ECLI:NL:RBROT:2025:13275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 2865
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van Zorgverzekeringswet als voorliggende voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten door het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor tandartskosten die zij had gemaakt vanwege parodontitis. De aanvraag werd afgewezen omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als voorliggende voorziening wordt beschouwd voor dergelijke kosten. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat Avres de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de Zvw alle noodzakelijke kosten van tandheelkundige behandelingen dekt en er geen zeer dringende redenen waren om van deze regel af te wijken. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op bijstandsverlening voor de kosten die niet door haar zorgverzekering werden vergoed. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres, Avres

(gemachtigde: mr. J.G.H. Hartwijk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag op grond van de Participatiewet (Pw) om bijzondere bijstand voor tandartskosten. De reden voor afwijzing was dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor dergelijke kosten een voorliggende voorziening is. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat Avres de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor tandartskosten.
2.1.
Avres heeft deze aanvraag met het besluit van 19 augustus 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is Avres bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Avres heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van Avres deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres heeft 14 augustus 2024 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten. De aanvraag betreft de factuur voor tandartskosten van 9 augustus 2024. In de aanvraag geeft eiseres aan dat zij deze kosten heeft gemaakt, omdat zij last heeft van parodontitis (tandvleesontsteking). De totale kosten van de behandeling bedragen € 297,08, waarvan een bedrag van € 92,92 wordt vergoed door haar zorgverzekeraar (de codes C001 en X10). Code T012 wordt niet vergoed (onderzoek van het tandvlees).
4.1.
Avres heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) in het algemeen alle noodzakelijke kosten van (para)medische behandelingen vergoedt. Deze wet is een voorliggende voorziening en daarom is op grond van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) bijstandsverlening niet mogelijk. Er is volgens Avres geen sprake van zeer dringende redenen op grond waarvan toch bijstand moet worden verleend.
Het standpunt van eiseres
5. Eiseres stelt dat haar aanvraag niet alleen de factuur van 9 augustus 2024 betreft, waarbij de totale kosten van de behandeling € 297,08 bedragen (waarvan een bedrag van
€ 92,92 wordt vergoed door haar zorgverzekeraar). De aanvraag betreft ook het bedrag uit de begroting van dezelfde datum. Dit is het traject dat ze zo spoedig mogelijk moet ondergaan. Het gaat om een totaalbedrag van € 1.271,47, waarvan eiseres al € 202,- moet betalen. Eiseres betoogt dat in de Zorgverzekeringswet nergens is bepaald dat deze kosten niet noodzakelijk zouden zijn. Niet in de laatste plaats omdat tandartskosten wel vergoed worden aan verzekerden tot 18 jaar, waarmee vast staat dat tandartskosten als noodzakelijk worden aangemerkt. Eiseres stelt op grond van artikel 13 van de Beleidsregels individuele bijzondere bijstand Avres 2016 (de Beleidsregels), aanspraak te kunnen maken op bijzondere bijstand, nu zij immers wel een aanvullende verzekering heeft afgesloten. Eiseres stelt dat de door haar in bezwaar aangeleverde informatie over de gevolgen van een niet behandelde parodontitis onderbouwt dat sprake is van nadelige gevolgen voor haar die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Om verslechtering van de mondgezondheid van eiseres te voorkomen is een uitgebreide paradontale behandeling nodig.
Het oordeel van de rechtbank
6. In artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Pw is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht toereikend en passend te zijn. In de tweede volzin is bepaald dat dat recht zich evenmin uitstrekt tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
7. Volgens vaste rechtspraak dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. De wetgever heeft een basiszorgverzekering willen introduceren, die met de aanspraken op tandheelkundige zorg als neergelegd in artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, een toereikende en passende voorziening voor kosten van tandheelkundige zorg biedt. In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van tandheelkundige zorg. Dit blijkt onder meer uit de bewoordingen van artikel 2.7, van het Besluit zorgverzekering, dat in het eerste lid een opsomming geeft van “tandheelkundige zorg die noodzakelijk is”. Daarbij merkt de rechtbank op dat dat onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de vraag of de kosten (medisch) noodzakelijk zijn en anderzijds de vraag of het vergoeden van de kosten noodzakelijk is. Hier is niet in geschil dat de behandelingen op zichzelf noodzakelijk zijn. Daarmee is echter niet gegeven dat het vergoeden van deze kosten noodzakelijk is. Over de noodzaak van vergoeding van de kosten is in de voorliggende voorziening een bewuste keuze gemaakt
8. Het voorgaande brengt met zich mee dat aan bijstandsverlening voor de kosten van tandheelkundige zorg artikel 15, eerste lid, van de Pw in de weg staat. Dat geldt ook als de kosten niet volledig worden vergoed door de zorgverzekering of als de aanvrager geen gebruik maakt van een aanvullende verzekering. Dit hangt samen met het uitgangspunt dat het stelsel van de voorliggende voorziening niet moet worden doorkruist door bijstandverlening.
9. Artikel 15 van de Pw maakt dus dat Avres geen bijzondere bijstand mag toekennen voor de kosten van eiseres voor de behandelingen bij haar tandarts voor zover die niet werden vergoed door haar (basis)zorgverzekering. Omdat is bepaald dat in dat geval geen aanspraak op bijstand bestaat, kan eiser voor die kosten geen aanspraak maken op bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw. Alleen in het geval van zeer dringende redenen zou hier een uitzondering op kunnen worden gemaakt.
10. Eiseres beroept zich op artikel 16, eerste lid, van de Pw en doet daarmee een beroep op een uitzondering op de hoofdregel van artikel 15, eerste lid, van de Pw. Het ligt daarom op haar weg om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor bijstandsverlening op grond van zeer dringende redenen is voldaan. [1] Het is dus aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij verkeerde in een acute noodsituatie zoals hiervoor beschreven.
11. Eiseres is hierin niet geslaagd. Uit de aangeleverde informatie over de gevolgen van een niet behandelde parodontitis blijkt niet dat sprake is van een situatie dat het niet verlenen van de door eiseres aangevraagde bijzondere bijstand tot ernstige gevolgen leidt, met name voor eiseres’ gezondheid. Avres heeft de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.