10.1.Daar komt bij dat de regelgeving met deze gelijkstelling een verruiming van de arbeidstijden heeft beoogd te maken (ten opzichte van de situatie voordat artikel 5.17:2 van het Atb in werking trad). Ter zitting heeft de minister toegelicht van mening te zijn dat werkzaamheden zoals die van de Project Crew voor inwerkingtreding van artikel 5.17:2 van het Atb niet onder de arbeidstijdenregelgeving van het Atbv vielen maar onder de (veel striktere) algemene arbeidstijdenregels. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres verder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel. Wat eiseres heeft aangevoerd over de bedrijfsvoering en de inrichting komt voor haar rekening en risico. De enkele niet met stukken onderbouwde stelling van eiseres dat haar werkroosters volgens het Atbv (van 28 dagen arbeid en 28 dagen rust) ook door andere partijen in de branche en internationaal worden gehanteerd en zij door aanpassing hiervan in haar concurrentiepositie wordt geschaad, is onvoldoende om dit anders te beoordelen. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat de belangen van de werknemers beter worden gediend door de werkroosters van zeevarenden. Wat eiseres daarover naar voren brengt (over onder meer de reistijd ten opzichte van de rusttijd van leden van de Project Crew) is onvoldoende om de door de regelgever gemaakte belangenafweging in strijd met het evenredigheidsbeginsel te achten. Uit de nota van toelichting blijkt onder meer dat de werkzaamheden vergelijkbaar zijn en daarom de arbeids- en rusttijden worden gelijkgetrokken (14 dagen arbeid, 14 dagen rust).
Is eiseres verminderd verwijtbaar?
11. Gelet op het voorgaande was de minister bevoegd een boete op te leggen. Op grond van artikel 5:41 van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
12. Eiseres voert aan dat haar geen verwijt treft. De werknemers van de Project Crew zijn zeevarenden omdat zij beschikken over een zee-arbeidsovereenkomst. Eiseres heeft zich maximaal ingespannen om te voldoen aan het Atbv waardoor voor werknemers voldoende rusttijd is. Afhankelijk van waar de werkzaamheden worden verricht (op de monopile dan wel op het schip), zijn volgens eiseres twee verschillende regimes (het Atb en het Atbv) van toepassing. Het is feitelijk onmogelijk om aan beide regimes tegelijkertijd te voldoen. Als het Atbv van toepassing was geweest, was geen sprake van een overtreding.
13. De rechtbank overweegt in dit verband dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar geen of verminderd verwijt kan worden gemaakt. Wat eiseres daarover heeft aangevoerd, neemt niet weg dat de betreffende werkzaamheden (op, voor of ten behoeve van een windpark) op grond van artikel 5.17:2 van het Atb zijn gelijkgesteld aan werkzaamheden op offshore mijnbouw en dat daarmee aan die bepalingen dient te worden voldaan. Eiseres is niet minder verwijtbaar doordat zij er voor heeft gekozen de bedrijfsvoering zodanig in te richten dat zou worden voldaan aan andere regels (het Atbv).
Is er reden tot matiging van de boete?
14. Eiseres betwist de boetehoogte. Er is onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. De minister stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de werknemers in het geding is geraakt, omdat sprake is van een overtreding van het Atb. Het Atb is geschreven in een tijd voor een andere doelgroep met andere (aard van) werkzaamheden, terwijl het grootste gedeelte van de werkzaamheden van de werknemers van eiseres plaatsvindt aan boord van het zeeschip waarvoor het Atbv van toepassing is.
15. De rechtbank stelt voorop dat de minister de hoogte van de boete heeft vastgesteld aan de hand van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013 (de beleidsregel). Deze beleidsregel is op grond van rechtspraak in zijn algemeenheid niet onredelijk.De door eiseres aangevoerde omstandigheden maken niet dat de minister in dit geval de boete had moeten matigen of van het opleggen van een boete had moeten afzien. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake.
16. Wat eiseres heeft aangevoerd over de hoogte van de boete houdt nauw verband met haar betoog over de boetebevoegdheid en de verwijtbaarheid. Die argumenten slagen niet, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen.Voor zover eiseres diezelfde argumenten aanvoert tegen de boetehoogte, verwijst de rechtbank dan ook naar wat hiervoor is overwogen. De minister heeft voldoende rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. De minister mocht daarbij betrekken dat eiseres op de hoogte was, dan wel kon zijn, van de bepalingen 5.17:2 en 5.14:2 van het Atb en dat de gelijkstelling van arbeidstijden met offshore mijnbouw al in 2018 is vastgesteld. Eiseres kon dus, althans, had kunnen weten dat deze gelijkstelling enige tijd van kracht was. In wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor matiging. De minister hoefde niet te volstaan met een minder vergaande maatregel, nu op grond van de beleidsregel sprake is van een direct beboetbare overtreding.Gelet hierop heeft de minister terecht een boete vastgesteld die in overeenstemming is met de beleidsregel. Bij het vaststellen van de boete heeft de minister gelet op de beleidsregelterecht rekening gehouden met de bedrijfsgrootte, waardoor maximaal 12 werknemers aan de boete ten grondslag zijn gelegd. Met inachtneming van het boetebedrag per werknemer (€ 1.000,-), de vermenigvuldigingsfactoren van 1,5 voor grote bedrijvenen 1,5 voor direct beboetbare overtredingenheeft de minister de bestuurlijke boete terecht vastgesteld op € 27.000,-.
Had de minister nader moeten ingaan op de zienswijze van eiseres?
17. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte niet is ingegaan op haar zienswijze op het boetevoornemen. Deze is slechts samengevat weergegeven in het primaire besluit. De minister had nader moeten ingaan op de zienswijze, ook omdat eiseres voorafgaand aan het primaire besluit uitdrukkelijk had verzocht om overleg. Volgens eiseres maakt dit dat het bestreden besluit daarmee onzorgvuldig tot stand is gekomen.
18. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet verplicht was eiseres te horen voorafgaand aan het opleggen van de boete. Wel moet de overtreder op grond van artikel 5:53, derde lid, van de Awb de gelegenheid krijgen om voorafgaand aan het opleggen van een boete een zienswijze naar voren te brengen. Dat is hier gebeurd. Het niet horen van eiseres kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest.