ECLI:NL:RBROT:2025:13363

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
10-057856-25 en 10-193623-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met veroordeling voor doodslag en pogingen tot diefstal met geweld

Op 18 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een 13-jarige verdachte, die werd beschuldigd van doodslag op een leeftijdsgenoot en twee pogingen tot diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 23 februari 2025 in Schiedam de 13-jarige [slachtoffer 1] heeft neergestoken, wat leidde tot diens overlijden. De verdachte had aangevoerd dat hij uit noodweer had gehandeld, maar de rechtbank verwierp dit verweer op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. De verdachte werd ook beschuldigd van twee pogingen tot diefstal met geweld, waarbij hij slachtoffers met een mes bedreigde en verwondde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een vierde beschuldiging van diefstal met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank legde de maximale jeugddetentie van één jaar op, samen met een PIJ-maatregel, en kende gedeeltelijke schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen. De zaak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers en hun families.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10-057856-25 en 10-193623-25 (gevoegd)
Datum uitspraak: 18 november 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
[detentieadres],
raadslieden mr. D.R. Kops en mr. C.C. Polat, advocaten te Breukelen.
Samenvatting van het vonnis
De verdachte wordt verdacht van vier strafbare feiten. Ten tijde van deze feiten was de verdachte 13 jaar. De eerste beschuldiging betreft de doodslag van de toen eveneens
13-jarige [slachtoffer 1] op 23 februari 2025 in Schiedam. De verdachte heeft bekend [slachtoffer 1] in zijn rug te hebben gestoken, waardoor hij om het leven is gekomen, maar de verdachte heeft aangevoerd uit noodweer(exces) te hebben gehandeld. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit gelet op de bewijsmiddelen in het dossier niet aannemelijk is. De rechtbank oordeelt dat het feit is bewezen en dat de verdachte ook strafbaar is voor dit feit.
De tweede verdenking betreft een poging diefstal met geweld, gepleegd op 12 februari 2025 in Schiedam, waarbij het slachtoffer met een mes in haar rug is gestoken. Dit feit is door de verdachte ontkend, maar de rechtbank acht het feit wel wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier.
De verdachte wordt ten derde verdacht van een poging diefstal met geweld op 13 januari 2025 in Vlaardingen. De verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank acht dit feit ook bewezen.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de vierde verdenking: een diefstal met geweld die op 30 januari 2025 in Schiedam heeft plaatsgevonden. Op basis van het dossier staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat de verdachte dat feit heeft gepleegd.
De rechtbank veroordeelt de verdachte voor de drie bewezen verklaarde strafbare feiten tot een jeugddetentie van één jaar en legt de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op.
De rechtbank neemt in dit vonnis ook beslissingen over de vorderingen van de benadeelde partijen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 4 november 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 1 en 2 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10-193623-25 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van één jaar, met aftrek
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Feit 1 onder parketnummer 10-057856-25 (doodslag [slachtoffer 1] op 23 februari 2025)
Er is door de verdediging geen verweer gevoerd voor wat betreft het steken met een mes van het [slachtoffer 1], waardoor [slachtoffer 1] om het leven is gekomen. Op de verklaring van de verdachte dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld, zal hierna onder 5 worden ingegaan bij het aldaar te bespreken beroep op noodweer(exces).
Feit 1 onder parketnummer 10-193623-25 (poging diefstal met geweld op 13 januari 2025)
Het in de zaak met parketnummer 10-193623-25 onder 1 primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 2 onder parketnummer 10-193623-25 (diefstal met geweld op 30 januari 2025)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 10-193623-25 onder 2 ten laste gelegde afpersing met geweld. Gelet op de aangifte, met daarin de beschrijving van een van de daders, de verklaring van [medeverdachte] en de gegevens uit de telefoon van de verdachte is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte samen met een ander de aangeefster heeft beroofd van haar telefoon en dat daarbij ook geweld is gebruikt.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de ten laste gelegde afpersing met geweld niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hoewel het opmerkelijk is dat de telefoon van de verdachte aanstraalt in de buurt van de plaats delict en de verdachte daar niets over heeft willen verklaren, is er onvoldoende wettig bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring van [medeverdachte] is te summier en onvoldoende concreet om aan deze straatroof te koppelen en bovendien past de mogelijke mededader niet in het door de aangeefster opgegeven signalement.
4.2.3.
Conclusie
Het in de zaak met parketnummer 10-193623-25 onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 2 onder parketnummer 10-057856-25 (poging diefstal met geweld op 12 februari 2025)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van dit feit bepleit, omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is geweest die de poging beroving heeft gepleegd en de aangeefster heeft gestoken. Duidelijk is dat óf de verdachte óf de [medeverdachte] bij het incident aanwezig is geweest en dat de ander op afstand stond. De onderzoeksbevindingen in het dossier wijzen in de visie van de verdediging meer naar de [medeverdachte] als degene die de beroving heeft gepleegd en aangeefster heeft gestoken. Dat er nauw en bewust is samengewerkt tussen de verdachte en de [medeverdachte] blijkt verder ook niet uit het dossier. Er kan derhalve niet worden vastgesteld dat de verdachte als pleger of als medepleger het feit heeft gepleegd.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte, de verklaring van de [medeverdachte] en de locatiegegevens van de telefoon van de verdachte kan worden afgeleid dat de verdachte degene is geweest die [aangeefster] heeft geprobeerd te beroven en haar daarbij heeft gestoken. Het verweer van de verdediging dat de verdachte de persoon is geweest die op afstand heeft gestaan, vindt geen aanknopingspunten in het dossier en wordt bovendien niet ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft namelijk enkel ter zitting verklaard niets met het feit te maken te hebben.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.3.
Conclusie
Het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 1 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10-193623-25 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10-057856-25
1
hij op
of omstreeks23 februari 2025 te Schiedam
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door
(met kracht
) (met
)een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,in
/tegenhet
(boven
)lichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
2
hij op
of omstreeks12 februari 2025 te Schiedam,
althans in Nederland,op de openbare weg, te weten het Joppepad,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s)voorgenomen
misdrijf om enig goed
(eren), dat
/die geheel of ten deleaan [slachtoffer 2]
, inelk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en
/ofte doen
volgen van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen die [slachtoffer 2], te plegen
met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
en/of andere deelnemer(s)aan het misdrijfhetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- tegen het lichaam van die fietsende [slachtoffer 2] heeft geduwd ten gevolge
waarvan zij tegen een hek aan viel,
- meermalen tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "geef je telefoon",
althanswoorden van gelijke aard en/of strekking,- de bril van het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gepakt en vervolgens in het water
heeft gegooid en
/of- met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,heeft gestoken in de rug
,althans het (boven)lichaamvan die [slachtoffer 2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 10-193623-25
1
hij op
of omstreeks13 januari 2025 te Vlaardingen
op de openbare weg, te weten op
/aande Prinses Beatrixlaan en
/ofde Prinses
Margrietlaan
en/of de Trekkade,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
enig(e) goed(eren)
van zijn gading, in elk geval enig goed,dat/die
geheel of ten deleaan
[slachtoffer 3]
, in elk geval aan een andertoebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk
om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan, te doen vergezellen en
/ofte doen volgen van geweld en
/ofbedreiging met
geweld tegen [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geduwd en
/of- een (schil)mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,aan voornoemde [slachtoffer 3]
heeft getoond en
/ofvoorgehouden en
/of- met dat (schil)mes
, althans scherpe en/of puntige voorwerp,zwaaiende bewegingen
heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en
/of- daarbij (meermalen) dreigend heeft geroepen "Maak je zakken leeg!" en/
of"De
volgende keer maak ik je dood!",
althans woorden van gelijke strekking,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10-057856-25
1.
Doodslag;
2.
Poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
Parketnummer 10-193623-25
1 primair.
Poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
5.1.
Strafbaarheid van feit 1 en van de verdachte onder parketnummer 10-057856-25 (doodslag [slachtoffer 1] op 23 februari 2025)
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. Daartoe is aangevoerd dat op basis van het dossier voldoende aannemelijk is dat de verdachte zichzelf heeft moeten verdedigen. Er is onvoldoende informatie in het dossier voorhanden waaruit blijkt dat het de verdachte moet zijn geweest die [slachtoffer 1] als eerste heeft aangevallen. Bij gebrek aan deze informatie dient er van de lezing van de verdachte te worden uitgegaan. De verdachte heeft verklaard dat hij door [slachtoffer 1] is gevraagd om mee te gaan naar het bos. Daar heeft [slachtoffer 1] een mes getrokken en steekbewegingen in de richting van de verdachte gemaakt, waarna zij in een worsteling terecht zijn gekomen. De verdachte heeft [slachtoffer 1] een duw gegeven waardoor [slachtoffer 1] is gevallen en het mes op de grond kwam te liggen. De verdachte heeft het mes toen opgepakt. Omdat [slachtoffer 1] volgens de verdachte aan zijn arm bleef trekken, heeft de verdachte hem eenmaal – over hem heen buigend en terwijl [slachtoffer 1] zijn arm vast had – met het mes in zijn rug gestoken. Dit handelen was proportioneel en de verdachte kon ook niet anders. Mocht de rechtbank menen dat de verdachte door te steken met een mes de grenzen van de proportionaliteit heeft overschreden, meent de verdediging dat sprake is geweest van noodweerexces.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich niet met succes kan beroepen op noodweer(exces). Er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding voorafgaand aan het steken. Als er al uitgegaan zou worden van het verhaal van de verdachte, dan was er op het moment van het steken al geen sprake meer van acuut gevaar, omdat de verdachte de dreigende situatie had beëindigd door [slachtoffer 1] te duwen, waardoor het mes en [slachtoffer 1] op de grond vielen, en de verdachte het mes vervolgens zelf van de grond heeft geraapt. Mocht de rechtbank daar anders over denken, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vorm van verdediging niet noodzakelijk was. De verdachte had weg kunnen rennen of [slachtoffer 1] kunnen schoppen.
5.1.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) allereerst is vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed. In dit verband ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of uit de feitelijke toedracht, zoals door de verdachte aangevoerd en uit het dossier moet worden afgeleid, blijkt dat een noodweersituatie aannemelijk is.
De rechtbank heeft voor de beantwoording van deze vraag slechts beperkte informatie omtrent de omstandigheden waaronder het delict zich heeft voltrokken. Afgezien van [slachtoffer 1] en de verdachte was niemand daarbij aanwezig.
De rechtbank overweegt dat op grond van het onderzoek en de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen het volgende vast staat:
- [slachtoffer 1] is op 23 februari 2025 rond 20:00 uur overleden als gevolg van een messteek. Deze messteek is toegebracht door de verdachte rond 17:15 uur in het bos nabij de woning van de verdachte.
- Voor zijn overlijden heeft [slachtoffer 1] tegen de politie verklaard dat hij met de verdachte in het bos liep, ruzie met hem had gekregen en dat de verdachte hem had neergestoken.
- Bij [slachtoffer 1] zijn twee steekletsels door krachtinwerking met een scherp voorwerp aangetroffen, één aan de rechterzijde van de rug en één aan de rechterbovenarm. Beiden hadden een steekkanaal met een diepte van circa 3 cm. [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van de steek in de rug (met perforatie van de rechterborstholte en de rechterlong). Hierbij was sprake van een naar boven gericht steekkanaal. Het steekletsel aan de rechterbovenarm heeft geen directe rol van betekenis gespeeld bij het overlijden.
- Op de dag van het delict heeft er meerdere malen telefonisch contact plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en de verdachte via Snapchat. Om 11:06 uur betrof dit een oproep van de verdachte naar [slachtoffer 1], waarbij er geen verbinding plaatsvond en om 11:08 uur was er een oproep van [slachtoffer 1] naar de verdachte, waarbij er een verbinding plaatsvond die ongeveer 9 minuten in stand bleef. Om 16:22 uur is er een viertal berichten door de verdachte naar [slachtoffer 1] gestuurd, te weten “Ai”, “Ju”, “Je” en “Nu”. Om 16:33 uur stuurde [slachtoffer 1] het volgende bericht terug: “Kom nu ga met fiets”.
- [slachtoffer 1] en de verdachte hebben elkaar ontmoet bij de woning van de verdachte. De moeder van de verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en de verdachte lachend zijn vertrokken en ook op camerabeelden is te zien dat zij rond 17:12 uur lachend over straat lopen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de verdachte op meerdere punten niet strookt met de inhoud van het dossier:
- De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] hem meermalen via Snapchat heeft gepusht om die dag af te spreken. In de telefoon van [slachtoffer 1] en de telefoon van de verdachte zijn dergelijke berichten niet aangetroffen. Uit de inhoud van de telefoon van [slachtoffer 1] blijkt juist dat de verdachte degene is geweest die meerdere berichten naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd, waarna [slachtoffer 1] naar zijn huis is gekomen. De rechtbank leidt hieruit af dat het initiatief om af te spreken bij de verdachte lag. Daarbij komt dat uit de inhoud van die telefoon blijkt dat de verdachte [slachtoffer 1] om 11:06 uur heeft gebeld en [slachtoffer 1] hem om 11:08 uur heeft teruggebeld, waarna een gesprek van 9 minuten heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft niet willen verklaren waar dat gesprek over ging. Ter zitting heeft hij verklaard zich dat niet meer te herinneren, terwijl dat moeilijk voorstelbaar is, gegeven de afloop van die bewuste dag.
- De verdachte heeft verder verklaard dat er voor de deur van zijn huis een ruzie heeft plaatsgevonden over roken/vapen. [slachtoffer 1] zou voor het huis van de verdachte hebben staan roken/vapen, waarna de verdachte boos werd en er over en weer is gescholden. Dit zou volgens de verdachte mogelijk een aanleiding kunnen zijn geweest voor [slachtoffer 1] om later in het bos een mes te trekken. Op de camerabeelden is echter te zien dat [slachtoffer 1] en de verdachte na het vertrek bij de woning van de verdachte naar elkaar lachen. Bovendien heeft ook de moeder van de verdachte, die thuis was, verklaard dat zij voor de deur samen aan het lachen waren en het er ontspannen uit zag. Volgens de verdachte trok [slachtoffer 1] in het bos – zonder iets te zeggen – een mes en begon hij steekbewegingen naar hem te maken. [slachtoffer 1] heeft evenwel voor zijn overlijden tegenover de politie verklaard dat hij in het bos ruzie had met de verdachte, voordat hij werd neergestoken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er in het bos een discussie is ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer 1] voordat het steekincident plaatsvond. Over de inhoud hiervan heeft de verdachte echter niets verklaard; hij heeft slechts verteld dat er discussie was over het roken/vapen.
- Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] in een worsteling van bovenaf in zijn rug heeft gestoken terwijl [slachtoffer 1] voorover gebogen voor hem stond met zijn hoofd ter hoogte van de borst van de verdachte. Ter zitting heeft de verdachte dit met de officier van justitie uitgebeeld. Het naar boven gerichte steekletsel in de rug van [slachtoffer 1] valt hier evenwel niet mee te rijmen. Ook de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 1] slechts eenmaal gestoken heeft, klopt niet. Er is ook een steekwond aangetroffen in de bovenarm van [slachtoffer 1], met een diepte van circa 3 cm. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat dit gebeurd zou zijn tijdens een worsteling en de verdachte dit niet heeft gemerkt.
Over de vermeende worsteling en hetgeen er in het bos heeft plaatsgevonden, heeft de verdachte bovendien wisselend verklaard. De verdachte heeft bij zijn aanhouding eerst aangegeven dat hij er niets mee te maken had, direct daarna dat het allemaal niet de bedoeling was en dat hij zich niks meer kon herinneren. Op het politiebureau op 23 februari 2025 geeft hij aan dat hij er niets mee te maken heeft, waarna hij op 24 februari 2025 aangeeft dat het zelfverdediging was. Over de vermeende worsteling met [slachtoffer 1] heeft de verdachte eerst bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij niet meer weet hoe [slachtoffer 1] is gevallen, terwijl hij op zitting heeft verklaard dat hij achterover op zijn rug viel. Ook heeft de verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer 1] op zijn knieën naar hem toe kroop, waarna hij op zitting aangeeft dat hij dat verkeerd heeft gezegd en dat [slachtoffer 1] niet op zijn knieën zat. Dat [slachtoffer 1] op zijn knieën naar de verdachte toe zou zijn gekropen, kan op basis van het onderzoek aan de kleding van [slachtoffer 1] niet kloppen, omdat ter hoogte van de knieën geen bevuiling is aangetroffen. Dat de verdachte dit verhaal op zitting heeft gewijzigd, lijkt dan ook ingegeven door de bewijsmiddelen in het dossier.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte over de feitelijke toedracht van het delict niet aannemelijk geworden. De rechtbank komt tot de slotsom dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, maar gaat ervan uit dat de verdachte [slachtoffer 1] naar zijn woning heeft laten komen, hem heeft meegenomen naar het bos in de buurt en dat daar een ruzie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] is ontstaan, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] op enig moment met een mes heeft gestoken. De rechtbank komt daardoor niet toe aan de verdere beoordeling of sprake was van noodweer dan wel noodweerexces. Het verweer wordt verworpen.
5.1.4.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering straf en maatregel

6.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op dertienjarige leeftijd in anderhalve maand tijd schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten.
Op 13 januari 2025 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging beroving. Hij heeft hierbij het [slachtoffer 3] geduwd terwijl zij op haar fiets zat, haar een mes getoond en daarmee zwaaiende bewegingen gemaakt en het slachtoffer woordelijk bedreigd. Op 12 februari 2025 heeft de verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een poging beroving door het [slachtoffer 2] van haar fiets te duwen, meerdere malen te zeggen dat zij haar telefoon moest geven, haar bril af te pakken en in het water te gooien en haar vervolgens met een mes in de rug te steken toen zij weg wilde fietsen. Straatroven zijn ernstige feiten die een grote impact hebben op het leven van slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. Dit geldt ook voor pogingen daartoe. De verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans veiligheid en eigendommen. Hij heeft de gezondheid van het [slachtoffer 2] ernstig in gevaar gebracht door haar op deze manier in de rug te steken. Bovendien kunnen slachtoffers van dergelijke feiten nog langdurig last hebben van de nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Dat dat ook hier het geval is, blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2]. Bovendien brengen dergelijke strafbare feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Tot slot heeft de verdachte zich op 23 februari 2025 schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft het dertienjarige [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug gestoken, als gevolg waarvan hij een paar uur later in het ziekenhuis is overleden. De verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer 1] het leven ontnomen, terwijl hij nog een hele toekomst voor zich had. De verdachte heeft daarmee ook de nabestaanden onherstelbaar veel leed aangedaan. Het verdriet en het gemis is onvoorstelbaar en de impact van de dood van [slachtoffer 1] op het leven van zijn ouders en zus is enorm, zoals ook is gebleken uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
6.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Kinder- en jeugdpsychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2]hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 augustus 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid, een ernstige gedragsstoornis met normoverschrijdend gedrag en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Tevens is sprake van ouder-kindrelatieproblemen en een negatieve invloed van ouderlijke relatieproblemen. De motieven, gevoelens, gedachten en het daadwerkelijk gedrag voorafgaand aan en na de ten laste gelegde feiten konden niet worden onderzocht. Hierdoor kan geen advies worden gegeven over de toerekenbaarheid. Omdat de psychische stoornis van de verdachte duurzaam is en moeilijk veranderbaar, is er een gelijktijdigheidsverband tussen de psychische stoornis en de ten laste gelegde feiten.
Onderzoekers komen tot de inschatting van een hoog recidiverisico op geweld. De verdachte heeft onvoldoende copingmechanismen. Er is geen sprake van een adequate dag- en vrijetijdsbesteding en hij gaat om met jongeren die eveneens antisociaal gedrag vertonen. Daarbij overschat en overschreeuwt de verdachte zichzelf vanuit angst en onzekerheid en is
er een zekere identificatie richting het kwade, criminele, ontstaan. De morele ontwikkeling en de empathie zijn lacunair. Al deze factoren, zowel rondom als in de verdachte zelf, beïnvloeden elkaar negatief.
De problematiek van de verdachte is complex en vraagt een langdurige behandeling. De verdachte moet school hervatten, waarbij ondersteuning geregeld moet worden voor zijn zwakkere kanten, en er zal een delictanalyse moeten komen waarbij de verdachte meer bewust wordt van zijn gedrag en zijn motieven daarvoor. De verdachte moet sociaal-emotioneel groeien, meer zelfvertrouwen ontwikkelen en pro sociaal gedrag aanleren. Zijn copingmechanismen dienen vergroot te worden en de relatie met zijn ouders zal bewerkt moeten worden.
Gezien de ernst van de feiten en het daarmee gepaard gaande maatschappelijk gevaar, de complexe problematiek, het hoge recidiverisico en omdat het ambulant niet kan, moet een behandeling residentieel, intramuraal, in een sterk gestructureerde setting plaatsvinden. Dit zal moeilijk zijn en meerdere jaren vergen. Gezien de verwachte duur van de behandeling, de intensiteit van de behandeling en het hoge recidiverisico kan deze behandeling van de verdachte naar mening van de onderzoekers slechts plaatsvinden in het juridisch kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als voorwaarde een ambulante behandeling is onvoldoende om recidiverisico en behandeling te waarborgen. In de thuissituatie kan onvoldoende toezicht gerealiseerd worden en ambulant kan de verdachte te weinig in behandeling gehouden worden. Hij heeft daarvoor te weinig inzicht in zichzelf, zijn problematiek en de noodzaak tot verandering. Ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een klinische behandeling in een instelling zoals de Catamaran is onvoldoende om recidiverisico en behandeling te waarborgen. De behandeling zal langdurig moeten zijn met intensief toezicht en resocialisatie zal grondig voorbereid moeten worden en heel gefaseerd moeten verlopen. Het veiligheidsaspect en de lange duur zijn slechts mogelijk bij behandeling binnen een JJI en niet binnen een kliniek.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond(hierna: JBRR) heeft een gezinsplan over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 oktober 2025. JBRR sluit zich aan bij het advies van de psychiater en psycholoog.
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 oktober 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Vanuit huidig onderzoek scoort het dynamisch risicoprofiel op 'hoog' en het algemeen recidiverisico is ‘laag’. Er worden risicofactoren gezien op alle domeinen. Ondanks dat moeder in de thuissituatie haar best heeft gedaan om regels te stellen en toe te zien op de naleving van deze regels, had zij geen gezag over de verdachte. Hij liet zelfbepalend gedrag zien en was niet te begrenzen. Het wijkteam was al langere tijd betrokken bij het gezin. Vanuit school was een jeugdprofessional betrokken bij de verdachte rond 2021. Uiteindelijk is hij overgegaan naar een jeugdprofessional vanuit het wijkteam. Door zorgen om zijn gedrag is vroegsignalering ingezet. Vroegsignalering heeft een IQ onderzoek uitgevoerd en een JIM (Jouw Ingebrachte Mentor) buddy ingezet. Daarnaast zijn er in de periode juni 2023 tot januari 2024 gesprekken gevoerd door een JGGZ-medewerker van Forta. JGGZ heeft verwezen naar de SGGZ: Mentaal Beter omdat ingeschat werd dat er meer specialistische begeleiding nodig was. Mentaal Beter heeft zich van januari 2024 tot januari 2025 gericht op spanningen, stress, angst en de pubertijd door een vertrouwensrelatie op te bouwen, psycho-educatie te bieden en meer zicht te krijgen op de thuissituatie. Mentaal Beter kwam uiteindelijk niet verder omdat de verdachte niet is gesprek wilde gaan en omdat er sprake was van een onderliggend trauma. Mentaal Beter constateerde een instabiele thuissituatie: er zou veel strijd zijn, de schoolgang van de verdachte zou stagneren en hij leek stil te staan in zijn ontwikkeling. De inzet van MST (Multi Systeem Therapie) werd geadviseerd, omdat er werd gezien dat er systemisch meer nodig was, onderling tussen ouders, maar ook in de relatie naar de verdachte toe. MST is in januari gestart en toen is vroegsignalering afgesloten. In januari 2025 is de verdachte van school gestuurd vanwege ongewenst gedrag. Ook cijfermatig ging het niet goed met hem. Vanuit school komt het beeld van een jongen naar voren die steeds meer gedragsmatig ontspoort, zich niet stoort aan gezag maar provoceert en die een reputatie opbouwt. Vanaf eind 2024 zijn er aanwijzingen dat hij op school met een mes loopt.
De verdachte heeft geen positief gestructureerde vrijetijdsbesteding. Hij was veel thuis en soms buiten met vrienden. Ouders maken zich zorgen over zijn sociale contacten. Hij is geneigd naar oudere jongens toe te trekken en online maakt hij snel ‘vriendschappen’. Moeder had onvoldoende zicht op deze contacten.
De verdachte heeft veel meegemaakt en heeft hier last van (gehad), zoals het overlijden van zijn nichtje en grootouders. De verdachte was bekend met agressief gedrag en is impulsief en negatief beïnvloedbaar. Geconcludeerd wordt dat hij in een korte periode flink is afgegleden.
De Raad sluit zich aan bij het advies van de psychiater en psycholoog en adviseert een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Daarnaast adviseert de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
De deskundige [naam 1](psychiater) heeft ter zitting bevestigd dat langdurige behandeling van de verdachte binnen de geslotenheid van een JJI noodzakelijk is. Binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan niet de beveiligde structuur worden geboden die nodig is vanwege het hoge recidiverisico. Bovendien is de verdachte het niet eens met de gestelde diagnose en is ambulante hulpverlening in het verleden niet gelukt.
De deskundige [naam 2](psycholoog) heeft ter zitting verklaard dat de verdachte het op dit moment goed doet op de lang verblijf afdeling van de inrichting. Hij heeft daar veel structuur en intensieve begeleiding. Gelet op het hoge recidiverisico en de geringe beschermende factoren, is een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet aan de orde.
Namens de Raad heeft de deskundige [naam 3]naar voren gebracht dat de verdachte in zeer korte tijd is afgegleden. Er is sprake van weinig beschermende factoren en een erg hoog risico op herhaling. De Raad sluit zich aan bij het advies van de psychiater en psycholoog dat behandeling in een zeer gestructureerde setting nodig is. De Raad is zich ervan bewust dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een heftige maatregel is, zeker gelet op de jonge leeftijd en het blanco strafblad van de verdachte, maar op dit moment is er geen andere mogelijkheid.
Namens JBRR heeft de deskundige [naam 4]zich aangesloten bij het standpunt van de Raad. Er zijn de afgelopen periode een aantal stappen gezet ten aanzien van het perspectief van de verdachte. Hij zit nu op een lang verblijf afdeling en profiteert van de stabiliteit en rust die wordt geboden. Ook de schoolgang is beduidend verbeterd. Er wordt gekeken wat nodig is zodat de verdachte onderwijs op mbo-niveau kan volgen.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de deskundigen in hun rapportages vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat de behandeling van de verdachte binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet plaatsvinden. De rechtbank heeft hierbij onder meer acht geslagen op de aard en ernst van de onderhavige feiten, het hoge recidiverisico en de complexe problematiek van de verdachte. Vast is komen te staan dat de verdachte een langdurige en residentiële behandeling nodig heeft in een sterk gestructureerde setting. De ingezette hulpverlening in het ambulante kader, die blijkt uit het rapport van de Raad, heeft onvoldoende resultaat gehad. De rechtbank ziet gelet daarop, en gelet op het beperkte inzicht van de verdachte in zijn problematiek en de noodzaak tot verandering, geen aanleiding tot (het nader onderzoeken van de mogelijkheden tot) het opleggen van een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm, zoals door de verdediging is bepleit.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat naast genoemde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de (maximale) duur van één jaar een passende en geboden straf is. Daarvan zal de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, worden afgetrokken.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1.
Verdachte jonger dan 14 jaar
Nu de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, worden de vorderingen op grond van artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geacht te zijn gericht tegen de gezaghebbende ouder(s) van de verdachte. De vader van de verdachte heeft geen gezag over de verdachte. De vorderingen worden niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze gericht zijn tegen de vader van de verdachte. De moeder van de verdachte is aansprakelijk voor betaling van de hierna toe te wijzen bedragen.
7.2.
[benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1], moeder van het slachtoffer, vertegenwoordigd door mr. F. Oehlen, ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.683,- aan materiële schade, een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade in de vorm van affectieschade en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade in de vorm van shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de kosten voor de uitvaart toewijsbaar, omdat deze voldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de kosten voor de bloemen heeft de officier van justitie zich aangesloten bij het standpunt van de verdediging dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten door de benadeelde partij zijn gemaakt. Ook heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de kosten voor verlenging van het grafrecht, omdat dit geen rechtstreekse schade betreft. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de kosten voor de uitvaart gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de kosten voor de bloemen heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten door de benadeelde partij zijn gemaakt. Er zijn twee bonnen overgelegd zonder adressering aan de benadeelde partij en er is slechts op één bon een datum vermeld. Subsidiair heeft de verdediging verzocht dit bedrag te matigen, omdat de kosten buitensporig hoog zijn. De verdediging heeft ook verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de kosten voor verlenging van het grafrecht, omdat dit geen rechtstreekse schade betreft. Ook ten aanzien van de gevorderde shockschade heeft de verdediging niet-ontvankelijkheid bepleit, omdat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een hevige emotionele schok, en als er al sprake is geweest van een schok, dat die schok heeft geleid tot geestelijk letsel. Uit de onderbouwing volgt juist dat er geen confrontatie heeft plaatsgevonden en dat de beelden in het hoofd van de benadeelde partij door mediaberichten worden gevoed. Daarnaast is er geen sprake van een daadwerkelijke vaststelling van een stoornis, maar slechts sprake van een vermoeden van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Ten aanzien van de gevorderde affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Tot slot is de verdediging van mening dat het bedrag dat door middel van een inzamelingsactie voor de familie van het slachtoffer is ingezameld
(€ 7.738,-), in mindering dient te worden gebracht op het toe te wijzen bedrag.
7.2.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu de uitvaartkosten niet door de verdediging zijn weersproken en overigens ook voldoende zijn onderbouwd, zal de vordering voor dat deel worden toegewezen.
Voor wat betreft de kosten voor de bloemen overweegt de rechtbank dat twee bonnen zijn overgelegd, waarbij op de bon van € 400,- niet is vermeld aan wie de rekening is gestuurd. Dit deel van de vordering is derhalve onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De overige kosten voor de bloemen zijn voldoende onderbouwd met een bon op naam van [naam familie]. Gelet op de jonge leeftijd van het slachtoffer en de familieband acht de rechtbank dit bedrag van € 1.500,- voor een bloemstuk ook redelijk. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Wat betreft de kosten voor verlenging van het grafrecht is de rechtbank van oordeel dat deze kosten in voldoende rechtstreeks verband staan tot het bewezen verklaarde feit. Bovendien betreft dit redelijke schade, mede gelet op de jonge leeftijd van het slachtoffer. Dit deel van de vordering zal daarom, ondanks betwisting door de verdediging, worden toegewezen.
Affectieschade
Vaststaat dat de benadeelde partij als moeder van het slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen, recht heeft op vergoeding van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, overeenkomstig het Besluit vergoeding affectieschade, op € 20.000,-, zodat dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Shockschade
Op basis van het overgelegde bericht van de GZ-psycholoog van iPractice kan naar oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van psychisch letsel. Met de onderbouwing door de benadeelde partij kan echter onvoldoende worden vastgesteld dat sprake is van psychische klachten die het gevolg zijn van de (mogelijke) emotionele schok als gevolg van de confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit. Nader onderzoek naar de gegrondheid en de omvang van dit deel van de vordering zou een nadere behandeling vereisen en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces vormen. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard en kan zich hiervoor met een nadere onderbouwing eventueel wenden tot de burgerlijke rechter.
Inzamelingsactie
De verdediging heeft betoogd dat de door derden gedane giften in mindering dienen te worden gebracht op de toe te kennen schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat uitkeringen uit vrijgevigheid, zoals inzamelingsacties, in beginsel niet voor verrekening in aanmerking komen in het kader van artikel 6:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aannemelijk is dat de donaties uit ideële motieven zijn gedaan en onverplichte giften betreffen van betrokken burgers om de nabestaanden te steunen in een moeilijke periode. In een dergelijk geval acht de rechtbank het niet redelijk rekening te houden met deze donaties bij het vaststellen van de door de verdachte toegebrachte schade.
Wettelijke rente en kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de volgende data:
- voor de uitvaartkosten vanaf de datum van de factuur, te weten 15 mei 2025;
- voor de kosten van de bloemen vanaf de datum van de bon, te weten 3 maart 2025;
- voor de kosten van verlenging van het grafrecht vanaf de datum van de rekening, te weten 22 september 2025;
- en voor de affectieschade vanaf de pleegdatum, te weten 23 februari 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de moeder van de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.2.4.
Conclusie
De moeder van de verdachte moet de [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van € 26.283,-.
Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van ouders van een minderjarige, die ten tijde van het ten laste gelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.
7.3.
[benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2], vader van het slachtoffer, vertegenwoordigd door mr. F. Oehlen, ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 112,- aan materiële schade, een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade in de vorm van affectieschade en een bedrag van € 20.000,- aan toekomstige immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de gevorderde materiële schade toewijsbaar. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade. Ten aanzien van de affectieschade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade. Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Tot slot is de verdediging van mening dat het bedrag dat door middel van een inzamelingsactie voor de familie van het slachtoffer is ingezameld (€ 7.738,-), in mindering dient te worden gebracht op het toe te wijzen bedrag.
7.3.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdediging niet is weersproken, zal de vordering ten aanzien van de materiële schade worden toegewezen.
Affectieschade
Vast staat dat de benadeelde partij als vader van het slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen, recht heeft op vergoeding van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, overeenkomstig het Besluit vergoeding affectieschade, op € 20.000,-, zodat dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Toekomstige schade
De gevorderde toekomstige schade betreft schade die nog niet bekend is en die is gevorderd met het oog op een eventuele procedure in hoger beroep. Deze post is dan ook niet onderbouwd en de benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Inzamelingsactie
De verdediging heeft betoogd dat de door derden gedane giften in mindering dienen te worden gebracht op de toe te kennen schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat uitkeringen uit vrijgevigheid, zoals inzamelingsacties, in beginsel niet voor verrekening in aanmerking komen in het kader van artikel 6:100 BW, om de hiervoor vermelde redenen.
Wettelijke rente en kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden immateriële schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de pleegdatum, te weten 23 februari 2025. Het te vergoeden materiële schadebedrag wordt niet vermeerderd met wettelijke rente, omdat niet is gebleken dat de kosten voor de grafsteen al zijn betaald.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de moeder van de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.3.4.
Conclusie
De moeder van de verdachte moet de [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van € 20.112,-.
Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van ouders van een minderjarige, die ten tijde van het ten laste gelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.
7.4.
[benadeelde partij 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 3], zus van het slachtoffer, vertegenwoordigd door mr. F. Oehlen, ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schade in de vorm van affectieschade en een bedrag van € 20.000,- aan toekomstige immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de gevorderde affectieschade toewijsbaar. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade.
7.4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet is voldaan aan de formele vereisten voor het instellen van de vordering. De ouders hebben volgens de verdediging op grond van artikel 1:253k BW jo 1:349, eerste lid, BW een machtiging van de kantonrechter nodig voor het instellen van onderhavige vordering namens hun minderjarige kind. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de gevorderde affectieschade omdat [benadeelde partij 3] niet tot de kring van nabestaanden behoort die zich kan voegen als benadeelde partij. Meer subsidiair heeft de verdediging niet-ontvankelijkheid bepleit omdat zij niet in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat dat zij als naaste wordt aangemerkt. Ten aanzien van de toekomstige schade heeft de verdediging ook verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt allereerst vast dat de minderjarige [benadeelde partij 3] zelf een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, met toestemming van haar ouders. Zij is hiertoe bekwaam op grond van artikel 1:234 BW. De ouders hebben de vordering medeondertekend. Op grond van artikel 51f, vierde lid, Sv is een machtiging van de kantonrechter, zoals bedoeld in het door de verdediging aangehaalde artikel 349, eerste lid BW, niet vereist.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, BW is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer degenen die ten tijde van het overlijden ouder van de overledene zijn (lid 4 sub c) en andere personen die ten tijde van de gebeurtenis (het overlijden) in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naasten worden beschouwd (lid 4 sub g).
De rechtbank constateert dat het slachtoffer en zijn zus beiden minderjarig waren en in een gezinsverband leefden. In de toelichting van de vordering is onderbouwd dat zij alles met elkaar deelden en veel met elkaar optrokken. Ook blijkt uit het dossier dat het slachtoffer zijn zus in vertrouwen nam na heftige gebeurtenissen. Deze stellingen zijn door de verdediging niet betwist, zodat de rechtbank dit als vaststaand zal aannemen. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit alles op een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat [benadeelde partij 3] als naaste moet worden aangemerkt en ook zij recht heeft op vergoeding van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, overeenkomstig het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,- , zodat dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Toekomstige schade
De gevorderde toekomstige schade betreft schade die nog niet bekend is en die is gevorderd met het oog op een eventuele procedure in hoger beroep. Deze post is dan ook niet onderbouwd en de benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente en kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de pleegdatum, te weten 23 februari 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de moeder van de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.4.
Conclusie
De moeder van de verdachte moet de [benadeelde partij 3] een schadevergoeding betalen van € 17.500,-.
Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van ouders van een minderjarige, die ten tijde van het ten laste gelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.
7.5.
[benadeelde partij 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 4], vertegenwoordigd door mr. I.L. Madu, ter zake van het in de zaak met parketnummer
10-057856-25 onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van
€ 1.040,01 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de materiële schade toewijsbaar, nu deze schade voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen tot de genoemde bedragen in de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraken (€ 1.250,- tot € 1.500,-).
7.5.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdediging niet is weersproken, zal de vordering ten aanzien van de materiële schade worden toegewezen.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen. Zij heeft daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, gelet op artikel 6:106, eerste lid, sub b BW. De benadeelde partij is met een mes in haar rug gestoken en heeft aan het feit een litteken op haar rug overgehouden. Verder heeft de gebeurtenis een grote impact op haar gehad, zoals ook blijkt uit de door haar advocaat ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. De benadeelde partij is erg geschrokken van wat haar is overkomen en is angstig geworden. De rechtbank begroot deze immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 2.500,-, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de pleegdatum, te weten 12 februari 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de moeder van de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.5.4.
Conclusie
De moeder van de verdachte moet de [benadeelde partij 4] een schadevergoeding betalen van € 3.540,01.
Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van ouders van een minderjarige, die ten tijde van het ten laste gelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.
7.6.
[benadeelde partij 5]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 5], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-193623-25 onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 230,- aan materiële schade, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente.
7.6.1.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 10-193623-25 onder 2 ten laste gelegde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de moeder van de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
7.6.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-193623-25 onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10-057856-25 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 10-193623-25 onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
1 (één) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
veroordeelt de moeder van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
[benadeelde partij 1]te betalen een bedrag van
€ 26.283,- (zegge: zesentwintigduizendtweehonderddrieëntachtig euro), bestaande uit € 6.283,- aan materiële schade, waarvan € 3.705,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, € 1.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening en € 1.078,- te vermeerderen vanaf 22 september 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, en bestaande uit € 20.000,- aan immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij M.B. Boot niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de moeder van de verdachte in de proceskosten door de [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de moeder van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
[benadeelde partij 2]te betalen een bedrag van
€ 20.112,- (zegge: twintigduizendhonderdtwaalf euro), bestaande uit € 112,- aan materiële schade, zonder wettelijke rente, en € 20.000,- aan immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de moeder van de verdachte in de proceskosten door de [benadeelde partij 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de moeder van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
[benadeelde partij 3]te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de moeder van de verdachte in de proceskosten door de [benadeelde partij 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de moeder van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
[benadeelde partij 4]te betalen een bedrag van
€ 3.540,01 (zegge: drieduizendvijfhonderdveertig euro en één eurocent), bestaande uit € 1.040,01 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de moeder van de verdachte in de proceskosten door de [benadeelde partij 4] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de
[benadeelde partij 5]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de [benadeelde partij 5] in de kosten door de moeder van de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk voor zover deze gericht zijn tegen de vader van de verdachte;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de vader van de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en R. van den Wildenberg, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10-057856-25
1
hij op of omstreeks 23 februari 2025 te Schiedam
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door (met kracht) (met) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
in/tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
2
hij op of omstreeks 12 februari 2025 te Schiedam, althans in Nederland,
op de openbare weg, te weten het Joppepad,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om enig goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen
volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], te plegen
met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s)
aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- tegen het lichaam van die fietsende [slachtoffer 2] heeft geduwd tengevolge
waarvan zij tegen een hek aan viel,
- meermalen tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "geef je telefoon", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking,
- de bril van het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gepakt en vervolgens in het water
heeft gegooid en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de rug,
althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Parketnummer 10-193623-25

1
hij op of omstreeks 13 januari 2025 te Vlaardingen
op de openbare weg, te weten op/aan de Prinses Beatrixlaan en/of de Prinses
Margrietlaan en/of de Trekkade,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
enig(e) goed(eren) van zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk
om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geduwd en/of
- een (schil)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 3]
heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- met dat (schil)mes, althans scherpe en/of puntige voorwerp, zwaaiende bewegingen
heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of
- daarbij (meermalen) dreigend heeft geroepen "Maak je zakken leeg!" en/of "De
volgende keer maak ik je dood!", althans woorden van gelijke strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 januari 2025 te Vlaardingen
op/aan de openbare weg, te weten op/aan de Prinses Beatrixlaan
en/of de Prinses Margrietlaan en/of de Trekkade,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van enig(e) goed(eren) van zijn gading, in elk geval
enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] en/of een derde toebehoorde(n)
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geduwd en/of
- een (schil)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 3]
heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- met dat (schil)mes, althans scherpe en/of puntige voorwerp, zwaaiende bewegingen
heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of
- daarbij (meermalen) dreigend heeft geroepen "Maak je zakken leeg!" en/of "De
volgende keer maak ik je dood!", althans woorden van gelijke strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 30 januari 2025 te Schiedam
op de openbare weg, te weten op/aan het Joppepad, althans de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Motorola), in
elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] en/of een derde
toebehoorde(n)
door
- dicht op en/of rond(om) die [slachtoffer 4] te gaan staan en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] te
duwen en/of
- in/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 4] te stompen en/of slaan en/of
- daarbij te zeggen "geef je telefoon", althans woorden van gelijke strekking.