ECLI:NL:RBROT:2025:1326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
10928303 CV EXPL 24-3875
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis in kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres, [bedrijf A], had eerder een verstekvonnis verkregen tegen de gedaagde, [persoon B], in een geschil over een kredietovereenkomst. [persoon B] had een restantsom van € 1.469,59 en rente van € 254,86 aan [bedrijf A] verschuldigd. Na het verstekvonnis heeft [persoon B] verzet ingesteld, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat dit verzet niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingesteld. De kantonrechter concludeert dat [persoon B] al vanaf 28 februari 2013 bekend moet zijn geweest met de inhoud van het verstekvonnis, aangezien hij in die periode betalingsregelingen had getroffen met [bedrijf A]. De verzetdagvaarding werd pas op 5 februari 2024 betekend, wat betekent dat het verzet niet binnen de wettelijke termijn van vier weken is ingesteld. De kantonrechter heeft [persoon B] daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 408,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10928303 CV EXPL 24-3875
datum uitspraak: 7 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[bedrijf A],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ( [land] ),
eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: De Kluijver Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[persoon B],
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. A. el Idrissi.
De partijen worden hierna ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 9 maart 2012 met zaaknummer 1321459 CV EXPL 12-8530;
  • de verzetdagvaarding van 5 februari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord in verzet, met bijlagen;
  • de repliek in verzet.
1.2.
Op 7 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig mr. B.E.R. de Vries namens de gemachtigde van [bedrijf A] en de gemachtigde van [persoon B] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Partijen hadden met elkaar een kredietovereenkomst gesloten. Op basis van die overeenkomst was [persoon B] aan [bedrijf A] nog een restantsom van € 1.469,59 en rente van € 254,86 verschuldigd. [bedrijf A] heeft daarom betaling gevorderd van € 1.724,45, met verdere rente en kosten. Deze vordering is toegewezen in het genoemde verstekvonnis. [persoon B] is het daar niet mee eens en heeft verzet ingesteld. Hij verzoekt de kantonrechter om hem te ontheffen van de veroordeling zoals uitgesproken in het verstekvonnis.
2.2.
De kantonrechter verklaart [persoon B] niet-ontvankelijk in zijn verzet, omdat hij dit te laat heeft ingesteld. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Waarom is het verzet te laat ingesteld?
2.3.
In artikel 143 lid 2 Rv is bepaald dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken. Die verzettermijn vangt in ieder geval aan vanaf het moment dat de veroordeelde een daad van bekendheid heeft verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. Kortom, de verzettermijn loopt dus vanaf het moment dat een veroordeelde bekend is met de hoofdinhoud van het vonnis.
2.4.
[persoon B] heeft gesteld dat hij pas op 15 januari 2024 bekend is geworden met het verstekvonnis. Uit de door [bedrijf A] overgelegde stukken volgt echter dat [persoon B] na de datum van het verstekvonnis met haar gemachtigde een betalingsregeling heeft getroffen en aan haar meerdere betalingen heeft gedaan in de periode van 28 februari 2013 tot en met 10 juni 2016. Deze gang van zaken leidt naar het oordeel van de kantonrechter tot een vermoeden dat [persoon B] in ieder geval vanaf 28 februari 2013 bekend moet zijn geworden met de (hoofd)inhoud van het verstekvonnis. [persoon B] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen meebrengen dat het hiervoor bedoelde vermoeden onjuist zou zijn. Dat hij in voornoemde periode meerdere schulden had en hij zich er daarom mogelijk niet van bewust was dat de gedane betalingen betrekking hadden op de onderhavige vordering ligt binnen zijn risicosfeer en leidt niet tot een ander oordeel.
2.5.
Nu de verzetdagvaarding is betekend op 5 februari 2024 is het verzet niet gedaan binnen vier weken nadat [persoon B] op de hoogte was van de inhoud van het verstekvonnis. Hij heeft het verzet dus te laat ingesteld en hij wordt daarom hierin niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde verzet.
Proceskosten
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van [persoon B] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [persoon B] aan [bedrijf A] moet betalen op € 306,- aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punt x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 408,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart [persoon B] niet-ontvankelijk in zijn verzet;
3.2.
veroordeelt [persoon B] in de kosten van de verzetprocedure, die aan de kant van [bedrijf A] worden begroot op € 408,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
53954