ECLI:NL:RBROT:2025:13220

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
C/10/707576 / KG ZA 25-980
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing beslag op woning in faillissementszaak

In deze zaak heeft [eiser] een kort geding aangespannen tegen de curator van [naam bedrijf] met het verzoek om het beslag op zijn woning op te heffen. Het beslag is gelegd omdat de curator de koopovereenkomst tussen [eiser] en zijn ouders heeft vernietigd, op grond van artikel 2:248 lid 9 BW. De voorzieningenrechter heeft op 3 oktober 2025 geoordeeld dat het beslag moet blijven liggen. De rechter oordeelde dat de curator terecht beslag heeft gelegd, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat de koopovereenkomst onverplicht is verricht en dat de curator een vordering heeft op [naam] wegens onbehoorlijke taakvervulling. De voorzieningenrechter heeft de wederzijdse belangen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de curator bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag. De vordering van [eiser] is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/707576 / KG ZA 25-980
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te Heerjansdam,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. W. Boeters,
tegen
[gedaagde]
handelend in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[naam bedrijf],
te Rotterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. S. Soyçiçek.

1.De kern van de zaak

[eiser] wil dat het beslag op zijn woning wordt opgeheven, zodat hij deze woning kan leveren aan de kopers. Dat beslag is gelegd, omdat de curator de overeenkomst heeft vernietigd waarmee [eiser] de eigendom van de woning heeft verkregen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de curator terecht beslag heeft gelegd. De wederzijdse belangen brengen mee dat het beslag moet blijven liggen. De vordering wordt dus afgewezen.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 oktober 2025 met producties 1 tot en met 8;
  • de brief van 1 oktober 2025 van de kant van de curator met producties 1 tot en met 5;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 2 oktober 2025;
  • de pleitaantekeningen van de kant van [eiser];
  • de pleitaantekeningen van de kant van de curator.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft zijn voormalig ouderlijke huis te [adres] van zijn vader, [naam] (hierna: [naam]), en moeder gekocht voor een bedrag van € 380.000,-- (hierna: de woning). De koopovereenkomst is gesloten op 26 maart 2025 en de woning is op 25 april 2025 aan [eiser] geleverd.
3.2.
In de administratie van [naam bedrijf] bevindt zich een advies van 20 maart 2025 (hierna: het Advies) van de adviseur van [naam], waarin de adviseur het volgende schrijft:

We spraken af dat jij zo snel als mogelijk een taxatierapport laat maken van jouw woonhuis en deze verkoopt voor de taxatiewaarde aan je zoon. Eventueel los je dan nog wat leningen af(voor zover noodzakelijk). Rest van het geld houd je beschikbaar om een deal te kunnen doen met de curator.”
3.3.
Een taxatierapport van 27 maart 2025 vermeldt dat de woning een marktwaarde heeft van € 549.000,--.
3.4.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 mei 2025 is [naam bedrijf] op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard. [naam] is (indirect) een van de twee bestuurders van [naam bedrijf].
3.5.
Op 13 augustus 2025 heeft [eiser] de woning verkocht aan een derde voor een verkoopprijs van € 635.000,--. De levering staat gepland op vrijdag 3 oktober 2025 om 10.00 uur.
3.6.
De Belastingdienst heeft op 19 augustus 2025 executoriaal beslag heeft gelegd op de
woning ten laste van [eiser]
3.7.
Bij brief van 19 september 2025 aan [naam] en [eiser] heeft de curator de koopovereenkomst vernietigd op grond van artikel 2:248 lid 9 BW.
3.8.
De curator heeft op 23 september 2025 conservatoir beslag doen leggen op (de onverdeelde helft van) de woning.
3.9.
[eiser] heeft samen met zijn echtgenote het huis van zijn schoonouders gekocht. De levering van die woning staat gepland op maandag 6 oktober 2025.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het door de curator gelegde conservatoire beslag onder de woning per direct op te heffen, met veroordeling van de curator in de proceskosten met wettelijke rente.
4.2.
De curator voert verweer en concludeert tot afwijzing, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering strekt tot opheffing van het conservatoir beslag. Spoedeisend belang is daarvoor niet vereist. Met de verplichting van [eiser] om de woning vandaag te leveren staat die spoedeisendheid overigens niet ter discussie.
5.2.
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv wordt een beslag onder meer opgeheven als “summierlijk” blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Steeds moeten ook de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen. Bij de beoordeling van een vordering tot opheffing van een beslag is mede van belang dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, als de vordering in de hoofdzaak uiteindelijk wordt toegewezen, die veroordeling ook daadwerkelijk ten uitvoer gelegd kan worden, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering aansprakelijk is voor de door het beslag ontstane schade.
5.3.
De curator heeft beslag gelegd, omdat zij zich op het standpunt stelt dat voldaan is aan de vereisten om de koopovereenkomst tussen [naam] en [eiser] te vernietigen. Die vernietiging is gebaseerd op artikel 2:248 lid 9 BW. Volgens die bepaling is voor vernietiging van een rechtshandeling op die grond vereist dat (1) de bestuurder van de failliete vennootschap (in dit geval [naam]) aansprakelijk is voor het boedeltekort wegens kennelijk onbehoorlijke taakvervulling (zie leden 1 en 2 van artikel 2:248 BW), (2) de bestuurder niet in staat is tot betaling van zijn schuld in dit verband, (3) de desbetreffende rechtshandeling onverplicht is verricht, terwijl (4) daardoor de mogelijkheid tot verhaal op de bestuurder is verminderd en (5) aannemelijk is dat die rechtshandeling geheel of nagenoeg geheel is verricht met het doel om dat verhaal te verminderen.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat in dit geval aan alle vereisten is voldaan.
5.5.
Allereerst heeft de curator uitvoerig en concreet onderbouwd dat [naam] zowel de deponeringsplicht als de administratieplicht heeft geschonden. Daarmee staat de onbehoorlijke taakvervulling vast en wordt vermoed dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. In beginsel is daarmee voldoende aannemelijk dat [naam] aansprakelijk is op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Mogelijk zou dit anders zijn als op voorhand aannemelijk zou zijn dat het faillissement door een andere oorzaak is veroorzaakt. Daarvan is geen sprake. In het beslagrekest is de curator ingegaan op de – kennelijk – door [naam] aangevoerde redenen voor het faillissement, namelijk het wegvallen van een belangrijke partner en problemen in de nasleep van de coronapandemie. De curator heeft uiteengezet dat de onderneming ondanks die omstandigheden nog geruime tijd financieel gezond was. Ook heeft de curator gewezen op het feit dat in de jaren voor het faillissement aanzienlijke bedragen zijn overgeboekt van de vennootschap naar [naam] (meer dan € 1 miljoen), terwijl een duidelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Bij deze stand van zaken is voldoende aannemelijk dat [naam] aansprakelijk is voor het boedeltekort.
5.6.
Verder heeft de curator aan de hand van een verhaalsinformatierapport concreet onderbouwd dat [naam] niet in staat is het boedeltekort – vooralsnog begroot op ruim € 1 miljoen – te voldoen. Tijdens de zitting heeft [eiser] naar voren gebracht dat zijn vader eigenaar was van twee auto’s van tussen de € 100.000,-- en € 150.000,--. Ook als die auto’s alsnog beschikbaar zouden blijken voor verhaal, dan is daarmee nog niet aannemelijk geworden dat [naam] zijn schuld aan de boedel kan voldoen.
5.7.
In de derde plaats geldt dat de hier relevante rechtshandeling – de koopovereenkomst tussen [naam] en [eiser] – onverplicht is verricht. Van een verplichting van [naam] om de koopovereenkomst met [eiser] aan te gaan is immers niet gebleken. Anders dan [eiser] kennelijk meent, maakt het feit dat bij de koopovereenkomst een “reële” prijs is afgesproken niet dat [naam] daarmee verplicht was de rechtshandeling te verrichten.
5.8.
Duidelijk is dat de verhaalsmogelijkheden voor de schuld van [naam] aan de boedel als gevolg van de verkoop zijn verminderd. De curator kan zich immers niet meer verhalen op zijn aandeel in de woning. De curator heeft onbetwist gesteld dat andere verhaalsobjecten niet zijn gebleken, nog daargelaten dat niet ter discussie staat dat de woning voor een aanzienlijk lager bedrag dan de getaxeerde marktwaarde is verkocht.
5.9.
Ten slotte is voldoende aannemelijk dat [naam] tot de verkoop is overgegaan juist om daarmee de verhaalsmogelijkheden van de curator te verminderen. Die conclusie volgt onmiskenbaar uit het Advies. Daarin wordt geadviseerd om de woning zo snel mogelijk te verkopen aan [eiser] tegen de taxatiewaarde, om vervolgens het geld beschikbaar te houden “om een deal te kunnen doen” met de curator. [naam] heeft zich in zoverre niet aan dit advies gehouden dat hij de woning – binnen enkele dagen na dit Advies – tegen een aanzienlijk lager bedrag dan de taxatiewaarde heeft verkocht, terwijl hij bovendien de opbrengst niet beschikbaar heeft gehouden. Dit rechtvaardigt de conclusie dat hij de woning heeft verkocht met het oogmerk van vermindering van de verhaalsmogelijkheden van de curator. Dat [eiser] hiervan niet op de hoogte was, doet voor een geslaagd beroep op artikel 2:248 lid 9 BW niet ter zake en is ook door de curator betwist.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aannemelijk is dat de buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst doel heeft getroffen.
5.11.
Het belang van de curator bij handhaving van het beslag is evident. Aannemelijk is dat de boedel een zeer omvangrijke vordering heeft op [naam], terwijl van substantiële andere verhaalsobjecten niet is gebleken. Verhaal op de woning, dat mogelijk is na de rechtsgeldige vernietiging van de koopovereenkomst, is zo bezien nodig in het belang van de schuldeisers van de failliete vennootschap. Hiervoor is nodig dat het beslag op de woning blijft liggen.
5.12.
Hiertegenover staat het belang van [eiser] Ook dat belang is zwaarwegend. Blijft het beslag liggen, dan kan hij niet aan zijn verplichting tot levering aan de kopers voldoen en is aannemelijk dat hij – na ingebrekestelling – een boete verbeurt. Ook is aannemelijk dat hij als gevolg hiervan zelf niet zijn nieuwe woning kan afnemen, zodat hij ook in die verhouding mogelijk een boete verschuldigd wordt. [eiser] heeft aangevoerd dat hij niets wist van het aanstaande faillissement van de vennootschap en dat hij dus niets te maken heeft met de problemen van zijn vader. Hij wist dus ook niet dat schuldeisers van de vennootschap door de verkoop zouden worden benadeeld.
5.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van de curator bij behoud van het beslag zwaarder weegt. Zoals overwogen, is de woning het enige substantiële verhaalsobject voor de vordering op [naam] In beginsel valt niet in te zien waarom de belangen van de schuldeisers van de vennootschap, voor wie de curator opkomt, minder zwaar zouden moeten wegen dan de belangen van [eiser] Anders dan hij ter zitting heeft gesuggereerd, zal [eiser] met zijn gezin niet direct op straat komen te staan als het beslag blijft liggen. In dat geval kan de levering immers niet doorgaan en zal hij dus (voorlopig) in de woning kunnen blijven wonen. Hierbij komt dat de beslaglegger (de curator) aansprakelijk is voor de als gevolg van het beslag geleden schade, mocht uiteindelijk blijken dat de curator toch geen vordering heeft [naam] In dat geval krijgt [eiser] een vordering op de boedel. Dit is niet louter hypothetisch, omdat – zoals de curator tijdens de zitting heeft verklaard – de boedel niet helemaal leeg is, mede dankzij een doorstart van de vennootschap. Overigens tekent de voorzieningenrechter hierbij aan dat de door [eiser] geschetste omvang van de schade op het eerste gezicht aanzienlijk te hoog is, nu daarin ook een schuld aan de belastingdienst is verwerkt, terwijl die schuld niet door de beslaglegging is veroorzaakt.
5.14.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het beslag op de woning wordt niet opgeheven.
5.15.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en daarom in de proceskosten veroordeeld, inclusief nakosten. De kosten aan de kant van de curator worden tot op vandaag begroot op:
  • griffierecht € 331,00;
  • salaris advocaat € 1.107,00
  • nakosten € 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.616,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van de curator tot op vandaag begroot op € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [eiser] niet op tijd aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekent, dan moet hij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.
3280/1980