ECLI:NL:RBROT:2025:13392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
10-134474-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot opzetverkrachting met geweld in Rotterdam

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot opzetverkrachting, vergezeld van geweld. De zaak vond plaats op 29 april 2025 in Rotterdam, waar de verdachte het slachtoffer, een vrouw die aan het hardlopen was, opzettelijk heeft geprobeerd te verkrachten. De verdachte heeft daarbij geweld gebruikt, waaronder het slaan van het slachtoffer en het duwen tegen een hek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het slachtoffer niet instemde met de seksuele handelingen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, terbeschikkingstelling met dwangverpleging en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade heeft geleden door het strafbare feit. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten wegen in de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10-134474-25
Datum uitspraak: 11 november 2025
Datum zitting: 28 oktober 2025
Tegenspraak
Verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht.
Advocaat van de verdachte: mr. E.I.B. Hoffman
Officier van justitie: mr. R.P.L. van Loon
Benadeelde partij: [benadeelde partij]
Advocaat van de benadeelde partij: mr. P.R. Hogerbrugge

1.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij – samengevat – het slachtoffer opzettelijk heeft geprobeerd te verkrachten, danwel dat hij haar opzettelijk heeft aangerand.
De volledige tenlastelegging (hierna beschuldiging) houdt in dat:
primair
hij op 29 april 2025 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer] , een of meer seksuele handelingen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te verrichten, terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak, en deze poging tot opzetverkrachting te doen voorafgaan door, vergezellen van en/of volgen door dwang, geweld en/of bedreiging,
- tegen de vagina en/of de billen en/of het dijbeen van die [slachtoffer] heeft geslagen,
- die [slachtoffer] tegen een hek heeft geduwd en/of vastgehouden,
- die [slachtoffer] op haar armen gekrabd heeft,
- heeft geprobeerd de legging van die [slachtoffer] naar beneden te trekken,
- zijn broek heeft uitgetrokken en/of zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft gehaald, en/of
- zijn geslachtsdeel tegen de (bedekte) billen van die [slachtoffer] heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiairop 29 april 2025 te Rotterdam, met een persoon, te weten [slachtoffer] , een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten het
- slaan met zijn hand tegen de vagina en/of de billen en/of het dijbeen van die [slachtoffer] , en/of
- duwen met zijn geslachtsdeel tegen de (bedekte) billen van die [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
- die [slachtoffer] tegen een hek te duwen,
- te proberen de legging van die [slachtoffer] naar beneden te trekken,
- zijn broek uit te trekken en/of zijn geslachtsdeel uit zijn broek te halen, en/of
- die [slachtoffer] op haar armen te krabben.

2.Bewijs

2.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het primair tenlastegelegde.
2.2.
Conclusie van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde feit. De verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft geprobeerd te verkrachten. Het is niet gegaan zoals de aangeefster heeft verklaard.
De verdediging heeft zich ten aanzien van subsidiair tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs verder worden besproken.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
Bewezen is dat de verdachte op 29 april 2025 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer] , seksuele handelingen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te verrichten, terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak, en deze poging tot opzetverkrachting te doen voorafgaan door en vergezellen van geweld,
- tegen de vagina en/of de billen en/of het dijbeen van die [slachtoffer] heeft geslagen,
- die [slachtoffer] tegen een hek heeft geduwd en vastgehouden,
- heeft geprobeerd de legging van die [slachtoffer] naar beneden te trekken,
- zijn broek heeft uitgetrokken en zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft gehaald, en
- zijn geslachtsdeel tegen de (bedekte) billen van die [slachtoffer] heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewezenverklaring van is gebaseerd op de hieronder opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen [1] en de onderstaande bewijsmotivering.
1.
Verklaring van de verdachte [2]
Op 29 april 2025 was ik ’s avonds aan het hardlopen in Rotterdam. Ik probeerde contact met haar te zoeken door een tik te geven op haar zij. Het kan dat ik haar kleding heb aangeraakt. Zij liet weten dat ze niet gediend was van mijn contact. Zij ging krijsen en daarna ben ik doorgelopen.
2.
Proces-verbaal van politie, verklaring van de [aangeefster] [3] In de avond van 29 april 2025 ging ik joggen in Rotterdam. Toen een man mij kruiste, sloeg hij in één beweging hard op mijn vagina en bil. Ik liep door en belde mijn vriend. Die man rende op mij af en duwde mij tegen een hek. Ik werd door hem voorovergebogen. Hij hield mijn linker arm vast. Hij duwde meerdere keren met zijn lichaam tegen mijn lichaam aan. Hij had de eerste keer zijn kleding aan, de tweede keer was zijn broek omlaag en zijn boxer nog wel aan en daarna was er een keer waarbij alles naar beneden was. Het was zijn hele lichaam tegen mij aan. Hij probeerde mijn legging te grijpen, maar die zit heel strak en dat lukte niet. Ik ben gaan krijsen en hij rende weg. Ik heb blauwe plekken op mijn arm van het vastpakken.
3.
Proces-verbaal van politie, verklaring van de [getuige] [4] Mijn vriendin [slachtoffer] belde mij terwijl ze aan het joggen was. Zij vertelde mij dat ze een man was tegen gekomen die haar op haar been/kruis en op haar bil had geslagen. Ineens hoorde ik haar zeggen, “Kun je weggaan, kun je weggaan”. Ik hoorde een man praten en dat mijn vriendin steeds banger werd. Ze begon te schreeuwen en gillen. Vervolgens zei ze: “hij loopt weg, ik moet de politie bellen nu”. Later vertelde zij dat de man zijn broek naar beneden had getrokken, zij zijn geslachtsdeel zag en dat hij ook had geprobeerd haar broek naar beneden te trekken. Ik zag vanmorgen, 30 april, dat zij twee blauwe plekken op haar arm had.
4.
Proces-verbaal van de politie [5] De broek van [aangeefster] werd naar het NFI verzonden voor sporenonderzoek.
5.
Deskundigenverslag [6] Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek broek van het [slachtoffer] naar aanleiding van een melding van een zedenmisdrijf gepleegd in Rotterdam op 29 april 2025. Het DNA-profiel van de [verdachte] is hierbij betrokken.
Onderstaande bemonsteringen van de broek/legging zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek:
[nummer 1] buitenzijde tailleband (achterzijde)
[nummer 2] buitenzijde ter hoogte van billen
Resultaten:
[nummer 2]
DNA kan afkomstig zijn van: Bewijskracht:
Buitenzijde ter hoogte
minimaal vier personen:
van billen - [verdachte] -ongeveer 20 miljoen
-slachtoffer [slachtoffer] -niet berekend
-minimaal twee onbekende personen -niet van toepassing
6.
Aanvullend deskundigenverslag [7]
Broek (legging) [nummer 1]
DNA kan afkomstig zijn van: Bewijskracht:
Buitenzijde tailleban
minimaal vier personen:
(achterzijde) - [verdachte] -ongeveer 650 miljoen
-slachtoffer [slachtoffer] -niet berekend
-minimaal twee onbekende personen -niet van toepassing
2.3.2.
Bewijsmotivering
Anders dan door de verdediging is bepleit, bevat het dossier voldoende bewijsmiddelen die de verklaring van aangeefster, die de rechtbank concreet en consistent vindt, ondersteunen. Zo wordt haar verklaring ondersteund door (i) de verklaring van haar vriend die zij tijdens de gebeurtenis aan de telefoon had, en (ii) de resultaten van het DNA-onderzoek aan de legging van aangeefster, die bevestigen dat de verdachte haar op de billen heeft aangeraakt en geprobeerd heeft haar legging uit te trekken zoals zij heeft verklaard.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de aangeefster eerst een tik heeft gegeven op haar vagina en billen in het voorbijgaan en vervolgens weer de confrontatie met aangeefster heeft opgezocht en haar met geweld tegen een hek heeft geduwd waardoor zij voorovergebogen stond. De verdachte is achter haar gaan staan. Hij hield haar vast en stond met zijn hele lichaam tegen haar aan. Vervolgens heeft hij zijn broek en boxer uitgetrokken en geprobeerd de broek van de aangeefster naar beneden te trekken.
De rechtbank beschouwt deze gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm als te zijn gericht op de voltooiing van een gekwalificeerde opzetverkrachting. Het voornemen van de verdachte om het slachtoffer te verkrachten heeft zich door een begin van uitvoering geopenbaard, zodat er sprake is van een poging tot opzetverkrachting. Daarmee is het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.Kwalificatie en strafbaarheid

3.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit:
primair poging tot opzetverkrachting, terwijl het misdrijf wordt voorafgegaan en vergezeld van geweld.
3.2.
Strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf en maatregelen

4.1.
Eis van de officier van justitie
De verdachte moet voor het primaire feit worden veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
  • de terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Bepleit is geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Er zijn minder verstrekkende manieren om de verdachte hulp te bieden, zoals een klinische of ambulante behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Ook zou bij tussenuitspraak de haalbaarheid van een zorgmachtiging kunnen worden onderzocht.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ernst en omstandigheden van het feit
De verdachte heeft in de avond van 29 april 2025 geprobeerd een vrouw die aan het hardlopen was te verkrachten en heeft daarbij geweld tegen haar gebruikt. Doordat zij hard begon te gillen is de verdachte weggerend en kwam er een einde aan zijn aanval.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een zeer ernstig feit.
Omdat het feit in de openbare ruimte is gepleegd en de verdachte zijn slachtoffer willekeurig lijkt te hebben uitgekozen is dit feit niet alleen zeer ingrijpend voor het slachtoffer zelf, maar veroorzaakt het ook onrust en gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Dit is namelijk precies waar heel veel vrouwen bang voor zijn als zij ’s avonds alleen op straat lopen.
Uit de slachtofferverklaring blijkt hoe ernstig de gevolgen zijn van de grove inbreuk die de verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De verdachte heeft bij haar psychisch leed in de zin van angstgevoelens en gevoelens van onrust en onveiligheid opgeroepen. Zij durft ’s avonds de deur niet meer uit, is verhuisd omdat ze zich niet meer veilig voelde in haar buurt en appartement dat 200 meter van de pleegplaats lag en zij krijgt hulp voor het verwerken van dit trauma.
4.3.2.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) van 23 september 2025 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten en dus vergelijkbare feiten. Het strafblad van de verdachte leidt dus tot een hogere straf.
Rapporten van de deskundigen en de reclassering
In
het rapport van psychiater [naam 1]van 9 september 2025 staat het volgende.
Bij de verdachte is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis, met antisociale
trekken. In het verleden werd bij hem meermaals een psychotische stoornis door een middel vastgesteld. Daarnaast er is mogelijk sprake van zwakbegaafdheid.
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren de beperkingen vanuit zijn
persoonlijkheidsstoornis aanwezig en de psychiater acht het zeer aannemelijk dat de verdachte ook ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch was.
Het feit kan de verdachte dan ook in verminderde mate worden toegerekend.
De verdachte projecteerde wat hij zelf voelde op aangeefster, en was daarmee in de veronderstelling dat dit (ook) vanuit haar kwam. Hij ervoer daarom dat aangeefster in hem was geïnteresseerd, doordat ze precies op hetzelfde moment naar hem omkeek, of hij had een onrealistische inschatting daarvan. Er is vanuit de psychose tevens sprake van zeer gebrekkig (of ontbrekend) vermogen zich in te leven in anderen.
Bij de verdachte is sprake van een al lang bestaande instabiele sociaal-maatschappelijke
situatie en hij heeft inmiddels grotendeels de hoop op verbetering verloren, en is daarmee ook het vertrouwen in de hulpverlenende en justitiële instanties kwijtgeraakt. In combinatie met zijn hechtings- en persoonlijkheidsproblematiek maakt dit het aangaan van (zowel) werkrelaties met hulpverleners (als interpersoonlijke relaties) erg moeilijk en zal dit een lange adem vergen van de hulpverlener(s). Er is sprake van een fragiele (psychische) balans. Stress in de vorm van tegenslagen en conflicten, maar ook (gematigde/incidenteel) drugs en/of alcoholgebruik kunnen zijn realiteitszin en vermogen om het eigen gedrag voldoende te sturen, verstoren. In deze situaties kan de kans op (seksueel) grensoverschrijdend en/of agressief gedrag toenemen. In dat geval wordt de kans op recidive in een seksueel delict met geweld ingeschat op matig tot hoog.
Intensieve behandeling van de combinatie persoonlijkheidsstoornis, middelengebruik met
psychosegevoeligheid acht onderzoeker wenselijk en noodzakelijk om toekomstig
(relationeel) geweld te kunnen voorkomen. Om het recidive risico op langere termijn te waarborgen adviseert de psychiater een terbeschikkingstelling met voorwaarden, als het haalbaar is dat de verdachte zal meewerken aan de gestelde voorwaarden. Als dat niet mogelijk is resteert een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De problematiek van betrokkene maakt de mogelijkheden van een civielrechtelijk kader, zoals verplichte zorg binnen een zorgmachtiging WvGGZ (al dan niet via 2.3 Wfz) eveneens weinig kansrijk.
In
het rapport van GZ-psycholoog [naam 2]van 5 september 2025 staat het volgende.
De psycholoog komt tot dezelfde conclusies met betrekking tot de stoornis, de toerekeningsvatbaarheid en de inschatting van het recidive risico.
De psycholoog adviseert binnen het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden te starten met een behandeling binnen een forensisch psychiatrische kliniek, waar men verdere verdiepingsdiagnostiek kan uitvoeren en kan werken aan het vergroten van de motivatie voor behandeling bij de verdachte. Tevens geeft een klinische start van de behandeling de mogelijkheid om binnen een stabiele en gestructureerde setting de sociaal-maatschappelijke problematiek van de verdachte in kaart te brengen en passende hulp in te zetten. Daarnaast is het van belang om behandeling en psycho-educatie in te zetten op de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek en psychotische kwetsbaarheid van de verdachte. Als dit niet mogelijk blijkt vanwege het ontbreken van motivatie voor en commitment van de verdachte aan de voorgestelde behandelinterventies en bijkomende voorwaarden, wordt geadviseerd om de genoemde behandeling en interventies te laten vormgeven in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Gelet op het risico op recidive en de noodzaak van een langer durend begeleidings- en behandeltraject dat zich richt op het verminderen van het recidiverisico is het vormgeven van een behandeling in het kader van een zorgmachtiging (Wvggz) volgens artikel 2.3 Wfz niet geïndiceerd.
In
het rapport van Reclassering Nederlandvan 17 oktober 2025 staat het volgende.
De reclassering adviseert negatief ten aanzien van het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Enige intrinsieke behandelmotivatie lijkt bij de verdachte geheel te ontbreken. Hij heeft in het verleden meermaals laten zien zich niet te kunnen conformeren aan geldende regels en voorwaarden. Daarnaast is er nauwelijks ziekte-inzicht of enig probleembesef. Ook de laatste periode voor het huidige ten laste gelegde waren er vanuit zijn familie grote zorgen omtrent de gemoedstoestand van de verdachte en kwam de begeleiding van stichting Jan Arends nauwelijks van de grond omdat de verdachte zijn afspraken niet nakwam.
Conclusie toerekeningsvatbaarheid
Op basis van de rapporten van de psychiater en de GZ-psycholoog, stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte een psychische stoornis bestond en dat deze het gedrag van de verdachte tijdens het begaan van strafbare feit beïnvloedde. Het feit wordt daarom in verminderde mate aan de verdachte toegerekend.
4.3.3.
Oplegging straf en maatregelen
Straf
Gelet op de ernst van het strafbare feit en het strafblad van de verdachte is een gevangenisstraf noodzakelijk. Het opleggen van een ander soort straf is niet passend. Bij het bepalen van die strafsoort en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en met de hierboven genoemde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Terbeschikkingstelling (TBS)
De rechtbank oordeelt verder dat de verdachte ter beschikking moet worden gesteld en dat hij onder dwang moet worden verpleegd.
Het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet haalbaar. Dit blijkt zowel uit het advies van de reclassering en het feit dat de verdachte op de zitting ook uitdrukkelijk heeft gezegd en laten blijken dat er een gebrek aan motivatie en bereidheid is om mee te werken aan te stellen voorwaarden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd de behandeling van de zaak aan te houden om de mogelijkheid van een behandeling van de verdachte in het kader van een zorgmachtiging te laten onderzoeken. Zowel de psychiater als de GZ-psycholoog hebben hierover negatief geadviseerd. De problematiek van de verdachte maken de mogelijkheden van een civielrechtelijk kader weinig kansrijk en de maatschappelijk risico’s kunnen met een zorgmachtiging niet tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. De rechtbank wijst dit verzoek af.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan. Er bestond bij de verdachte tijdens het plegen van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling /een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk van een borderline-persoonlijkheidsstoornis, met antisociale trekken.
Daarnaast is het feit een misdrijf waarop in de wet een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Gelet op de aard en de ernst van het feit en het gevaar voor herhaling eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en onder dwang wordt verpleegd.
De rechtbank legt de maatregel van terbeschikkingstelling op voor een gekwalificeerde poging tot opzetverkrachting. Dat is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom kan de terbeschikkingstelling langer duren dan vier jaar en wordt deze niet gemaximeerd.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (38z Wetboek van Strafrecht)
Om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen te beschermen, legt de rechtbank een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking op. Het is noodzakelijk dat de verdachte langdurig onder toezicht kan worden gesteld, omdat de gestelde diagnostische stoornissen risico’s met zich brengen die naar verwachting nog aanwezig zullen zijn na het afronden van de straf of maatregel en daardoor de mogelijkheid bestaat om de verdachte forensisch te monitoren en waar nodig te ondersteunen. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de rapporten van de deskundigen.
Ook aan de overige wettelijke vereisten is voldaan. De verdachte wordt namelijk ter beschikking gesteld voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Ook is op het plegen van dit misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld.
Algemeen
De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma.

5.Vordering van de benadeelde partij

5.1.
Vordering [benadeelde partij]
heeft als benadeelde partij € 320,- aan vergoeding voor materiële schade,
€ 2.500,- aan nader te onderbouwen schade en € 4.000,- aan vergoeding voor immateriële schade gevorderd, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 4.320,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de overige gevorderde nog niet onderbouwde schade.
5.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
5.4.1.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het gepleegde strafbare feit. De verdediging heeft de vordering niet betwist. De gevorderde schadevergoeding voor de reparatie van het horloge en de telefoon en de vervanging van de kleding van € 320,- komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Ten aanzien van de post nader te onderbouwen schade vraagt de beoordeling om een nadere uitwisseling van standpunten en mogelijk om bewijslevering. De behandeling van dit deel van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom in dit deel niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit betekent dat de verdachte € 320,- als vergoeding van materiële schade aan de benadeelde partij moet betalen.
5.4.2.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft als gevolg van het strafbare feit rechtstreeks immateriële schade geleden. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen en is op andere wijze in haar persoon aangetast.
Die schade wordt naar billijkheid begroot op € 3.000,-. Hierbij is in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en de aard en ernst van het door de benadeelde partij gestelde geestelijke letsel. Verder is bij de begroting rekening gehouden met bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De vordering wordt tot dit bedrag toegewezen. Het resterende deel van de vordering wordt niet ontvankelijk verklaard
Dit betekent dat de verdachte een bedrag van € 3.000,- als vergoeding van immateriële schade aan de benadeelde partij moet betalen.
5.4.3.
Wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe vanaf 29 april 2025.
De rechtbank veroordeelt de verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en die zij bij de tenuitvoerlegging nog zal maken, omdat de vordering van de benadeelde partij (grotendeels) wordt toegewezen. Deze kosten worden tot vandaag begroot op nihil.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel (als bedoeld in artikel 36f Sr) op. Dit betekent dat de verdachte de schadevergoeding aan de staat moet betalen en de staat het bedrag uitkeert aan de benadeelde partij.
Als dwangmiddel kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 43 (drieënveertig) dagen.
De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

6.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf en maatregel is gebaseerd op de artikelen 45, 36f, 37a, 37b, 38z en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissingen

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte het primaire feit, zoals in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft gepleegd;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf en maatregelen
Gevangenisstraf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
TBS-maatregel
beveelt dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
Gedragsbeïnvloedende maatregel (art. 38z Sr)
legt de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Vordering benadeelde partij
veroordeelt de verdachte aan de [benadeelde partij] , bij haar raadsman mr. P.R. Hogerbrugge, te betalen een bedrag van €
3.320,- (zegge: drieduizend driehonderd en twintig euro), bestaande uit € 320,- als vergoeding van materiële schade en € 3.000,- als vergoeding van immateriële schade, en de wettelijke rente hierover vanaf 29 april 2025 tot de dag van volledige betaling;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op vandaag begroot op nihil en in de nog te maken kosten voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, wat inhoudt dat de verdachte de verplichting heeft om ten behoeve van de [benadeelde partij] aan de staat

3.320,- (zegge: drieduizend driehonderd en twintig euro)te betalen, en de wettelijke rente vanaf 29 april 2025 tot aan de dag van de gehele betaling. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
43 (drieënveertig) dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij de schade aan de benadeelde partij of aan de staat heeft vergoed.

8.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Derijks, voorzitter,
en mrs. F.P.J. Schoonen en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 11 november 2025.
Mrs. Schoonen en Terstegge zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.De exacte vindplaatsen van de bewijsmiddelen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot. Als wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het zaaksdossier Mondole met nummer [nummer 3] .
2.Verklaard tijdens de zitting van 28 oktober 2025.
3.Pagina 1 t/m 4 van het zaaksdossier.
4.Pagina 26 t/m 28 van het zaaksdossier.
5.Pagina 67 van het zaaksdossier.
6.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 22 mei 2025 nummer [rapportnummer] (aanvraag 002).
7.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 18 juni 2025 nummer [rapportnummer] (aanvraag 004).