ECLI:NL:RBROT:2025:13217

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
C/10/706211 / KG ZA 25-900
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot verlaten gezamenlijke huurwoning in kort geding met betrekking tot huiselijk geweld

In deze zaak, die op 26 september 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de vrouw in kort geding dat de man de gezamenlijke huurwoning verlaat en deze niet meer betreedt. De vrouw, die de contractuele huurder is, heeft ernstige zorgen over haar veiligheid en die van hun minderjarige kind, vooral gezien de meldingen van huiselijk geweld en de eerdere huisverboden die aan de man zijn opgelegd. De man heeft in het verleden de woning verlaten na de echtscheiding, maar is in juli 2023 weer bij de vrouw ingetrokken zonder dat de huurovereenkomst is aangepast. De vrouw heeft meerdere keren aangifte gedaan van mishandeling en de situatie is zo ernstig dat de politie meerdere keren heeft moeten ingrijpen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar vorderingen ingetrokken, maar na een nieuw incident heeft zij opnieuw een kort geding aangespannen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw voldoende belang heeft bij haar vordering, gezien de onveilige situatie en de impact op het kind. De man heeft verweer gevoerd, maar de rechter oordeelt dat het belang van de vrouw en het kind zwaarder weegt. De voorzieningenrechter beveelt de man de huurwoning te verlaten en de sleutels aan de vrouw af te geven, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/706211 / KG ZA 25-900
Vonnis in kort geding van 26 september 2025
in de zaak van
[naam vrouw],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Sangar,
tegen
[naam man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G. Kartal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 9 september 2025 met producties 1 tot en met 6.
1.2.
De mondelinge behandeling vond op 12 september 2025 plaats. Voor de vrouw is haar advocaat verschenen. De man is verschenen. Zijn advocaat heeft de zitting via een geluids- en beeldverbinding bijgewoond.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in 2013 in Syrië met elkaar gehuwd. Zij zijn de ouders van de minderjarige, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk tussen partijen is ontbonden op 23 augustus 2021 door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen hebben in verband met hun scheiding in september 2020 een ouderschapsplan op gesteld, waarin onder meer staat dat [voornaam minderjarige] de hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw, dat [voornaam minderjarige] hoofdzakelijk bij de vrouw is en dat partijen het contact tussen de man en [voornaam minderjarige] in onderling overleg regelen.
2.4.
De man heeft volgens de afspraken in het echtscheidingsconvenant van partijen na de echtscheiding de gezamenlijke huurwoning verlaten. Op 12 april 2021 heeft Woonstad Rotterdam de vrouw bij brief geïnformeerd dat de huurovereenkomst per die datum alleen op haar naam staat.
2.5.
In 2023 hebben partijen besloten de relatie nog een kans te geven. De man is in juli 2023 weer bij de vrouw en [voornaam minderjarige] ingetrokken. De huurovereenkomst is niet aangepast. De huurwoning staat alleen op naam van de vrouw.
2.6.
Partijen hebben al langere tijd ernstige relatieproblemen. De politie heeft de afgelopen maanden verschillende keren moeten ingrijpen in verband met meldingen van huiselijk geweld en de vrouw heeft meerdere keren aangifte gedaan van mishandeling. Vanwege de problemen krijgt het gezin begeleiding van Veilig Thuis.
2.7.
Op 7 en 13 juli 2025 was opnieuw sprake van een melding inzake huiselijk geweld. De gemeente Rotterdam heeft hierop aan de man een huisverbod opgelegd. De vrouw is een kort geding procedure opgestart om te voorkomen dat de man naar de woning zou terugkeren, maar zij heeft haar vorderingen tijdens de mondelinge behandeling van 20 augustus 2025 ingetrokken, omdat de man heeft toegezegd zich te onthouden van fysiek en verbaal geweld. De man is daarop teruggekeerd naar de woning.
2.8.
Op 3 september 2025 vond echter opnieuw een incident plaats. De vrouw heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. De gemeente Rotterdam heeft naar aanleiding van dit incident het huisverbod van de man verlengd met tien dagen. De man verblijft sindsdien elders en is nog niet teruggekeerd naar de woning.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te bevelen de huurwoning te verlaten en zonder de toestemming van de vrouw niet meer te betreden, waarbij de vrouw samen met de minderjarige met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning met inboedel;
II. de man te bevelen de in zijn bezit zijnde sleutels van de woning af te geven aan de vrouw;
III. de vrouw te machtigen dit vonnis zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering.
4.2.
Deze procedure draait om de vraag of de vrouw voldoende belang heeft bij het door haar gevorderde bevel dat de man de woning moet verlaten en niet meer mag betreden. De vrouw baseert haar vordering op het feit dat zij de contractuele huurder van de woning is en dat de man dus in feite alleen met haar goedvinden in de woning mag verblijven. De vrouw wil de relatie met de man beëindigen en wil dat hij niet terugkeert naar de woning, omdat zij en [voornaam minderjarige] zich niet veilig voelen als hij daar ook is. De vrouw wijst er daarnaast op dat zij feitelijk de zorg voor [voornaam minderjarige] draagt en dat hij daarom moet verblijven waar zij ook is.
4.3.
De man voert verweer. Hij vindt dat hij – ook al is hij geen contractueel huurder – aanspraak kan maken op het gebruiksrecht van de woning, omdat hij inmiddels al weer twee jaar in die woning verblijft en een gemeenschappelijke huishouding voert met de vrouw. De man wil naar de woning terugkeren en hoopt dan samen met de vrouw hun relatie te redden. Als blijkt dat de vrouw echt niet meer samen verder wil, dan kunnen partijen volgens de man in onderling overleg afspraken maken over het einde van hun relatie, net als ten tijde van de echtscheiding. De man heeft de woning toen in onderling overleg verlaten, zodat de vrouw en [voornaam minderjarige] daar konden blijven.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw voldoende belang heeft bij het door haar gevorderde bevel. Partijen hebben al langere tijd ernstige relatieproblemen en anders dan de man betoogt, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet realistisch te verwachten dat de situatie tussen partijen op korte termijn zal verbeteren.
Partijen hebben de afgelopen jaren geprobeerd hun relatie te verbeteren, daarbij geholpen door instanties als Veilig Thuis, maar telkens opnieuw ontstaan er spanningen tussen partijen die resulteren in meldingen en aangiften ter zake van verbaal en fysiek geweld. De ernst van de situatie blijkt wel uit het feit dat de politie meerdere keren heeft moeten ingrijpen en dat de gemeente Rotterdam de man een huisverbod heeft opgelegd. De situatie tussen partijen is onveilig voor henzelf en zeker ook voor [voornaam minderjarige] . De voortdurende blootstelling aan de spanningen tussen zijn ouders is niet goed voor zijn gezondheid en ontwikkeling. De situatie tussen partijen rechtvaardigt een ordemaatregel, in die zin dat de man voorlopig niet mag terugkeren naar de woning.
4.5.
Het is evident dat de man belang heeft bij het gebruik van de woning, want het is lastig in de huidige woningmarkt een ander huis te vinden en de man heeft niet direct een voor de hand liggende alternatieve verblijfplaats. Het belang van de vrouw bij het gebruik van de woning en vooral ook het belang van [voornaam minderjarige] om met de vrouw, die feitelijk de zorg voor hem draagt, in een veilig voelende omgeving te kunnen blijven weegt echter zwaarder. De man is bezorgd dat hij [voornaam minderjarige] niet of nog maar heel weinig zal zien als hij niet kan terugkeren naar de woning. De vrouw heeft echter toegezegd dat zij zich ervoor zal inzetten dat de man en [voornaam minderjarige] regelmatig contact met elkaar zullen hebben. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat partijen met hulp van de wederzijdse advocaten en/of Veilig Thuis hierover afspraken kunnen maken.
4.6.
De voorzieningenrechter zal het onder I. gevorderde bevel toewijzen, zoals hierna in de beslissing onder 5.1. in de beslissing is geformuleerd. Het tweede deel van de vordering onder I. komt in feite neer op een vraag om een verklaring voor recht en dat is in kort geding niet toewijsbaar.
4.7.
Het voorgaande brengt met zich dat de man de sleutels van de woning aan de vrouw moet afgeven. Onder de huidige omstandigheden is dat lastig voor partijen om in persoon te doen. Daarom zal de voorzieningenrechter opnemen dat de man de sleutels via de wederzijdse advocaten aan de vrouw moet afgeven.
4.8.
De door de vrouw gemachtigde vordering wordt afgewezen bij een gebrek aan een juridische basis. Vanzelfsprekend geldt dat de vrouw de hulp van de politie kan inroepen als de man de woning toch zou dreigen te betreden of als er anderszins een dreigende situatie is.
4.9.
Het is in zaken tussen ex-partners gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
4.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat volgt uit de aard van de voorziening.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt de man de huurwoning te verlaten en deze zonder de toestemming van de vrouw niet meer te betreden;
5.2.
beveelt de man om via de wederzijdse advocaten van partijen de in zijn bezit zijnde sleutels van de huurwoning af te geven aan de vrouw;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is door mr. P. de Bruin ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025.
[3820;1729]