ECLI:NL:RBROT:2025:13337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
C/10/707304 / JE RK 25-1975
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2017. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, die onder toezicht was gesteld tot februari 2026. De kinderrechter heeft de zitting op 15 oktober 2025 gehouden, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De vader en moeder van de minderjarige hebben beiden hun standpunten naar voren gebracht. De vader heeft aangegeven dat hij met de juiste hulpverlening in staat is om voor de minderjarige te zorgen, terwijl de GI zich zorgen maakt over de ontwikkeling en opvoedsituatie van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de minderjarige, maar ook dat er positieve ontwikkelingen zijn bij de vader. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid is over de mogelijkheden van hulpverlening in de thuissituatie en dat er alternatieven voor uithuisplaatsing onderzocht moeten worden. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/707304 / JE RK 25-1975
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
Beschikking
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,
gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.S. Boonstra, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 25 september 2025;
  • het bericht van mr. Boonstra, ontvangen op 15 oktober 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend om bij de zitting aanwezig te zijn aan de ambulant begeleider van het gezin, [naam 3] , en aan een betrokken vriendin van de vader, [naam 4] (hierna: [naam 4] ).

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn vader.
2.3.
Bij de beschikking van 10 februari 2025 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 10 februari 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er bestaan zorgen over de gedragsproblematiek en de ontwikkeling van [minderjarige] . Hij staat stil in zijn ontwikkeling, gaat niet naar school en volgt geen behandeling. De hulpverleningsinstanties geven aan dat een behandeling niet mogelijk is, omdat de huidige opvoedsituatie bij de vader onvoldoende stabiliteit biedt. De vader is moe en slaapt veel. [minderjarige] geeft aan dat hij hierdoor veel voor zichzelf moet zorgen en het komt voor dat [minderjarige] voor een dichte deur staat. Ook kunnen de ruzies tussen de vader en [minderjarige] fysiek worden. Nadat de zorgen met de vader zijn besproken heeft de GI driemaal de mogelijkheid tot een gezinsdagbehandeling aangeboden. De vader stond hier niet voor open, omdat hij rust nodig had en hij het passender vond dat [minderjarige] tijdelijk uit huis werd geplaatst. De GI heeft daarom gezocht naar een passende plek voor [minderjarige] en die is gevonden bij De Tussenstap. Het doel van de plaatsing is het bieden van rust en stabiliteit voor zowel [minderjarige] als de vader. Er kan worden onderzocht wat regelmaat doet met het gedrag van [minderjarige] en hopelijk kan hij weer stappen zetten in zijn ontwikkeling en bijvoorbeeld toewerken naar een schoolgang. Het lukt de vader op dit moment niet om te voldoen aan de grote zorgbehoefte van [minderjarige] , wat zorgt voor onveilige situaties. Bij De Tussenstap krijgt [minderjarige] een-op-een begeleiding, die hem tevens kan halen en brengen naar de dagbesteding.
4.2.
De vader voert verweer tegen het verzoek van de GI. De vader stelt zich op het standpunt dat [minderjarige] met ondersteuning van passende hulpverlening thuis kan wonen. De vader heeft vanaf het begin gevraagd om hulp in de vorm van opvang en therapie. Coach-Point is betrokken voor slechts een gesprek van een uur per week. De vader heeft hard gewerkt, maar deze zomer zat hij er wegens verschillende omstandigheden doorheen. Dat heeft hij aangegeven bij de GI, waarna - en niet meer dan een keer - een gezinsdagbehandeling werd aangeboden. De vader stond daarvoor open, maar kon het destijds niet aan om driemaal per week op locatie behandeling volgen. Sinds een maand zijn er echter grote vorderingen gemaakt. De vader heeft meer rust, hij krijgt tips van [naam 4] bij de opvoeding van [minderjarige] en [minderjarige] slaapt een nacht per week bij haar. De vader merkt dat [minderjarige] beter in contact staat, er meer rust en regelmaat is thuis en dat de vader meer energie heeft. De wetenschap dat hij begin volgend jaar uit de schuldsanering is, geeft de vader ook meer rust. Via de huisarts heeft de vader een traject voor therapie voor [minderjarige] gestart en de vader heeft zelf gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts. Ook heeft hij een diëtist ingeschakeld om te onderzoeken of een verandering in voeding het gedrag van [minderjarige] kan verbeteren en er heeft een intake plaatsgevonden bij hulpverlening Zorg Andersom. Nog niet alles gaat goed, maar er worden goede stappen gezet en de vader staat open voor intensieve hulpverlening in de thuissituatie. Daarnaast heeft de vader een slecht gevoel over de plaatsing op de groep en meent dat deze plaatsing juist meer schade kan toebrengen bij [minderjarige] . [minderjarige] moet vanaf de groep elke dag ruim twee uur in de taxi zitten voor zijn dagbesteding en de groep is ver weg van de ouders en deze omstandigheden baren de vader ook zorgen. De machtiging tot uithuisplaatsing is een laatste redmiddel. Voordat dit wordt ingezet moet de vader een kans krijgen om samen met de juiste hulpverlening de zorg voor [minderjarige] thuis op te pakken.
4.3.
De moeder brengt naar voren dat haar hoofd in strijd is met haar hart. Zij wil het liefste dat [minderjarige] in een thuissituatie kan wonen, maar de situatie bij de vader is nu niet goed. [minderjarige] heeft veel zorg nodig en het lukt zowel de moeder als de vader niet om dat aan hem te geven. [minderjarige] heeft bijvoorbeeld een paar keer voor een dichte duur gestaan bij de vader. Er moet hulp komen en De Tussenstap is een mooie kans om meer rust, structuur en begeleiding te bieden aan [minderjarige] . Wel is de moeder het met de vader eens dat de dagelijkse rit naar de dagbesteding lang is.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige]
nietnoodzakelijk is. De kinderrechter legt hieronder uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
5.2.
Er bestaan zorgen over de ontwikkeling en de opvoedsituatie van [minderjarige] . In februari 2025 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Er waren zorgen over de kind-eigen problematiek en het grensoverschrijdende gedrag van [minderjarige] . De opvoeding van [minderjarige] vormde een grote uitdaging voor de ouders en gezien werd dat de vader het zwaar had. Inmiddels is een dagbesteding gevonden voor [minderjarige] , waardoor een minder groot beroep wordt gedaan op de draagkracht van de vader. Ondanks dat de vader betrokken is en zijn beste doet om zo goed mogelijk aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft, lijkt het af en toe voor te komen dat [minderjarige] te veel aan zijn lot wordt overgelaten of gedwongen wordt om zelfstandig te zijn. Dit is niet passend bij zijn leeftijd en dat gaat ook niet altijd goed. Zo heeft [minderjarige] meermaals voor een dichte deur gestaan, waarna hij zichzelf moet redden of dat de politie wordt gebeld. Ook heeft er afgelopen week een incident plaatsgevonden met zijn medicatie.
5.3.
Om deze zorgen af te wenden is het belangrijk dat passende hulp en begeleiding wordt geboden. Er is nog onvoldoende onderzoek gedaan naar de achtergrond en de kind-eigen problematiek van [minderjarige] . Het is een kwetsbare jongen en het is niet bekend wat de gevolgen voor hem zijn (geweest) van dat wat hij in het verleden heeft meegemaakt. Ook is onduidelijk in hoeverre er sprake is van hechtingsproblematiek. [minderjarige] is op jonge leeftijd weggeplaatst bij de moeder en woont nu al langere tijd alleen samen met de vader. Een uithuisplaatsing is een ingrijpende maatregel die soms passend kan zijn, maar kan in bepaalde gevallen juist extra traumatiserend werken. De kinderrechter overweegt dat onvoldoende bekend is wat de gevolgen van een uithuisplaatsing kunnen zijn voor een kwetsbare jongen zoals [minderjarige] .
5.4.
Ook is weinig bekend over de mogelijkheden van en bij de vader om de zorgen vanuit de thuissituatie af te wenden. Onduidelijk is welke hulpverlening al is ingezet. Ter zitting komt naar voren dat een gezinsdagbehandeling is aangeboden aan de vader. De mededelingen over hoe vaak dit is aangeboden, verschillen. Ook geeft de vader ter zitting een verklaring voor het feit dat hij de gezinsbehandeling in eerste instantie heeft afgewezen. De vader was overvraagd door verschillende omstandigheden. Er lijkt nu echter sprake te zijn van een kentering bij de vader. De vader lijkt meer rust te vinden en het is positief dat hij zelf aan de bel heeft getrokken bij de hulpverlening. Daarnaast is [naam 4] is betrokken en de vader lijkt baat te hebben bij haar ondersteuning en het feit dat [minderjarige] een nacht per week bij haar slaapt. Het is de kinderrechter niet duidelijk of er voldoende en intensieve hulp in de thuissituatie is ingezet dan wel of deze hulp niet alsnog kan worden ingezet.
5.5.
De kinderrechter is gezien het bovenstaande van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat er nader wordt gekeken naar de mogelijkheden binnen de thuissituatie van de vader. De opvoedsituatie is nog onvoldoende stabiel en er moeten nog stappen worden gezet, maar er lijkt een prille, positieve ontwikkeling te zijn ingezet. Daarbij is het onduidelijk wat de gevolgen van een uithuisplaatsing voor [minderjarige] zullen zijn, waarbij de kinderrechter meeweegt dat [minderjarige] al eerder uit huis geplaatst is geweest. Er dient vooralsnog gekeken te worden naar de alternatieven, zoals intensieve hulp in de thuissituatie, specialistische ambulante hulpverlening of het intensiever betrekken van Coach-Point. De kinderrechter wijst daarom het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Verweij, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. B. de Pater als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.