ECLI:NL:RBROT:2025:13331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
C/10/703186 / HA ZA 25-585
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van voeging en afwijzing van tussenkomst in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2025 uitspraak gedaan in een incident tot voeging en voorwaardelijke tussenkomst. De eiseres in de hoofdzaak, Jansen B.V., heeft Zwapex Afdichtingstechnieken B.V. aangesproken voor betaling van openstaande facturen. Zwapex Holding B.V. heeft in het incident verzocht om voeging aan de zijde van Zwapex Afdichtingstechnieken of voorwaardelijke tussenkomst, omdat zij stelt belang te hebben bij de uitkomst van het geschil. De rechtbank heeft geoordeeld dat Zwapex Holding voldoende belang heeft bij voeging, omdat de uitkomst van de procedure invloed kan hebben op haar rechtspositie. De vordering tot voeging is dan ook toegewezen. Echter, de vordering tot voorwaardelijke tussenkomst is afgewezen, omdat Zwapex Holding niet voldoende belang heeft aangetoond dat door de uitkomst van de procedure zou worden geraakt. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak is vervolgens op 24 december 2025 op de rol gezet voor conclusie van antwoord aan de zijde van Zwapex Afdichtingstechnieken en Zwapex Holding.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/703186 / HA ZA 25-585
Vonnis in incident van 12 november 2025
in de zaak van
JANSEN B.V.,
gevestigd in Franeker,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot voeging en voorwaardelijke tussenkomst,
advocaat: mr. S.F. ten Cate,
tegen
ZWAPEX AFDICHTINGSTECHNIEKEN B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. V.C. Hofman
en
ZWAPEX HOLDING B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres tot voeging en voorwaardelijke tussenkomst in het incident,
advocaat: mr. N. Robijn-Meijer.
De partijen worden hierna ‘Jansen’, ‘Zwapex Afdichtingstechnieken’ en ‘Zwapex Holding’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juni 2025, met producties 1-14;
  • de incidentele conclusie houdende excepties van voeging en voorwaardelijke tussenkomst, met producties 1-8;
  • het antwoord in incident houdende excepties van voeging en voorwaardelijke tussenkomst.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Jansen vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Zwapex
Afdichtingstechnieken te veroordelen tot betaling van de openstaande factuurbedragen ter
hoogte van € 26.766,40 te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Jansen heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij werkzaamheden voor
Zwapex Afdichtingstechnieken heeft verricht waarvoor Zwapex Afdichtingstechnieken moet betalen.
2.3.
Zwapex Afdichtingstechnieken heeft in de hoofdzaak nog niet voor antwoord
geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Zwapex Holding vordert dat zij bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
wordt toegelaten in het geding tussen Jansen en Zwapex Afdichtingstechnieken, hetzij door
voeging aan de zijde van Zwapex Afdichtingstechnieken, hetzij door voorwaardelijke
tussenkomst, in de zin van artikel 217 Rv. Verder vordert zij een veroordeling van Jansen in
de proceskosten, met rente.
3.2.
Zwapex Holding stelt – samengevat – dat zij belang heeft bij de uitkomst van het
geschil waarin Zwapex Afdichtingstechnieken zich zal beroepen op een tussen Jansen en de
Zwapex groep bestaande bestendige afspraak over onderlinge verrekening. De beslissing
van de rechtbank over het al dan niet bestaan van die afspraak heeft gevolgen voor haar
rechtspositie. Zwapex Holding stelt dat zij op basis van haar gebruiksovereenkomst met
Jansen een binnen die bestendige afspraak een verrekenbare vordering tot schadevergoeding
heeft op Jansen. Als de rechtbank in de hoofdzaak oordeelt dat verrekening door Zwapex
Afdichtingstechnieken niet is toegestaan, dan wil Zwapex Holding, na tussenkomst, een
rechtsvordering tot schadevergoeding instellen tegen Jansen. De proceseconomie maakt het
wenselijk dat die vordering in dezelfde procedure wordt behandeld om een efficiënte
rechtsgang te bevorderen en tegenstijdige beslissingen te voorkomen, aldus Zwapex Holding.
3.3.
Jansen concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen, met veroordeling
van Zwapex Holding in de proces- en nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Jansen betwist dat er in afwijking van de wettelijke regeling voor verrekening een
afspraak of standaardpraktijk is waardoor verrekening van een vermeende en door Jansen
betwiste vordering van Zwapex Holding met de vordering van Jansen op Zwapex
Afdichtingstechnieken mogelijk zou zijn. Verder betwist Jansen dat de uitkomst van de
hoofdzaak voor Zwapex Holding nadelig kan zijn omdat het vermeende vorderingsrecht van
Zwapex Holding blijft bestaan, ongeacht de uitkomst van deze procedure. Daarnaast stelt
Jansen dat toewijzing van de incidentele vorderingen zal leiden tot onredelijke vertraging.

4.De beoordeling in de incidenten tot voeging en voorwaardelijke tussenkomst

4.1.
Ieder die daarbij belang heeft, kan zich voegen aan de zijde van een van de
partijen in een geding of daarin tussenkomen (artikel 217 Rv). Voor het aannemen
van een belang bij zowel voeging als tussenkomst, moet de partij die aan het geding wenst
deel te nemen daarbij voldoende belang hebben in verband met de nadelige gevolgen die zij
van de uitspraak in de procedure kan ondervinden. Nadelige gevolgen kunnen zowel
feitelijk als juridisch zijn. Indien aan deze eis is voldaan en de incidentele vordering tijdig is
ingesteld (artikel 218 Rv), is die vordering in beginsel toewijsbaar. Onder omstandigheden
kunnen de eisen van een goede procesorde aan toewijsbaarheid in de weg staan. [1]
De vordering tot voeging wordt toegewezen
4.2.
De rechtbank oordeelt dat Zwapex Holding voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij belang heeft bij voeging aan de zijde van Zwapex Afdichtingstechnieken. Met haar vermeende schadevergoedingsvordering op Jansen in combinatie met haar vermeende recht om die vordering te mogen verrekenen met de vermeende vordering van Jansen op Zwapex Afdichtingstechnieken, kan haar rechtspositie van het al dan niet kunnen verrekenen van vorderingen worden geraakt door een beslissing in deze procedure. Dat de rechtsvordering tot schadevergoeding ook zonder het bestaan van een verrekeningsafspraak een zelfstandige vordering is, maakt dat voor het oordeel over de gevorderde voeging niet anders.
4.3.
Het is mogelijk dat de procedure door de voeging vertraging oploopt. Dat deze vertraging voor Jansen onwenselijk is, maakt nog niet dat deze onredelijk is. In dit stadium van de procedure in de hoofdzaak, waarin Zwapex Afdichtingstechnieken nog geen conclusie van antwoord heeft genomen, kan, anders dan Jansen met haar stelling dat sprake is van een simpele onbetwiste incassovordering lijkt aan te nemen, geen prognose worden gegeven over het verloop van de procedure, laat staan over de uitkomst. Bovendien blijkt uit de eigen stellingen van Jansen dat Zwapex Afdichtingstechnieken het in elk geval niet eens is met het volledige bedrag van de vordering. De stelling dat enkel als gevolg van de voeging extra processuele rondes en mogelijk bewijsverrichtingen nodig zijn, is dan ook te voorbarig. Andere feiten of omstandigheden waaruit de onredelijkheid van een eventuele vertraging volgt zijn niet gesteld of gebleken.
De vordering tot voorwaardelijke tussenkomst wordt afgewezen
4.4.
Tussenkomst is toelaatbaar indien een derde een zelfstandig en rechtstreeks belang
heeft dat door de uitkomst van de procedure kan worden geraakt. Hiervan kan sprake zijn
als een tussenkomende partij een vordering wil instellen die samenhangt met de
rechtsverhouding waarin zij wil tussenkomen. Indien dit tot gevolg zou hebben dat de
procedure meer gecompliceerd wordt, kan de proceseconomie aan toewijzing van de
tussenkomst in de weg staan.
4.5.
Zwapex Holding stelt dat zij een zelfstandige vordering op Jansen heeft als de volgens haar bestaande groepsbrede verrekening niet mogelijk is. Met die stelling miskent zij het verschil tussen het bestaan van haar vorderingsrecht en het recht om die bestaande vordering te verrekenen.
4.6.
Een gevoegde partij aan de zijde van gedaagde kan geen reconventionele vorderingen instellen. Tussenkomst kan dat ondervangen. De voorwaardelijkheid van de incidentele vordering tot tussenkomst voorziet erin dat Zwapex Holding pas wil tussenkomen om een eigen rechtsvordering in te stellen als de rechtbank in de hoofdzaak zou oordelen dat groepsbrede verrekening niet is toegestaan. Daargelaten of de rechtbank in de hoofdzaak aan beoordeling van de toelaatbaarheid van groepsbrede verrekening toekomt, valt niet in te zien welk in het kader van artikel 217 Rv te respecteren belang Zwapex Holding nog heeft bij de uitkomst van de procedure als zij haar (betwiste) vordering niet mag verrekenen. Uit de stellingen van Zwapex Holding blijkt immers dat de samenhang van rechtsverhoudingen enkel is gebaseerd op de vermeende afspraak tot groepsbrede verrekening. Als de rechtbank zou oordelen dat de afspraak tot onderlinge verrekening niet bestaat, dan ontvalt daarmee het belang bij tussenkomst door Zwapex Holding. De vermeende vordering tot schadevergoeding van Zwapex Holding op Jansen, gebaseerd op een gestelde gebruiksovereenkomst, staat immers los van de rechtsverhouding tussen Jansen en Zwapex Afdichtingstechnieken met betrekking tot door Jansen verrichte werkzaamheden en is dus op zichzelf onvoldoende om tussenkomst te rechtvaardigen. Dat Zwapex Afdichtingstechnieken en Zwapex Holding tot hetzelfde concern behoren en dat Jansen met beiden zaken doet, maakt dat niet anders.
4.7.
Al met al is gesteld noch gebleken hoe Zwapex Holding door een beslissing in de hoofdzaak zou worden benadeeld, of welk verlies van recht zou dreigen, als uitgangspunt is dat zij haar vordering niet mag verrekenen. Bij de vordering tot tussenkomst heeft Zwapex Holding bij vervulling van de voorwaarde waaronder zij is ingesteld dus geen belang. Daarbij komt dat tussenkomst van Zwapex Holding de procedure onnodig zou compliceren. Voor een beslissing op de vorderingen in de hoofdzaak is in het geval dat de beoogde groepsbrede verrekening niet is toegestaan, de vraag of Zwapex Holding een vordering heeft op Jansen immers niet van belang. Zwapex Holding kan ten aanzien van die bewuste rechtsverhouding een afzonderlijke procedure tegen Jansen instellen zonder risico van tegenstrijdige beslissingen. Tussenkomst is daarom ook niet in het belang van de proceseconomie. Integendeel. De tussenkomst zou in de visie van Zwapex Holding ook pas in de toekomst plaatsvinden, pas na een te wijzen vonnis van de rechtbank tussen Jansen en Zwapex Afdichtingstechnieken. Dat leidt tot een vertraging zonder dat daarvoor een redelijke grond bestaat.
Proceskosten en uitvoerbaarheid bij voorraad
4.8.
Omdat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.9.
De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad is, gelet op de aard van de beslissing, niet toewijsbaar.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
laat Zwapex Holding toe als gevoegde partij in de hoofdzaak aan de zijde van
Zwapex Afdichtingstechnieken,
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in de zin dat iedere partij de
eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak op de rol komt van
24 december 2025voor conclusie van antwoord aan de zijde van Zwapex Afdichtingstechnieken en Zwapex Holding,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2025.
[3995/3268/3455]