ECLI:NL:RBROT:2025:1323

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/10/668245 / HA ZA 23-958
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtinbreuk en oneerlijke handelspraktijken bij verkoop van cosmetica via Bol.com

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], handelend onder de naam [handelsnaam 1], en [gedaagde], die gezichtsglitters en gezichtsjuwelen op Bol.com aanbood. [Eiseres] vorderde schadevergoeding en een verklaring voor recht wegens auteursrechtinbreuk en oneerlijke handelspraktijken. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] inbreuk had gemaakt op het auteursrecht van [eiseres] door foto’s van haar producten zonder toestemming te gebruiken in zijn advertenties. Tevens werd vastgesteld dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door gebruik te maken van de EAN-codes en advertenties van [eiseres] voor niet-identieke producten, wat in strijd was met de regels van Bol.com. De rechtbank kende [eiseres] een redelijke vergoeding toe van € 738,10 voor het onrechtmatig gebruik van haar merk tussen 12 juli 2023 en 4 augustus 2023. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en het versturen van een brief aan zijn klanten om hen te informeren over de onrechtmatige verkoop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/668245 / HA ZA 23-958
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
[eiseres], handelend onder de naam
[handelsnaam 1],
wonende te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. S.T.L.A. Mulders te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.M. Kulk te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[gedaagde] heeft gezichtsglitters en gezichtsjuwelen aangeboden op Bol.com. Hij heeft daarbij gebruikgemaakt van de EAN-codes en advertenties van [eiseres] . Dit was op grond van de regels van Bol.com niet toegestaan. [gedaagde] is een redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 2.21 lid 6 BVIE verschuldigd aan [eiseres] . Omdat hij foto’s van [eiseres] heeft geüpload in de advertenties, heeft [gedaagde] inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [eiseres] . Ook is sprake van oneerlijke handelspraktijken en misleidende reclame. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en/of winstafdracht op te maken bij staat en tot betaling van de proceskosten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 oktober 2023, met producties 1 tot en met 85;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 14;
  • de akte inbreng producties van [eiseres] , met producties 1 tot en met 86;
  • de brief van de rechtbank van 8 maart 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • de akte inbreng producties 87 tot en met 99, tevens akte vermeerdering eis van [eiseres] ;
  • de akte overlegging producties 15 en 16 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 23 juli 2024 en de door [gedaagde] overgelegde spreekaantekeningen.
2.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] ontwerpt, ontwikkelt en verkoopt onder haar handelsnaam [handelsnaam 1] diverse vormen van decoratieve cosmetica, gezichts- en bodyglitters, tatoeagestickers en tijdelijke gezichtsjuwelen. Zij doet dat sinds 2019 en gebruikt daarvoor onder meer een verkoopaccount op de website van Bol.com.
3.2.
[gedaagde] is in 2021 onder de handelsnaam [handelsnaam 2] gestart met de verkoop van gezichtsglitters en gezichtsjuwelen via de website van Bol.com. Het verkoopaccount van [gedaagde] had tot september 2023 de naam [accountnaam] .
3.3.
Op 3 juli 2023 heeft [eiseres] inschrijving aangevraagd van het Benelux beeldmerk met woordelementen, zoals hieronder afgebeeld, met depotnummer [depotnummer] voor waren en diensten in klasse 3 en 35:
De merkaanvraag is op 12 juli 2023 gepubliceerd. Op 12 september 2023 is het merk ingeschreven.
3.4.
In haar brief aan [gedaagde] van 2 augustus 2023, die op 3 augustus 2023 aan [gedaagde] is betekend, heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] inbreuk maakt op haar intellectuele eigendomsrechten en oneerlijke handelspraktijken bedrijft. [gedaagde] is gesommeerd daarmee te stoppen en de schade van [eiseres] te vergoeden. In zijn reactie van 4 augustus 2023 heeft [gedaagde] betwist dat hij iets verkeerd zou hebben gedaan. Hij heeft onder meer geschreven:
“Ondanks dat ik me als goede zakelijke verkoper van Bol.com heb gedragen, ben ik bereid om uit coulance het aanbieden van alle in uw brief genoemde producten en andere producten waarop ‘ [handelsnaam 1] ’ voorkomt, te staken om verdere discussie en escalatie van dit geschil te voorkomen.”

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van haar eis, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een redelijke vergoeding van € 10.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, omdat hij tussen 12 juli 2023 en 12 september 2023, zonder toestemming van [eiseres] , het teken “ [handelsnaam 1] ”, althans daarmee overeenstemmende tekens, in het economisch verkeer heeft gebruikt voor de aanprijzing van de volgende waren en diensten:
(1) EAN 8720929791989
(2) EAN 8720929792016
(3) EAN 8720929791996
(4) EAN 8720254259918
(5) EAN 8719326715544
(6) EAN 8720618788788
(7) EAN 8720618149671
(8) EAN 8720256034223
(9) EAN 8720618788887
II. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een redelijke vergoeding van € 20.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, omdat hij tussen 12 juli 2023 en 12 september 2023, zonder toestemming van [eiseres] , het teken “ [handelsnaam 1] ”, althans daarmee overeenstemmende tekens, in het economisch verkeer heeft gebruikt voor de aanprijzing van de volgende waren en diensten:
(1) EAN 8720254419862
(2) EAN 8720618788573
(3) EAN 8720618788788
(4) EAN 8720618788559
(5) EAN 8720254419510
(6) EAN 8720256034148
(7) EAN 8720618788887
(8) EAN 8720929792016
(9) EAN 8719327197455
(10) EAN 8720618149671
(11) EAN 8720254929385
(12) EAN 8720254929873
(13) EAN 8720256034209
(14) EAN 8720256034667
(15) EAN 8720256034223
(16) EAN 8720254929828
(17) EAN 8719327197493
(18) EAN 8719327197462
(19) EAN 8719327200155
(20) EAN 8720256034384
(21) EAN 8720254929941
(22) EAN 8720256034384
(23) EAN 8720618788948
(24) EAN 8720256034131
(25) EAN 8720254419749
(26) EAN 8719327200100
(27) EAN 8720254929774
(28) EAN 8720618788986
(29) EAN 8720254929880
(30) EAN 8719326715599
(31) EAN 8720618788894
(32) EAN 8719326715544
(33) EAN 8719327197486
(34) EAN 8720618788474
(35) EAN 8720254929408
(36) EAN 8719327197400
(37) EAN 8720254929958
(38) EAN 8720256034162
(39) EAN 8720618788993
(40) EAN 8720618149855
(41) EAN 8720254929866
(42) EAN 8719327200162
(43) EAN 8720618788870
(44) EAN 8720618788467
(45) EAN 8720254419848
(46) EAN 8720254419145
(47) EAN 8720254419879
(48) EAN 8719326715582
(49) EAN 8720254419114
(50) EAN 8719327197488
(51) EAN 8720254929378
(52) EAN 8720618788931
(53) EAN 8720254419923
(54) EAN 8719327200131
(55) EAN 8719326715537
(56) EAN 8720256034414
III. Te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, door, zonder toestemming van [eiseres] , het teken “ [handelsnaam 1] ”, althans daarmee overeenstemmende tekens, in het economisch verkeer te gebruiken voor de aanprijzing van de waren en diensten die zijn genoemd onder I en II;
IV. Te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door auteursrechtelijk beschermde werken van [eiseres] zonder haar toestemming openbaar te maken en/of te verveelvoudigen;
V. Te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door oneerlijke handelspraktijken zoals bedoeld in artikel 6:193a t/m 6:193j BW te bedrijven, en daarmee de concurrentiepositie van [eiseres] aan te tasten en/of door misleidende mededelingen openbaar te maken in de zin van artikel 6:194 BW;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van alle schade als gevolg van het onder III tot en met V omschreven onrechtmatig handelen, op te maken bij staat en te betalen overeenkomstig de wet, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding en/of, voor zover sprake is van een inbreuk op auteurs- en/of merkrechten, naar keuze van [eiseres] , afdracht van de winst die [gedaagde] heeft gemaakt met zijn onrechtmatig handelen, eveneens verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
VII. [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis een schriftelijke en onderbouwde verklaring aan de advocaat van [eiseres] te zenden omtrent het aantal verkochte exemplaren van de producten die hij heeft verkocht met behulp van de inbreuken op het auteursrecht van [eiseres] , alsmede de ver- en inkoopprijs van ieder exemplaar, de brutowinst en de gegevens van de klanten, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-, te vermeerderen met € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat hij niet geheel aan deze bepaling voldoet, met een maximum van € 100.000,-;
VIII. [gedaagde] te veroordelen om binnen eenentwintig dagen na het wijzen van het vonnis een accountantsverklaring toe te zenden aan de advocaat van [eiseres] , waarin de juistheid van de onder VII genoemde opgave wordt bevestigd, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-, te vermeerderen met € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat hij niet geheel aan deze bepaling voldoet, met een maximum van € 100.000,-;
IX. [gedaagde] te verbieden inbreuk te maken op het gecombineerde merk “ [handelsnaam 1] ”, op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat een overtreding voortduurt, met een maximum van € 200.000,- per overtreding;
X. [gedaagde] te verbieden inbreuk te maken op de auteursrechten van [eiseres] , op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat een overtreding voortduurt, met een maximum van € 200.000,- per overtreding;
XI. [gedaagde] te verbieden oneerlijke handelspraktijken te bedrijven, voor zover daardoor de concurrentiepositie van [eiseres] kan worden aangetast, of misleidende mededelingen openbaar laat maken in de zin van artikel 6:194 BW, op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat een overtreding voortduurt, met een maximum van € 200.000,- per overtreding;
XII. [gedaagde] te gebieden, binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, aan alle kopers van de onder I en II genoemde producten een brief te sturen met de volgende tekst, althans een tekst in goede justitie te bepalen, onder gelijktijdige toezending van een kopie van die brief aan de advocaat van [eiseres] :
“Geachte heer, mevrouw, op [datum aankoop] heeft u van mij een product gekocht op basis van een advertentie waarin het teken [handelsnaam 1] stond. Op [datum vonnis] heeft de Rechtbank Rotterdam bepaald dat ik dit teken niet had mogen gebruiken en mij veroordeeld aan u te berichten dat dit betreffende product niet afkomstig was van [handelsnaam 1] .”,
op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat deze overtreding voortduurt;
XIII. [gedaagde] te veroordelen tot de kosten van deze procedure, voor zoveel mogelijk begroot volgens artikel 1019h Rv, anders volgens artikel 237 Rv e.v.
4.2.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding, voor zoveel mogelijk begroot volgens artikel 1019h Rv, anders volgens artikel 237 Rv.
4.3.
Op de relevante stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.
5. De beoordeling
Inleiding
5.1.
[eiseres] heeft haar eis gewijzigd, onder meer door vorderingen toe te voegen die zijn gegrond op artikel 6:194 BW (in vorderingen V en XI). Volgens [gedaagde] is dat onderdeel van de eiswijziging in strijd met de goede procesorde, omdat deze grondslag ontbreekt in de dagvaarding en [eiseres] te laat is met het wijzigen van haar eis. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Artikel 6:194 BW was al wel genoemd in de dagvaarding (in randnummer 5.2), maar daaraan was geen vordering gekoppeld. Het alsnog toevoegen van de vorderingen gegrond op artikel 6:194 BW is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. [gedaagde] heeft ter zitting voldoende op deze vorderingen kunnen reageren. Datzelfde geldt voor de andere onderdelen van de eiswijziging (waartegen [gedaagde] zich ook niet heeft verzet). Uitgegaan zal dan ook worden van de gewijzigde eis, zoals weergegeven onder 4.1.
5.2.
In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat de producties 1 tot en met 85 bij dagvaarding niet conform het procesreglement en artikel 85 Rv zijn overgelegd. [gedaagde] verzocht daarom om deze producties van [eiseres] buiten beschouwing te laten, of hieraan de gevolgen te verbinden die de rechtbank geraden acht. [eiseres] heeft de betreffende producties vervolgens nogmaals in het geding gebracht en in de juiste volgorde. [gedaagde] heeft zijn verweer op dit punt daarna niet gehandhaafd. De rechtbank gaat ervan uit dat hij dit verweer heeft laten varen. De producties 1 tot en met 85 bij dagvaarding maken deel uit van de processtukken.
Feitelijk kader
5.3.
Voor de verdere beoordeling neemt de rechtbank het volgende feitelijke kader als uitgangspunt.
5.4.
De gezichtsglitters en -juwelen die [gedaagde] verkocht waren niet afkomstig van [eiseres] . [gedaagde] heeft bij zijn verkoop via Bol.com wel gebruik gemaakt van de EAN-codes van [eiseres] . Daardoor verschenen de advertenties van [eiseres] als [gedaagde] zijn product op Bol.com aanbood. In die advertenties stonden onder meer foto’s van [eiseres] waarop het teken [handelsnaam 1] stond. Hieronder staat een voorbeeld van hoe het aanbod van [gedaagde] (als verkoper [accountnaam] ) er op Bol.com uit zag. Drie andere voorbeelden zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Afbeelding van het aanbod van [gedaagde] ( [accountnaam] ) op Bol.com
5.5.
[gedaagde] heeft dit een ruime maand gedaan. [eiseres] heeft op 28 juni 2023 een testbestelling bij [accountnaam] gedaan. Uit de stellingen en stukken van partijen blijkt niet dat [gedaagde] al eerder handelde op de manier die in rov 5.4 is beschreven. Voorts is niet in geschil dat [gedaagde] direct na ontvangst op 3 augustus 2023 van de brief van [eiseres] van 2 augustus 2023 (zie 3.4) is gestopt met de verkoop van glitterproducten. De rechtbank leidt hieruit af dat hij per 4 augustus 2023 is gestopt.
5.6.
Op de zitting heeft [gedaagde] toegezegd dat hij glitterproducten ook niet meer zal aanbieden; dat hij niet meer verder gaat met glitters. De rechtbank ziet geen reden om aan die toezegging te twijfelen. De enkele stelling van [eiseres] dat [gedaagde] in de toekomst mogelijk een merkinbreuk zal plegen is niet voldoende om dat anders te maken.
Mocht [gedaagde] zijn producten aanbieden op Bol.com onder de EAN-codes/advertenties van [eiseres] ?
5.7.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of [gedaagde] gezichtsglitters en gezichtsjuwelen op Bol.com mocht verkopen onder de EAN-codes, en daarmee met de advertenties, van [eiseres] . Als dat mocht stranden de vorderingen van [eiseres] . In dat geval heeft [eiseres] namelijk toestemming gegeven via de Bol.com-voorwaarden.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat het [gedaagde] niet was toegestaan om bij het aanbieden van zijn glitterproducten op Bol.com gebruik te maken van de EAN-codes en advertenties van [eiseres] . De rechtbank licht dat hierna toe.
5.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de ‘Gebruikersvoorwaarden Zakelijk Verkopen via bol.com’ en de ‘Merkrichtlijnen en eigendomsrechten’ van Bol.com het volgende bepalen.
  • Verkopers die producten via Bol.com willen aanbieden, moeten elk product onder een EAN-code (= streepjescode) invoeren in het systeem. Aan de EAN-code wordt alle informatie gekoppeld, die in het systeem van Bol.com wordt ingevoerd over het product (de advertentietekst, productfoto’s, productspecificaties, merkinformatie enzovoort).
  • Identieke artikelen moeten onder dezelfde EAN-code worden aangeboden. Dit betekent dat een Bol.com-verkoper een bestaande (dat wil zeggen door een andere verkoper ingevoerde) EAN-code moet gebruiken als zijn artikel identiek is aan het artikel waarvoor de EAN-code op Bol.com wordt gebruikt. Door de koppeling tussen de EAN-code en de advertentie, worden alle artikelen met eenzelfde EAN-code aangeboden onder dezelfde advertentie.
Voor niet identieke artikelen dient de verkoper een nieuwe EAN-code aan te vragen en te gebruiken.
- Alle verkopers die gebruik maken van een bepaalde EAN-code mogen de daaraan gekoppelde productinformatie (en dus de advertentie) wijzigen.
5.10.
Artikel 2 van de ‘Merkrichtlijnen en eigendomsrechten’ van Bol.com verduidelijkt wanneer géén sprake is van een identiek artikel. Partijen zijn het erover eens dat ook deze richtlijn voor hen als verkopers geldt. Daarin staat onder meer het volgende:
“Je EAN voldoet aan de volgende voorwaarden:
  • Ieder artikel heeft een bij GS1 geregistreerd EAN. Dit is een productnummer dat jouw artikel onderscheidt van een ander artikel. Identieke artikelen mag je niet onder verschillende EAN’s aanbieden. Ook niet vanuit verschillende verkoopaccounts. Dit is namelijk dubbel aanbod.
  • Het EAN is voor altijd gekoppeld aan dit artikel. Komt er een nieuwe variant van het artikel op de markt - bijvoorbeeld een nieuw merk, verpakking of kleur - dan heeft dit artikel een nieuw EAN nodig. (…)”
5.11.
Deze informatie wordt door Bol.com ook op haar partnerplatform verstrekt. Daarop staat onder meer:
“Wijzig je het artikel of een productkenmerk - zoals merk, verpakking of kleur - dan dien je hiervoor een nieuw EAN te gebruiken en dit opnieuw aan je aanbod toe te voegen in je verkoopaccount. Hierin volgen we het wereldwijde beleid van GS1.”
5.12.
Volgens [eiseres] was het [gedaagde] op grond van de Bol.com-voorwaarden niet toegestaan om haar EAN-codes en advertenties te gebruiken, omdat hij niet identieke producten verkocht. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij identieke of vergelijkbare producten verkocht.
5.13.
Van identieke producten als bedoeld in de voorwaarden van Bol.com is geen sprake. [eiseres] heeft gesteld dat zij haar glitters naar haar eigen specificaties laat maken in China. Zij bepaalt onder meer de kleur, grootte, vorm, textuur en het materiaal van de glitters. [eiseres] ontvangt de glitters in grote zakken en verpakt deze zelf in haar eigen potjes. Daardoor ontstaan unieke producten, waarvoor zij EAN-codes heeft aangevraagd. [eiseres] heeft de wijze waarop zij haar producten samenstelt toegelicht en onderbouwd en [gedaagde] heeft dit niet, althans onvoldoende, betwist.
[gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat hij zijn potjes glitters inkocht in Nederland en dat hij niet weet waar deze potjes vandaan komen. Dat desondanks sprake zou zijn van identieke producten, is onvoldoende gemotiveerd door hem gesteld. Meer aannemelijk is dat hij een variant verkocht. Uit de door [gedaagde] ter zitting getoonde potjes met glitters en de door hem als producties 1 en 2 overgelegde (en hieronder ingevoegde) foto’s blijkt ook dat van identieke producten geen sprake is. Alleen de verpakkingen zijn al anders. Op de verpakking van [eiseres] staat ‘ [handelsnaam 1] ’, terwijl op de verpakking van [gedaagde] ‘ [opdruk] ’ staat. Ook verschillen de verpakkingen qua opmaak, tekst, kleur en gebruikte tekens.
Afbeeldingen van de glitterproducten van [gedaagde] (links) en van [eiseres] (rechts)
5.14.
Het betoog van [gedaagde] dat hij vergelijkbare producten verkocht en daarom de EAN-codes van [eiseres] mocht gebruiken, slaagt niet. Volgens de voorwaarden van Bol.com mocht dat alleen bij de verkoop van identieke producten. Omdat [gedaagde] geen identieke producten verkocht, had hij niet mogen aansluiten bij de EAN-codes van [eiseres] .
5.15.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] haar glitters als merkloze producten aanbood. In de Bol.com advertentie staat links boven inderdaad “Merk: merkloos”. Dat is echter irrelevant voor het antwoord op de vraag of [gedaagde] [eiseres] ’s EAN-codes mocht gebruiken. Zoals hierboven is overwogen zijn de door [gedaagde] aangeboden producten niet identiek – als bedoeld in de Bol.com-voorwaarden – aan die van [eiseres] en [gedaagde] had op grond van die voorwaarden eigen EAN-codes moeten aanvragen.
5.16.
Hierna zal met inachtneming van het voorgaande per onderwerp worden besproken of de vorderingen van [eiseres] toewijsbaar zijn.
Merkrecht (vorderingen I, II, III en IX)
5.17.
[eiseres] vordert:
  • € 10.000,00 en € 20.000,00 als redelijke vergoeding voor het gebruik van het teken [handelsnaam 1] door [gedaagde] in de periode tussen 12 juli 2023 en 12 september 2023 (vorderingen I en II);
  • een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door het teken [handelsnaam 1] te gebruiken (vordering III);
  • een verbod voor [gedaagde] om inbreuk te maken op het gecombineerde merk [handelsnaam 1] , op straffe van verbeurte van een dwangsom (vordering IX).
Vordering III (verklaring voor recht)
5.18.
[gedaagde] is per 4 augustus 2023 gestopt met het aanbieden van zijn glitterproducten op Bol.com. Dat was voordat het merk van [eiseres] is ingeschreven (op 12 september 2023). Het recht op een merk wordt verkregen door de inschrijving van het aangevraagde merk. In de periode dat [gedaagde] zijn glitterproducten aanbood op Bol.com, had [eiseres] wel een aanvraag tot inschrijving, maar dus nog geen merkrecht. Dit betekent dat [eiseres] in die periode niet op grond van een merkrecht kon optreden tegen [gedaagde] en dat hij toen ook geen merkinbreuk heeft gepleegd. [gedaagde] heeft toen in zoverre dus ook niet onrechtmatig gehandeld. De onder III gevorderde verklaring voor recht is om die reden niet toewijsbaar.
Vordering IX (verbod merkinbreuk)
5.19.
Voor toewijzing van het gevorderde verbod is geen aanleiding omdat [gedaagde] per 4 augustus 2023 is gestopt met de verkoop van zijn glitterproducten en heeft toegezegd niet opnieuw te zullen beginnen.
Vordering I (redelijke vergoeding)
5.20.
[gedaagde] heeft, zoals overwogen, geen merkinbreuk gepleegd. Op grond van artikel 2.21 lid 6 BVIE kan een merkhouder wel een redelijke vergoeding vorderen van hem, die in het tijdvak gelegen tussen de datum van publicatie van de aanvraag (in dit geval 12 juli 2023) en de datum van inschrijving van het merk (in dit geval 12 september 2023), handelingen heeft verricht als vermeld in artikel 2.20 lid 2 BVIE, voor zover de merkhouder daarvoor – later – uitsluitende rechten heeft verkregen. Het beroep van [eiseres] op dit artikel slaagt.
5.21.
[gedaagde] heeft in die periode handelingen verricht die na verkrijging van het merkrecht als merkinbreuk worden beschouwd. Hij heeft zijn glitterproducten immers aangeboden met gebruikmaking van het teken [handelsnaam 1] , dat in de advertenties van [eiseres] stond. [gedaagde] heeft niet weersproken dat het daarbij gaat om de negen EAN-codes die zijn weergegeven in de vordering onder I. Zoals hiervoor is overwogen, was het [gedaagde] op grond van de regels van Bol.com niet toegestaan om de EAN-codes en daaraan gekoppelde advertenties van [eiseres] te gebruiken. Hij heeft dus zonder toestemming van [eiseres] gebruikgemaakt van een teken dat gelijk is aan het aangevraagde merk van [eiseres] en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren als die waarvoor het merk nadien is ingeschreven. De rechtbank merkt daarbij op dat de betekenis van ‘dezelfde waren’ uit het BVIE een andere is dan de betekenis van ‘identieke artikelen’ in de Bol.com-voorwaarden. Het doen verschijnen van de advertentie van [eiseres] op Bol.com, met daarin [handelsnaam 1] , ten behoeve van de verkoop van eigen producten, zoals [gedaagde] dat deed, is gebruik in de eigen commerciële communicatie. Daarmee is sprake van een handeling als bedoeld in artikel 2.20 lid 2 onder a BVIE. Zodoende heeft [gedaagde] afbreuk gedaan aan de herkomstfunctie van het merk. De consumenten die op de advertentie af gingen werden immers op het verkeerde been gezet. Na bestelling bij [gedaagde] ontvingen zij iets anders dan in de advertentie stond. [eiseres] heeft verder onbetwist gesteld dat haar producten zijn getest en dat niet duidelijk is of dat ook is gebeurd met de producten van [gedaagde] , zodat ook afbreuk kan zijn gedaan aan de kwaliteitsgarantiefunctie van haar merk. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat [eiseres] al vanaf 2019 heeft geïnvesteerd in haar merk. Ook in zoverre is sprake van een aantasting van haar merk.
Vordering II (redelijke vergoeding)
5.22.
Niet in geschil is dat [gedaagde] op 31 juli 2023 in meerdere advertenties de productfoto’s heeft aangepast. [gedaagde] heeft niet betwist dat het daarbij gaat om de 56 EAN-codes die zijn genoemd in vordering II. [gedaagde] heeft foto’s in de advertenties gezet die door [eiseres] zijn gemaakt en waarop het teken [handelsnaam 1] staat.
5.23.
[gedaagde] heeft ook in deze gevallen het teken [handelsnaam 1] , zonder toestemming van [eiseres] , gebruikt voor de aanprijzing van zijn glitterproducten. Dit is een handeling als bedoeld in artikel 2.20 lid 2 onder a BVIE. De rechtbank sluit aan bij wat hiervoor onder 5.21 is overwogen.
5.24.
Het verweer van [gedaagde] , dat artikel 2.20 BVIE een actieve gedraging vereist en dat daarvan in dit geval geen sprake is, faalt. Volgens [gedaagde] heeft het systeem van Bol.com de producten van partijen aan elkaar gekoppeld en is dat dus niet gebeurd door zijn toedoen. [eiseres] heeft vervolgens echter aan de hand van een productie toegelicht dat het toevoegen van een product aan een EAN-code/advertentie actieve handelingen vereist. [gedaagde] heeft dat laatste ter zitting ook erkend. Dit betekent dat [gedaagde] zelf controle had over de handelingen waarin het gebruik van het teken [handelsnaam 1] bestaat.
5.25.
Het verweer van [gedaagde] dat hem niets te verwijten valt slaagt ook niet; daargelaten de vraag of de eis van verwijtbaarheid voor toekenning van deze vergoeding geldt. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij genoodzaakt was om de foto’s van [eiseres] terug te plaatsen in de advertenties, omdat [eiseres] de advertenties had gewijzigd. Zij had de foto’s, beschrijvingen en titels veranderd, waardoor zij, aldus [gedaagde] , de vindbaarheid van de producten verpestte. Bol.com heeft [gedaagde] op 28 juli 2023 verzocht om de oorspronkelijke advertenties terug te plaatsen. Als [gedaagde] dat niet zou doen, zou zijn account worden opgeschort. Zoals eerder is overwogen, was het [gedaagde] niet toegestaan om aan te sluiten bij de EAN-codes en advertenties van [eiseres] . Dat de advertenties vervolgens door beide partijen meerdere malen zijn gewijzigd en [gedaagde] gelet op het verzoek van Bol.com de oorspronkelijke advertenties heeft terug geplaatst, dient in de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van [gedaagde] te komen. Bovendien blijkt uit de eigen stellingen van [gedaagde] dat hij al op 25 juli 2023 oorspronkelijke advertenties terugplaatste (waarna [eiseres] ze weer veranderde). Dat was dus voor het verzoek van Bol.com.
5.26.
Dat [eiseres] haar producten op Bol.com als ‘merkloos’ aanbood doet aan een geslaagd beroep op artikel 2.21 lid 6 BVIE niet af. Dat artikel heeft immers betrekking op de periode voor de inschrijving van een merk.
De hoogte van de redelijke vergoeding
5.27.
[eiseres] vordert vergoedingen van € 10.000,00 (vordering I) en € 20.000,00 (vordering II). Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat deze bedragen niet redelijk zijn. Artikel 2.21 lid 6 BVIE biedt een regeling die tegemoetkomt aan de eventueel nadelige effecten van het feit dat pas na inschrijving van het merk de rechten ten volle geldend gemaakt kunnen worden. Het begrip redelijke vergoeding kan in dit geval worden gezien als de winst die daadwerkelijk door [gedaagde] is gemaakt met het gebruik van het, nog niet ingeschreven, merk.
5.28.
De vordering ziet op de periode tussen 12 juli 2023 (publicatie) en 12 september 2023 (inschrijving). Omdat [gedaagde] is gestopt per 4 augustus 2023 moet de vergoeding worden berekend tot die datum. [gedaagde] heeft aan de hand van een factuur van Bol.com toegelicht dat hij in de maand juli 2023 een omzet van € 3.272,61 heeft behaald. Volgens hem heeft dat geresulteerd in een winst van € 1.040,00. [eiseres] heeft dat laatste niet voldoende weersproken. Uitgegaan kan daarom worden van de juistheid van dat bedrag. Dat komt neer op een gemiddelde winst van € 33,55 per dag (€ 1.040,00 / 31). Aan de hand van deze factuur kan de door [gedaagde] gegenereerde winst over de periode tussen 12 juli 2023 en 4 augustus 2023 worden berekend op € 738,10 (€ 33,55 x 22 dagen). Dat de winst in de eerste drie dagen van augustus 2023 afwijkend zou zijn van de winst over de maand juli 2023 is niet gesteld en ook niet gebleken. De rechtbank stelt de redelijke vergoeding daarom vast op € 738,10. Dit bedrag zal worden toegewezen voor de vorderingen I en II samen.
Auteursrecht (vorderingen IV en X)
5.29.
[eiseres] vordert:
  • een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door auteursrechtelijk beschermde werken van [eiseres] openbaar te maken en/of te verveelvoudigen (vordering IV);
  • een verbod voor [gedaagde] om inbreuk te maken op de auteursrechten van [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom (vordering X).
Vordering IV (verklaring voor recht)
5.30.
[eiseres] baseert vordering IV op de foto’s die [gedaagde] op 31 juli 2023 aan de advertenties op Bol.com heeft toegevoegd. Het gaat daarbij om de 56 EAN-codes die zijn genoemd in vordering II. Niet in geschil is dat [eiseres] als maker van de foto’s in de zin van de Auteurswet moet worden aangemerkt. Ook niet in geschil is dat deze foto’s auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Het uploaden van de foto’s door [gedaagde] in de advertenties op Bol.com – een voor het publiek toegankelijke website – moet worden beschouwd als een openbaarmaking in de zin van de Auteurswet. [eiseres] heeft daarvoor geen toestemming gegeven.
5.31.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [eiseres] en dus onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld. Ook in dit kader heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij op grond van de regels van Bol.com gehouden was om gebruik te maken van de EAN-codes/advertenties van [eiseres] en dat hij de foto’s op verzoek van Bol.com weer aan de advertenties heeft toegevoegd. Eerder in dit vonnis is al geoordeeld dat deze verweren niet opgaan. Dat [gedaagde] wellicht niet opzettelijk het auteursrecht van [eiseres] heeft geschonden door haar foto’s weer aan de advertenties toe te voegen is niet relevant. Ook in dat geval levert zijn handelen een inbreuk op het auteursrecht op. De onder IV gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Aan de verklaring voor recht zal worden toegevoegd dat het onrechtmatig handelen betrekking heeft op de periode van 31 juli 2023 (de dag dat [gedaagde] de foto’s heeft geüpload) tot en met 3 augustus 2023 (daarna is [gedaagde] immers gestopt).
Vordering X (verbod auteursrechtinbreuk)
5.32.
Nu [gedaagde] per 4 augustus 2023 is gestopt en gelet ook op zijn toezegging op de zitting dat hij zich niet meer zal bezighouden met de verkoop van glitterproducten, ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van het onder X gevorderde verbod.
Oneerlijke handelspraktijken/misleidende reclame (vorderingen V en XI)
5.33.
[eiseres] vordert:
  • een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door oneerlijke handelspraktijken te bedrijven en daarmee de concurrentiepositie van [eiseres] aan te tasten en/of misleidende mededelingen openbaar te maken (vordering V);
  • een verbod voor [gedaagde] om oneerlijke handelspraktijken te bedrijven of misleidende mededelingen openbaar te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom (vordering XI).
Vordering V (verklaring voor recht)
5.34.
Ter onderbouwing van deze vordering beroept [eiseres] zich op artikel 6:193a tot en met 193j BW (oneerlijke handelspraktijken; meer concreet artikel 6:193c lid 1 en 6:193g lid 1 onder aa BW) en artikel 6:194 BW (misleidende reclame).
Artikel 6:193c lid 1 en artikel 6:193g lid 1 onder aa BW
5.35.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] zich niet kan beroepen op de bepalingen inzake de oneerlijke handelspraktijken (6:193a e.v. BW), omdat deze bepalingen alleen bescherming bieden aan consumenten. Dit verweer gaat niet op. Deze bepalingen zijn een uitwerking van de Richtlijn nr. 2005/29/EG. In overweging 8 van die richtlijn staat: “Deze richtlijn beschermt de economische belangen van de consument op rechtstreekse wijze tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten. Daarnaast beschermt zij indirect legitieme ondernemingen tegen concurrenten die de regels in de richtlijn niet in acht nemen; hierdoor is binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn een eerlijke concurrentie gewaarborgd”. Uit deze overweging, de algemene regels van het recht inzake de onrechtmatige daad en de plicht tot richtlijnconforme interpretatie vloeit voort dat ook concurrenten een beroep op deze bepalingen kunnen doen. Dit betekent dat een handelen in strijd met deze bepalingen ook onrechtmatig handelen jegens [eiseres] kan opleveren.
5.36.
Artikel 6:193c lid 1 BW bepaalt dat een handelspraktijk misleidend is indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie, zoals ten aanzien van (onder meer) de aard en de voornaamste kenmerken van het product. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat het aanbieden van de (niet identieke) glitterproducten van [gedaagde] door middel van de EAN-codes en advertenties van [eiseres] een misleidende handelspraktijk is als bedoeld in dit artikel. [gedaagde] verstrekte feitelijk onjuiste en misleidende informatie over de producten die hij verkocht. Volgens [gedaagde] waren de door hem aangeboden producten voorzien van een volledige en juiste omschrijving, maar dat klopt niet. [gedaagde] verkocht immers geen [handelsnaam 1] -producten, terwijl dat wel in de door hem gebruikte advertenties – die van [eiseres] – stond. Dat duidelijk was vermeld dat [voormalige handelsnaam] (de voormalige handelsnaam van [gedaagde] ) de verkopende partij was is niet relevant. De handelwijze van [gedaagde] is onrechtmatig jegens [eiseres] als concurrent van [gedaagde] .
5.37.
Volgens [eiseres] is ook sprake van strijd met artikel 6:193g lid 1 onder aa BW. Op grond van dit artikel is het (doen) plaatsen van valse beoordelingen of aanbevelingen van consumenten of op misleidende wijze voorstellen van consumentenbeoordelingen of sociale media-aanbevelingen, teneinde producten te promoten, onder alle omstandigheden misleidend. [gedaagde] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat dit artikel alleen van toepassing is als het gaat om nepbeoordelingen op sociale media. Het artikel is ook van toepassing in een geval als het onderhavige. [eiseres] heeft toegelicht dat [gedaagde] door zijn handelwijze ten onrechte ook gebruikmaakte van de reviews die zijn geschreven over de producten van [eiseres] . Bovendien heeft hij ten onrechte 56 verschillende producten gekoppeld in een zogenaamde productfamilie, waardoor ook de reviews zijn gekoppeld en het was alsof de individuele producten meer reviews hebben, aldus [eiseres] . [gedaagde] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Dat het ‘slechts’ gaat om 27 consumentenbeoordelingen, die niet allemaal positief zijn, laat onverlet dat [gedaagde] deze beoordelingen ten onrechte heeft gebruikt voor de promotie van zijn producten. Ook dit is een misleidende handelspraktijk waardoor [eiseres] in haar concurrentiepositie is geschaad.
Artikel 6:194 BW
5.38.
Op grond van artikel 6:194 lid 1 BW is het in de uitoefening van een bedrijf openbaar maken van een misleidende mededeling over een goed onrechtmatig jegens een ander die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf. Misleidende mededelingen kunnen onder meer gaan over de aard, samenstelling, hoeveelheid, hoedanigheid, eigenschappen of gebruiksmogelijkheden van het goed of over de herkomst van het goed. Dat [eiseres] als concurrent van [gedaagde] een (rechtstreeks) beroep kan doen op dit artikel is niet in geschil. Volgens [eiseres] kwalificeert het verkopen van een product via een onjuiste EAN-code/ advertentie op Bol.com als misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW. De rechtbank volgt haar daarin. [gedaagde] verkocht een ander product dan hij aanbood. Dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van zijn eigen handelsnaam en verkoopaccount op Bol.com, is niet relevant. Ook niet relevant is dat het om merkloze producten ging. In de advertentie en op de foto’s staat dat het gaat om [handelsnaam 1] -producten en dat zijn niet de producten die [gedaagde] leverde.
5.39.
Het voorgaande brengt mee dat vordering V in beginsel toewijsbaar is. Toegewezen zal worden een verklaring voor recht dat [gedaagde] in de periode van 28 juni 2023 tot en met 3 augustus 2023 onrechtmatig heeft gehandeld door oneerlijke handelspraktijken zoals bedoeld in artikel 6:193c lid 1 en artikel 6:193g lid 1 onder aa BW te bedrijven en daarmee de concurrentiepositie van [eiseres] aan te tasten en door misleidende mededelingen openbaar te maken in de zin van artikel 6:194 BW.
Vordering XI (verbod oneerlijke handelspraktijken/misleidende reclame)
5.40.
Voor toewijzing van het gevorderde verbod ziet de rechtbank ook in dit kader geen aanleiding. Aangesloten wordt bij wat hiervoor onder 5.19 en 5.32 is overwogen. [eiseres] heeft onvoldoende toegelicht waarom er reden is te veronderstellen dat [gedaagde] opnieuw een oneerlijk speelveld zal creëren. Vordering XI zal daarom worden afgewezen.
Schadevergoeding/winstafdracht (vordering VI)
5.41.
[eiseres] vordert:
  • schadevergoeding en/of winstafdracht in verband met het onrechtmatig gebruik van het teken [handelsnaam 1] ;
  • schadevergoeding en/of winstafdracht in verband met de inbreuk op haar auteursrecht;
  • schadevergoeding in verband met oneerlijke handelspraktijken.
5.42.
[eiseres] vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure. Artikel 612 Rv bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot voor zover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis hem niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat is voldoende dat de
mogelijkheiddat schade is of zal worden geleden,
aannemelijkis.
Het gebruik van het teken [handelsnaam 1]
5.43.
De vordering is niet toewijsbaar voor zover het schadevergoeding en/of winstafdracht in verband met het gebruik van het teken [handelsnaam 1] betreft in de periode tussen de publicatie en inschrijving. Voor dat gebruik wordt op grond van artikel 2.21 lid 6 BVIE immers een redelijke vergoeding toegewezen (zie onder 5.20 e.v.). De regeling van artikel 2.21 lid 6 BVIE staat er voorts aan in de weg dat over de periode voor de publicatie van een merkaanvraag schadevergoeding kan worden gevorderd.
Auteursrechtinbreuk
5.44.
[gedaagde] heeft inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [eiseres] . Als die inbreuk aan [gedaagde] toerekenbaar is, is hij verplicht om de daardoor geleden schade van [eiseres] te vergoeden. Welnu, [gedaagde] heeft de foto’s van [eiseres] welbewust teruggeplaatst nadat [eiseres] die had verwijderd. [gedaagde] betoogt weliswaar dat hij redelijkerwijs niet hoefde te weten dat hij inbreuk pleegde omdat hij conform de Bol.com-voorwaarden handelde, maar dat laatste standpunt is al verworpen. [gedaagde] had zich tevoren moeten informeren over de inhoud van die voorwaarden en als hij dat niet of onvoldoende deed komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening. De inbreuk is daarom toerekenbaar.
5.45.
Omdat het partijdebat niet is gegaan over de hoogte van de schade, kan de rechtbank niet tot een veroordeling tot een bepaald bedrag komen. Wel is de drempel voor verwijzing naar de schadestaatprocedure gehaald. [eiseres] stelt (i) dat de handelwijze van [gedaagde] afbreuk heeft gedaan aan het onderscheidend vermogen van haar foto’s (die zij speciaal heeft gemaakt ter aanprijzing van haar producten), (ii) dat sprake is van een gemiste licentievergoeding en (iii) dat sprake is van immateriële schade omdat haar geestelijke schepping zonder naamsvermelding door [gedaagde] is gebruikt. Met deze stellingen heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij mogelijk schade heeft geleden. Volgens [gedaagde] is van schade geen sprake, omdat [eiseres] niet langer gebruikt maakt van haar ‘oude’ advertenties op Bol.com, maar nieuwe advertenties heeft gemaakt (met nieuwe EAN-codes) en daarin haar foto’s weer heeft opgenomen. Dit verweer slaagt niet. Deze ontwikkelingen kunnen de eerdere inbreuk op het auteursrecht van [eiseres] niet ongedaan maken. Ook de andere stellingen van [gedaagde] op dit punt (dat de inbreuk van zeer korte duur was, dat er op Bol.com meer verkopers van vergelijkbare artikelen zijn en dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een licentievergoeding is misgelopen) kunnen niet in de weg staan aan toewijzing van de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.46.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] geen schadevergoeding én winstafdracht kan vorderen. Het klopt, dat schadevergoeding bestaande uit door [eiseres] door de inbreuk gederfde winst en afdracht van door [gedaagde] door de inbreuk genoten winst niet cumulatief toegewezen kunnen worden, maar wel – naar keuze van [eiseres] – de hoogste van die twee. Voorts kan schade van andere aard (dan gederfde winst) in beginsel wel toewijsbaar zijn naast winstafdracht. De door [gedaagde] met zijn verkoop totaal behaalde winst is nu al bekend. Deze bedraagt gemiddeld € 33,55 per dag (zie rov 5.28). De inbreuk op het auteursrecht heeft geduurd van 31 juli 2023 tot en met 3 augustus 2023, dat zijn vier dagen. De maximaal door de inbreuk genoten winst van [gedaagde] bedraagt dus € 134,20. In de schadestaatprocedure moet worden vastgesteld wat de hoogte is van de schade die [eiseres] door de inbreuk heeft geleden gedurende deze vier dagen.
Oneerlijke handelspraktijken/misleidende reclame
5.47.
Wat betreft de oneerlijke handelspraktijken/misleidende reclame is [gedaagde] aansprakelijk voor de als gevolg van zijn handelen ontstane schade, tenzij hij bewijst dat die schade niet aan zijn schuld is te wijten en ook niet op andere grond voor zijn rekening komt (vgl. artikel 6:193j lid 2 BW en artikel 6:195 lid 2 BW). Dat de schade wel voor zijn rekening komt vloeit uit al het voorgaande voort.
5.48.
Ook op dit punt kan de rechtbank in dit vonnis niet tot begroting van de schade komen, maar is wel de drempel voor verwijzing naar de schadestaatprocedure gehaald. [eiseres] stelt dat de verstoring van de markt door [gedaagde] heeft geleid tot een aanzienlijke omzetderving. Zij stelt dat zij haar prijzen heeft moeten verlagen en dat een deel van haar omzet naar [gedaagde] is gegaan. Volgens [eiseres] beloopt haar omzetschade in Nederland ongeveer € 67.000,00 en in België nog eens € 7.190.76. [gedaagde] heeft daartegenover aangevoerd dat de gestelde schade niet alleen onvoldoende is onderbouwd, maar ook nog eens zeer onwaarschijnlijk is. Volgens [gedaagde] moet niet uit het oog worden verloren dat hij slechts een maand concurrerende activiteiten heeft ondernomen en in die periode slechts € 3.272,61 aan omzet heeft gegenereerd door de verkopen op Bol.com. Bovendien verkoopt [eiseres] niet alleen gezichtsglitters op haar verkoopaccount op Bol.com, maar een veel breder assortiment en heeft zij nagelaten inzichtelijk te maken welk deel van haar omzet ziet op gezichtsglitters, aldus [gedaagde] . Deze verweren laten onverlet dat de mogelijkheid dat [eiseres] schade heeft geleden aannemelijk is.
5.49.
Over de toewijsbaarheid van de gevorderde wettelijke rente zal worden beslist in de schadestaatprocedure.
Regeling?
5.50.
De inbreuk op het auteursrecht heeft vier dagen geduurd, de oneerlijke handelspraktijken/misleidende reclame iets meer dan een maand. Volledige cumulatie van schadevergoeding en winstafdracht is in het kader van het auteursrecht, zoals overwogen, niet toewijsbaar. De eigen schade van [eiseres] moet in de schadestaatprocedure worden vastgesteld. Echter, nu al kan worden opgemerkt dat verloren omzet niet gelijk staat aan geleden schade ( [eiseres] lijkt van een andere opvatting uit te gaan). Voorts zal bijvoorbeeld ook moeten worden beoordeeld of de gestelde schade allemaal het gevolg is van het onrechtmatig handelen en/of in hoeverre de schades (door inbreuk op het auteursrecht en oneerlijke handelspraktijken/misleidende reclame) elkaar overlappen en/of in hoeverre er overlap is met de toegekende redelijke vergoeding op grond van 2.21 lid 6 BVIE. Om dit uit te procederen in een schadestaatprocedure zullen tijd, energie en kosten nodig zijn. Partijen zouden er meer aan kunnen hebben om deze vordering VI niet uit te procederen, maar te regelen.
Rekening en verantwoording/accountantsverklaring (vorderingen VII en VIII)
5.51.
[eiseres] vordert:
  • opgave van het aantal producten dat [gedaagde] heeft verkocht met behulp van de inbreuk op het auteursrecht van [eiseres] , alsmede de ver- en inkoopprijzen, de brutowinst en de gegevens van de klanten, op straffe van verbeurte van een dwangsom (vordering VII);
  • een accountantsverklaring waarin de juistheid van de opgave wordt bevestigd, op straffe van verbeurte van een dwangsom (vordering VIII).
5.52.
Deze vorderingen worden afgewezen. Volgens [eiseres] is het nodig dat [gedaagde] rekening en verantwoording aflegt om de met de auteursrechtinbreuk gegenereerde winst te kunnen berekenen. Zoals hiervoor onder 5.28 en 5.46 is overwogen kan de betreffende winst echter nu al worden berekend. Gelet hierop heeft [eiseres] geen belang bij de gevorderde opgave en accountantsverklaring.
Brief aan kopers (vordering XII)
5.53.
[eiseres] vordert een gebod voor [gedaagde] om een brief aan de kopers van zijn glitterproducten te sturen. Zij heeft toegelicht dat dit nodig is ter herstel van de reputatie van het merk/teken [handelsnaam 1] . De klanten van [gedaagde] zijn misleid, omdat zij in de veronderstelling waren dat zij een product van [handelsnaam 1] zouden ontvangen. Daarom hebben zij nu waarschijnlijk een verkeerde indruk gekregen van [handelsnaam 1] . Met een dergelijke brief kan die verkeerde indruk enigszins weggenomen worden. Bovendien weten de kopers dan dat ze voor eventuele garantieaanspraken niet bij [handelsnaam 1] , maar bij [gedaagde] moeten zijn, aldus [eiseres] .
5.54.
Deze vordering zal, bij gebreke van een concreet en onderbouwd verweer daartegen, worden toegewezen. [gedaagde] zal worden veroordeeld om, naar eigen keuze, een brief of een e-mail aan de kopers van zijn glitterproducten te sturen met daarin de in de beslissing vermelde tekst. De termijn daarvoor wordt gesteld op een maand na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom wordt, zij het gematigd, toegewezen. [eiseres] heeft belang bij een geldelijke prikkel tot nakoming, maar gelet op de omstandigheden van het geval moet een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 7.500,00, een afdoende prikkel zijn. Een hogere dwangsom zou disproportioneel zijn.
Proceskosten (vordering XIII)
5.55.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld. Daarom wordt hij veroordeeld in de proceskosten.
5.56.
[eiseres] maakt aanspraak op een proceskostenvergoeding op grond van artikel 1019h Rv voor zover haar vorderingen zijn gebaseerd op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Volgens haar betreft dat 90% van het geschil. Voor de overige 10% vordert zij veroordeling van de kosten op grond van artikel 237 Rv. [eiseres] heeft de door haar gemaakte advocaatkosten gespecificeerd en berekend op € 19.555,21. Volgens [gedaagde] is dat bedrag te hoog, gelet op de beperkte complexiteit van de zaak.
5.57.
Om de redelijkheid en evenredigheid van de opgevoerde kosten te kunnen beoordelen, wordt aansluiting gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). De daarin vermelde tarieven worden geacht redelijk en evenredig te zijn. [gedaagde] heeft betoogd dat de zaak moet worden gekwalificeerd als eenvoudig. De rechtbank volgt hem daarin, gelet op onder meer de omvang van het relevante feitencomplex en de juridische waardering. De Indicatietarieven noemen voor een eenvoudige zaak een tarief van € 8.000,00. De rechtbank is van oordeel dat de zaak voor 60% betrekking heeft op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (het IE-deel) en voor 40% op het door [eiseres] gestelde onrechtmatig handelen (oneerlijke handelspraktijken/misleidende reclame; het OD-deel). De advocaatkosten van [eiseres] zullen worden begroot op € 4.800,00 voor het IE-deel (60% van € 8.000,00) en op € 491,20 voor het OD-deel (40% van € 1.228,00 (2 punten à tarief II)).
5.58.
Inclusief de nog gemaakte kosten aan verschotten en de nakosten worden de kosten van het geding aan de zijde van [eiseres] in totaal vastgesteld op:
- dagvaarding € 129,86
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat € 5.291,20
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 6.900,06

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een redelijke vergoeding van € 738,10 voor het tussen 12 juli 2023 en 4 augustus 2023 zonder toestemming van [eiseres] gebruiken van het teken [handelsnaam 1] in het economisch verkeer voor de aanprijzing van de waren als weergegeven in 4.1 onder I en II,
6.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door in de periode van 31 juli 2023 tot en met 3 augustus 2023 auteursrechtelijk beschermde foto’s van [eiseres] zonder haar toestemming openbaar te maken en/of te verveelvoudigen,
6.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door in de periode van 28 juni 2023 tot en met 3 augustus 2023 oneerlijke handelspraktijken zoals bedoeld in artikel 6:193c lid 1 en artikel 6:193g lid 1 onder aa BW te bedrijven en daarmee de concurrentiepositie van [eiseres] aan te tasten en door misleidende mededelingen openbaar te maken in de zin van artikel 6:194 BW,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de schade van [eiseres] als gevolg van het onder 6.2 en 6.3 bedoelde onrechtmatige handelen en/of, voor wat betreft 6.2, naar keuze van [eiseres] , afdracht van de winst die [gedaagde] heeft gemaakt met zijn onrechtmatige handelen, op te maken bij staat,
6.5.
gebiedt [gedaagde] om binnen één maand na betekening van dit vonnis aan alle kopers van de in 4.1 onder I en II genoemde producten een brief of e-mail te sturen met de volgende tekst, onder gelijktijdige toezending van een kopie van die brief of e-mail aan de advocaat van [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 7.500,00:
“Geachte heer, mevrouw, in de zomer van 2023 heeft u van mij een product gekocht op basis van een advertentie waarin het teken [handelsnaam 1] stond. Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam bepaald dat ik dit teken niet had mogen gebruiken en mij veroordeeld aan u te berichten dat dit betreffende product niet afkomstig was van [handelsnaam 1] .”
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] , tot dit vonnis vastgesteld op € 6.900,06, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen en het gebod uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Diekman. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 29 januari 2025.
1977/2502
Bijlage