.
gelast de scheiding van de goederen tussen partijen zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 3.39.1. tot en met 3.39.6;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
4.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.L. van Dijkman, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van S. Breeman, griffier, op 7 oktober 2025.
Tegen de eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
- de verschenen partij(en), binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- de niet verschenen partij(en), binnen drie maanden na de betekening van de beschikking aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat deze op een andere manier is betekend en openbaar is gemaakt door het plaatsen van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant.