ECLI:NL:RBROT:2025:13295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
10-035983-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarigen en vervaardigen van kinderporno

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jongvolwassen verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige zedendelicten. De verdachte is veroordeeld voor het seksueel misbruiken van een vijfjarig meisje door zijn penis in haar mond te brengen en met zijn vingers haar vagina te betasten. Daarnaast heeft hij kinderporno vervaardigd en in bezit gehad, en heeft hij geprobeerd een elfjarig meisje aan te randen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jongvolwassen leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad, en zijn verminderde toerekenbaarheid als gevolg van psychische stoornissen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en klinische behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor het vijfjarige slachtoffer vaststelt op € 9.500,- en voor het elfjarige slachtoffer op € 700,-. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun omgeving, en stelt dat de verdachte moet worden behandeld om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-035983-25
Datum uitspraak: 17 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
[detentieadres] ,
raadsvrouw mr. E.V. Appeldoorn, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.J. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest;
  • oplegging aan de verdachte van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De verdachte heeft bekend dat hij op 31 januari 2025 bij een vijfjarig meisje zijn penis in haar mond heeft gebracht, met zijn vingers haar vagina heeft betast en deze seksuele handelingen met zijn mobiele telefoon heeft gefilmd. De feiten 1 en 3 zullen daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde geen bewijsverweren gevoerd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 24 januari 2025 heeft gepoogd seksuele handelingen te verrichten bij een elf jarig meisje door haar te vragen of hij in haar onderbroek mocht voelen. Ook feit 2 zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
Hij op
of omstreeks31 januari 2025 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard
met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2019,
een of meerseksuele handelingen, die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het meermalen,
althans eenmaalbrengen en
/ofhouden van zijn, verdachtes,
penis in de mond van die [slachtoffer 1] en
- het brengen en
/ofhouden van zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen
van de vagina, in elk geval het betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] ;
2 ( primair)
Hij op
of omstreeks24 januari 2025 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2013, een of meer seksuele handelingen te verrichten,
aan die [slachtoffer 2] heeft gevraagd of hij, verdachte, in [slachtoffer 2] onderbroek mocht voelen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
Hij in
of omstreeksde periode 31 januari 2025 tot en met 6 februari 2025 te Oud-Beijerland en
/ofte Zuid-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, althans in Nederland, meermalen,
althans eenmaal,
een of meervisuele weergaven van seksuele aard en
/ofmet onmiskenbaar seksuele
strekking waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 1] ( [geboortedatum 2] -2019), was betrokken of schijnbaar was betrokken
heeft vervaardigd en
/ofin bezit heeft gehad
en/of zich daartoe de toegang heeft
verschaft,
te weten afbeeldingen, - filmpjes - en
/ofeen gegevensdrager bevattende afbeeldingen, - een mobiele telefoon (merk/type Samsung A54) -,
waarop te zien is dat:
- die persoon oraal
, vaginaal en/of anaalwordt gepenetreerd met een penis;
en
/of
- het geslachtsdeel van verdachte met de hand en
/ofmond wordt aangeraakt door die persoon.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Verkrachting in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren;

2 (primair). Poging tot aanranding in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren;

3. Een visuele weergave van seksuele aard of met een onmiskenbaar seksuele strekking, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op klaarlichte dag op straat op 24 januari 2025 geprobeerd een elfjarig meisje aan te randen. Een week later, op 31 januari 2025, heeft hij een vijfjarig meisje seksueel misbruikt door zijn penis in haar mond te brengen en met zijn vingers haar vagina te betasten. Doordat hij de seksuele handelingen met het vijfjarige slachtoffer met zijn mobiele telefoon heeft gefilmd, heeft hij ook kinderporno gemaakt en in zijn bezit gehad. Uit deze filmpjes komt onder andere naar voren dat de verdachte een sturende rol heeft gehad bij de seksuele handelingen bij het vijfjarige meisje.
Dit zijn ernstige feiten die de samenleving schokken en zorgen voor gevoelens van onrust en verontwaardiging in de maatschappij. De verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het vijfjarig slachtoffer geschonden, doordat hij haar op intieme delen van het lichaam heeft betast en in haar lichaam is binnengedrongen. Daarnaast heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de geestelijke integriteit van beide slachtoffers en geen oog gehad voor de verstrekkende gevolgen van zijn handelen. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten langdurige psychische gevolgen kunnen hebben voor de slachtoffers en een verstoring van de (seksuele) ontwikkeling van de slachtoffers kan opleveren.
Op de zitting hebben de moeders van de jonge slachtoffers de enorme impact van het misbruik en de poging daartoe voor hun dochters en hun omgeving toegelicht en invoelend verwoord dat het leven van hun dochters en hun gezinnen ingrijpend is veranderd. De feiten hebben plaatsgevonden in de buurt van de woningen waar de jonge meisjes wonen en waar zij dachten veilig te zijn. Tot aan de dag van vandaag lopen hun dochters met angst over straat. Door zijn handelen heeft de verdachte ook veel schade toegebracht aan het gevoel van veiligheid en vertrouwen dat een kind in een volwassene moet kunnen hebben. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij voor de negatieve gevolgen voor de slachtoffers en de maatschappij geen oog heeft gehad en zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen behoeftebevrediging.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 april 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit betekent dat het strafblad niet leidt tot een hogere straf.
7.3.2.
Rapportages
Forensisch psychologisch onderzoek
Psycholoog Keppel heeft in een rapport van 22 mei 2025 geconcludeerd bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en vermijdende trekken. Daarnaast is er sprake van een persisterende depressieve stoornis met angstige spanning, waarbij sprake is van een jarenlange, vrijwel continue sombere, neerslachtige stemming en terugkerende suïcidale gedachten zonder concrete plannen. De seksuele component in de feiten is vooralsnog niet goed te verklaren. Er kan sprake zijn van seksuele coping of drang. Een parafiele stoornis die ook invloed op het gedrag van de verdachte zou kunnen hebben gehad, kan door de psycholoog niet worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten. De verdachte functioneert op beneden gemiddeld tot laagbegaafd intelligentieniveau. Zijn sociaal-emotionele ontwikkeling loopt achter op zijn leeftijdgenoten. Hij is een emotioneel kwetsbare man bij wie sprake is van een nog niet uitgerijpte persoonlijkheidsontwikkeling.
De stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. De psycholoog adviseert dan ook om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Het risico op herhaling wordt zonder behandeling ingeschat op matig tot hoog. Door de veelheid aan ernstige problematiek bij de verdachte wordt om de kans op recidive te verkleinen en vanuit zorg een klinische behandeling geadviseerd. De behandeling moet zich richten op het delictscenario, de persoonlijkheidsstoornis en de persisterende depressieve stoornis. Daarnaast dient nader onderzoek gedaan te worden naar een eventuele seksuele stoornis. Verder is het van belang om aandacht te besteden aan het overlijden van zijn vader door zelfdoding tijdens de vroege tienerjaren van de verdachte en aan zijn pestverleden. De behandeling zou kunnen worden opgelegd in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht. Geadviseerd wordt om de behandeling te realiseren bij de van der Hoevenkliniek (de afdeling Klinische Kortdurende behandeling (KKB) in Utrecht of soortgelijke instelling.
Toerekenbaarheid
De rechtbank is het eens met de conclusies van de deskundige en stelt vast dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten de hiervoor genoemde psychische stoornissen bestonden en dat deze zijn gedrag beïnvloedde tijdens de bewezenverklaarde zedenfeiten. De feiten worden daarom in verminderde mate aan de verdachte toegerekend. De rechtbank zal deze omstandigheid in strafmatigende zin betrekken in de straftoemeting.
Reclasseringsrapport
Reclassering Nederland heeft rapporten over de verdachte opgemaakt van 3 juni 2025 en 24 september 2025. De reclassering schat het risico op recidive zonder interventies in als gemiddeld tot hoog. Gezien de ernst en complexiteit van de problematiek die door de psycholoog wordt omschreven is volgens de reclassering een behandeling noodzakelijk om risico’s te verlagen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, dat de verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling voor een klinische behandeling voor de duur van maximaal een jaar, begeleid wonen, het vermijden van contact met minderjarigen en het vermijden van kinderporno. Ook wordt geadviseerd om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De reclassering vindt het met het oog op het uitzitten van een gevangenisstraf in combinatie met de problematiek op het gebied van psychosociaal functioneren van belang dat de verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld.
Overige persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft tijdens de zitting spijt betuigd en inzicht geprobeerd te tonen in het kwalijke van zijn handelen en de schade die hij de slachtoffers heeft berokkend. Zowel de psycholoog als de reclassering vermelden in hun rapporten dat de verdachte openstaat voor hulp en begeleiding en dat hij erkent dat hij dit nodig heeft. Op de zitting heeft de verdachte dit probleembesef bevestigd en toegelicht dat hij wil begrijpen waarom hij tot zijn handelingen is gekomen, omdat hij niet wil dat dit weer gebeurt. Hij heeft zich dan ook bereid verklaard mee te werken aan de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden. Ook heeft hij toegelicht dat hij een overplaatsing heeft aangevraagd naar een detentie instelling met een programma voor zedendaders, zodat hij al vanuit detentie kan werken aan zijn problematiek. De rechtbank weegt de bereidheid van de verdachte tot gedragsverandering en erkenning van het problematische gedrag mee.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij zich realiseert dat geen enkele straf recht kan doen aan de ontwrichtende impact die de bewezenverklaarde zedenfeiten teweeg hebben gebracht op het leven van de slachtoffers en hun familie, zoals dat aangrijpend is verwoord tijdens de voorgedragen slachtofferverklaringen. De gevolgen van de strafbare feiten zullen naar verwachting langdurig voelbaar zijn. Gezien de aard en ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het in deze zaak gaat om kwetsbare slachtoffers – jonge meisjes – die in het openbaar in de nabije omgeving van hun woning door de verdachte seksueel zijn benaderd, waarbij de verdachte het vijfjarige slachtoffer instructies heeft gegeven over en beeldopnames heeft gemaakt van de seksuele handelingen. Deze omstandigheden rechtvaardigen een hogere gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd en gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde landelijk oriëntatiepunten voor straftoemeting voor andersoortige seksuele misdrijven. Mede gelet daarop legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Dat hangt ook samen met dat uit de eis en de toelichting daarop op de zitting lijkt te volgen dat de officier van justitie in een mindere mate rekening heeft gehouden met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte. Vanwege de jongvolwassen leeftijd, het blanco strafblad, de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte en het belang van noodzakelijke klinische behandeling zal de gevangenisstraf deels voorwaardelijk worden opgelegd met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet op de aard van de feiten en de veelheid aan ernstige problematiek bij de verdachte, acht de rechtbank het van groot belang dat het niet te lang duurt voor gestart wordt met de noodzakelijke behandeling. Hierbij betrekt de rechtbank dat de verdachte in het strafrechtelijk onderzoek openheid van zaken heeft gegeven, verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft willen nemen en dat hij gemotiveerd is voor gedragsverandering. Desondanks is het onduidelijk gebleven wat heeft gemaakt dat de verdachte tot zijn strafbare gedragingen is gekomen. Ter zitting was duidelijk merkbaar dat de verdachte ook zelf nog worstelt met die vraag. Blijkens de adviezen van de deskundigen is een klinische behandeling noodzakelijk om tot de kern van de problematiek te komen. Die behandeling is in het belang van de verdachte maar ook van de samenleving omdat hiermee perspectief wordt geboden op gedragsverandering wat in belangrijke mate bijdraagt aan de bescherming van de maatschappij door het voorkomen van slachtoffers in de toekomst.
Gezien de ernst en complexiteit van de problematiek acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte voor een langere periode begeleid zal worden door de reclassering en stelt de rechtbank de proeftijd op drie jaar. De voorwaardelijke straf heeft ook als doel te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de geconstateerde problematiek en risico’s moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom is het belangrijk dat de bijzondere voorwaarden meteen gelden, ook als de verdachte in hoger beroep gaat. De rechtbank verklaart de bijzondere voorwaarden met het reclasseringstoezicht om die reden dadelijk uitvoerbaar.
Maatregel 38z Sr
Gelet op de opgelegde straf in combinatie met de verwachte duur van de behandeling en de langere proeftijd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1] ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. Zij is daarbij wettelijk vertegenwoordigd door haar ouders [naam 1] en [naam 2] en vordert naar aanleiding van de ter zitting mondeling gewijzigde vordering (vanwege een vertelling) een totaalbedrag van € 17.225,-, te weten een vergoeding van € 7.725,- aan materiële schade voor studievertraging en een vergoeding van € 9.500,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich ook in het geding gevoegd [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. Zij is daarbij wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder [naam 3] en vordert een vergoeding van € 700,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de immateriële schade van [benadeelde partij 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De materiële schade betreft de vermeende studievertraging waarvan niet duidelijk is of die daadwerkelijk zal ontstaan omdat de benadeelde partij naar groep 3 is overgegaan. Verzocht wordt om dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering van [benadeelde partij 2] is wat betreft de psychische gevolgen van het slachtoffer onvoldoende onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Immateriële schade [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde feiten schade hebben geleden die is aan te merken als ‘aantasting op de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit de onderbouwing en invulling van het spreekrecht blijkt dat [benadeelde partij 1] grote gevolgen ondervindt van het seksueel misbruik en van het maken van kinderporno en in het geval van [benadeelde partij 2] van de poging tot de aanranding. Zij hebben beide psychische klachten. De aard en ernst van het handelen van de verdachte maken dat de door hen gestelde nadelige psychische gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat ook zonder onderbouwing met stukken kan worden aangenomen dat zij hierdoor op andere wijze in de persoon zijn aangetast.
Voor de begroting van de schade die hieruit voortvloeit sluit de rechtbank aan bij de Rotterdamse schaal. In deze schaal is een categorisering gemaakt per normschending. Ten aanzien van [benadeelde partij 1] is niet alleen sprake van misbruik, maar ook van het vervaardigen en verspreiden van kinderporno. Er is dus sprake van meerdere normschendingen. Het gaat er bij het begroten van schade in zo’n geval om dat het totaalbedrag passend is. De rechtbank neemt conform de uitganspunten bij het werken met de Rotterdamse schaal bij de begroting van zijn schade het misbruik – als meest ernstige normschending – als uitgangspunt en vult dit bedrag aan in verband met het maken en bezitten van kinderporno. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding dan ook billijk en begroot op grond van het voorgaande de immateriële schade van [benadeelde partij 1] op € 9.500,- en de immateriële schade van [benadeelde partij 2] op € 700,-. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van [benadeelde partij 2] vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 januari 2025 en van [benadeelde partij 1] vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 januari 2025.
8.3.2.
Materiële schade [benadeelde partij 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat op dit moment sprake is van studievertraging. [benadeelde partij 1] is het nieuwe schooljaar in groep 3 gestart waardoor eventuele schade zich nog niet heeft verwezenlijkt en waarvan de hoogte nog onbekend of toekomstig is. Ten aanzien van de gevorderde schade voor een bedrag van € 7.725,- zal de benadeelde partij daarom ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Nu de vorderingen van de benadeelde partij (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van € 9.500,- en de [benadeelde partij 2] een bedrag van € 700,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd de ouders van [benadeelde partij 1] ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De vader vordert een vergoeding van € 97,50 en de moeder een vergoeding van € 1.913,65,- (ter zitting is dit bedrag verminderd) aan materiële schade. Ook vordert de vader een vergoeding van € 1.365,- en de moeder een vergoeding van € 1.867,49 aan materiële schade geleden voor hun minderjarige dochter [benadeelde partij 1] . Daarnaast vorderen beide ouders een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 5.000,- voor nader te onderbouwen schade.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de ouders worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.6.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geen sprake is van misbruik van vertrouwen en dat het bedrag van € 2.000,- moet worden gematigd. Ten aanzien van de door de ouders gevorderde materiële schade refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. De vorderingen van de nader te onderbouwen schade ter hoogte van € 5.000,- dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.7.
Beoordeling
8.7.1.
Materiële schade [benadeelde partij 1] (kind)
Artikel 6:107 eerste lid onder a BW biedt derden het recht op vergoeding van de door hen ten behoeve van de gekwetste gemaakte kosten, indien de gekwetste door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen (verplaatste schade). Dit zijn kosten die het slachtoffer anders zelf van een dader zou kunnen vorderen.
Op grond van de door de vader overgelegde stukken is voldoende aannemelijk gemaakt dat de therapiekosten van [benadeelde partij 1] kunnen worden gekwalificeerd als verplaatste schade en derhalve komt dit bedrag ter hoogte van € 1.365,- aan materiële schade voor vergoeding in aanmerking.
De door moeder als verplaatste schade gevorderde materiële schadeposten bestaande uit vergoeding van de kleding (€ 66,32) van, de kosten therapie (€ 97,50) voor en medicatie (€ 6,18) voor haar dochter zijn voldoende onderbouwd en niet weersproken en komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht dit deel van de vordering ter hoogte van € 170,- dan ook voor toewijzing vatbaar.
De opgevoerde reis- en parkeerkosten voor bezoeken aan de politie en Slachtofferhulp zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door de bewezenverklaarde feiten zoals bedoeld in artikel 51f lid 1 Sv en zijn om die reden niet toewijsbaar. Het zijn immers geen kosten die zijn gemaakt ter vastlegging van schade dan wel aansprakelijkheid op grond van artikel 6:96 BW, maar ze zijn gemaakt in het kader van de strafrechtelijke opsporing. Deze kosten ter hoogte van (240 km x € 0,33) € 79,20 komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking en de vordering zal in zoverre worden afgewezen. Dat is anders ten aanzien van de gevorderde materiële schade in verband met reis- en parkeer kosten voor bezoeken aan het Erasmus MC en de afspraken bij de behandelaren De Viersprong en EMV. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en staan ook in rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal dit deel van de gevorderde reiskosten (€ 408,54) en de parkeerkosten ( € 69,75) ter hoogte van een totaalbedrag van € 478,29 toewijzen.
Ten aanzien van de schadepost mantelzorg ter hoogte van € 1.140,- overweegt de rechtbank dat deze kosten als verplaatste schade niet toewijsbaar zijn, omdat vergoeding wordt gevorderd voor de tijd die de benadeelde partij kwijt is geweest met het begeleiden van haar dochter naar behandelafspraken, het Erasmus MC en het politiebureau. De tijd die de moeder hieraan heeft moet besteden valt onder de reguliere zorgplicht van ouders en ziet niet op kosten waarvoor de dochter schadevergoeding van de verdachte kan vorderen. Voor zover bedoeld is dat dit misgelopen inkomen of ten behoeve van de dochter gebruikte verlofuren zijn geweest, geldt ook dat dit op zichzelf geen schade is die de dochter ook zelf zou hebben kunnen lijden, maar eigen vermogensschade van de moeder die niet rechtstreeks onder de regeling van de verplaatste schade valt. Dit deel van de vordering zal dan ook om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.7.2.
Materiële schade [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
De kosten van therapie van de vader (in totaal € 97,50) en de gevorderde kosten door moeder aan therapie, medicatie en verlies aan verdienvermogen (€ 1.988,65) komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking nu dit geen verplaatste schade van hun dochter betreft, maar kosten ten behoeve van de ouders zelf. Voor vergoeding daarvan bestaat geen rechtsgrond. Deze onderdelen van de vorderingen worden daarom afgewezen.
8.7.3.
Immateriële schade ouders
Een vergoeding tot schade in een strafprocedure op grond van artikel 51f, eerste lid Sv is in beginsel alleen mogelijk als de betrokkene rechtstreekse schade heeft geleden door een bewezenverklaarde strafbaar feit. Van rechtstreekse schade is sprake als de betrokkene getroffen is in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. De onderhavige vorderingen zijn gebaseerd op een rechtstreekse onrechtmatige daad (het seksueel misbruik en maken van kinderporno) van de verdachte jegens de dochter van de ouders. Hoewel invoelbaar is dat de benadeelde partijen als ouders van het slachtoffer door de gebeurtenissen psychische gevolgen en leed hebben ondervonden, hebben zij alleen recht op vergoeding van hun schade als zij voldoen aan de voorwaarden voor vergoeding van zogeheten schok- of affectieschade. Gesteld noch gebleken is dat dit het geval is. Onvoldoende is dan ook gebleken dat sprake is van rechtstreekse schade als hiervoor bedoeld. Voor zover zij hebben bedoeld te stellen dat zij schade hebben geleden doordat de verdachte hun vertrouwen heeft misbruikt, geldt deze schade niet als rechtstreeks veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
8.7.4.
Nader te onderbouwen schade ouders
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige/nader te onderbouwen schade (met het oog op een eventuele hoger beroep) ter hoogte van € 5.000,- verklaart de rechtbank de ouders niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag aan vader ter hoogte van € 1.365,- vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 juli 2025 (zijnde de dag van de laatste behandeling). Ten aanzien van het materiële schadebedrag van moeder ter hoogte van € 648,29 zal bij gebreke van een gestelde ingangsdatum voor de wettelijke rente, de datum van indiening van de vordering worden gehanteerd, te weten 30 september 2025.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen voor een deel zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.8.
Conclusie
De verdachte moet de [benadeelde partij 3] een schadevergoeding betalen van € 1.365.- en [benadeelde partij 4] van € 648,29 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 249, 250, 252 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich binnen 1 dag na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn problematiek klinisch laten opnemen in Van der Hoeven kliniek (afdeling KKB), althans een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra plaatsing mogelijk is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op een eventuele detentie/klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de veroordeelde dat er door de reclassering bepaalde personen hierbij aanwezig zijn;
5. de veroordeelde vermijdt dat hij in aanraking komt met kinderpornografisch materiaal en vermijdt dat er kinderpornografisch materiaal op zijn digitale gegevensdragers komt. De veroordeelde zal zich op welke wijze dan ook onthouden van:
a) het seksueel getint communiceren met minderjarigen;
b) gedragingen die zijn gericht op deelname aaninternetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen;
c) gedragingen die zijn gericht op deelname aaninternetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd;
d) het aanwezig hebben of gebruiken van wisprogramma’s op zijn/haar digitale apparatuur;
De veroordeelde dient aan de controles hierop (zoals hieronder beschreven) mee te werken tijdens een huisbezoek;
het toezicht op de onder 5 vermelde voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van geautomatiseerde werken en digitale gegevensdragers in gebruik bij de veroordeelde. De veroordeelde verschaft toegang tot alle aanwezige computers, smartphones en andere digitale gegevensdragers waarop afbeeldingen kunnen worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd. De veroordeelde verstrekt de wachtwoorden die nodig zijn voor deze controles. De controle strekt er niet toe een beeld te krijgen van het persoonlijke leven van de veroordeelde. Deze controles vinden op de volgende wijze plaats:
  • de controle van de onder 5 b) en c) gestelde voorwaarden mag slechts op zodanige wijze worden uitgevoerd dat niet door een persoon kennis wordt genomen van de inhoud van digitale bestanden (geautomatiseerde controle is derhalve wel toegestaan);
  • een specialist (niet zijnde een opsporingsambtenaar) mag de reclassering technische ondersteuning bieden ten behoeve van de controles;
  • bij de controles kan gebruik worden gemaakt van een hulpmiddel dat indicatie geeft of kinderpornografisch materiaal aanwezig is;
  • de controles mogen gedurende de proeftijd van drie jaren maximaal 3 keer per jaar worden uitgevoerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1 tot en met 5 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan de [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 9.500 (zegge: negenduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 9.500,- (zegge: negenduizendvijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 9.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
82 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan de [benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van
€ 1.365,- (zegge: duizenddriehonderdvijfenzestig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 juli 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering die ziet op vergoeding van de immateriële schade en nader te onderbouwen schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] te betalen
€ 1.365,- (zegge: duizenddriehonderdvijfenzestig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.365,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
23 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan de [benadeelde partij 4], te betalen een bedrag van
€ 648,29 (zegge: zeshonderdachtenveertig euro en negenentwintig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 september 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering die ziet op vergoeding van de mantelzorg, immateriële schade en nader te onderbouwen schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 4] te betalen
€ 648,29 (zegge: zeshonderdachtenveertig euro en negenentwintig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 648,29 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
12 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan de [benadeelde partij 2]te betalen een bedrag van
€ 700,- (zegge: zevenhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 700,- (zegge: zevenhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 700,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
14 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mr. E.M. Rocha en mr. M. Hulshof, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 17 oktober 2025.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
Hij op of omstreeks 31 januari 2025 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard
met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer 1] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2019, een of meer seksuele handelingen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het meermalen, althans eenmaal brengen en/of houden van zijn, verdachtes,
penis in de mond van die [slachtoffer 1] en
- het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen
van de vagina, in elk geval het betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] ;
( art 250 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
Hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een kind
beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3]
2013, een of meer seksuele handelingen te verrichten,
aan die [slachtoffer 2] heeft gevraagd of hij, verdachte, in [slachtoffer 2] onderbroek mocht
voelen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 januari 2025 te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard
een kind beneden de leeftijd van zestien jaren en/of een persoon die zich voordeed
als een kind beneden de leeftijd van zestien jaren,
te weten [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2013, indringend mondeling en/of schriftelijk seksueel heeft benaderd op een wijze die schadelijk te achten was voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaren, door die [slachtoffer 2] te volgen naar een steegje en die [slachtoffer 2] aldaar aan te spreken en de woorden toe te voegen: "Mag ik in je onderbroekje voelen? en/of "Je krijgt er geld voor", althans telkens woorden van gelijke aard en/of strekking;
( art 251 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
3
Hij in of omstreeks de periode 31 januari 2025 tot en met 6 februari 2025
te Oud-Beijerland en/of te Zuid-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, althans in
Nederland, meermalen, althans eenmaal,
een of meer visuele weergaven van seksuele aard en/of met onmiskenbaar seksuele
strekking waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 1] ( [geboortedatum 2] -2019), was betrokken of schijnbaar was betrokken
heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad en/of zich daartoe de toegang heeft
verschaft,
te weten afbeeldingen, - filmpjes - en/of een gegevensdrager bevattende
afbeeldingen, - een mobiele telefoon (merk/type Samsung A54) -,
waarop te zien is dat:
- die persoon oraal, vaginaal en/of anaal wordt gepenetreerd met een penis;
( [bestand 1] ,
Datum/tijd: 31-1-2025, 13:01:25 (UTC+0))
en/of
- het geslachtsdeel van verdachte met de hand en/of mond wordt aangeraakt door
die persoon;
- [bestand 2] ,
Datum/tijd: 31-1-2025, 12:47:26 (UTC+0);
- [bestand 3] ,
Datum/tijd: 31-1-2025, 12:59:41 (UTC+0));
(art. 252 Wetboek van Strafrecht)