ECLI:NL:RBROT:2025:1340

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
11164100 CV EXPL 24-15306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer en opdrachtgever bij schade door bouwwerkzaamheden

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, [eiseres] en [eiser], een vordering ingesteld tegen hun buren, [gedaagde 1] c.s., en de aannemer, [afkorting gedaagde 3], wegens schade die is ontstaan tijdens bouwwerkzaamheden. De eisers stellen dat de aannemer zonder overleg een omkasting voor afvoerbuizen heeft verwijderd, wat heeft geleid tot lekkage in hun woning. De eisers vorderen een schadevergoeding van € 4.219,50, inclusief buitengerechtelijke kosten en kosten voor schadevaststelling.

De gedaagden, [gedaagde 1] c.s., erkennen dat er schade is ontstaan, maar betwisten hun aansprakelijkheid en wijzen naar de aannemer als enige verantwoordelijke. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de aannemer ondeugdelijk werk heeft geleverd en dat de gedaagden als opdrachtgevers aansprakelijk zijn voor de schade die de eisers hebben geleden. De kantonrechter heeft de vordering van de eisers toegewezen en de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding, inclusief rente en proceskosten. De procedure tegen de aannemer is geschorst wegens faillissement, waardoor de eisers hun vordering tegen de aannemer niet verder kunnen vervolgen zonder goedkeuring van de curator.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11164100 CV EXPL 24-15306
datum uitspraak: 31 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiseres] ,

woonplaats: Rotterdam,
2. [eiser],
woonplaats: Rotterdam,
eisers,
gemachtigde: mr. A.D. van Tongeren,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert,
2. [gedaagde 2],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert,
3. [gedaagde 3] , die handelt onder de naam [handelsnaam],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Eisers worden hierna gezamenlijk ‘ [eiseres] c.s.’ genoemd. Gedaagde 1 en 2 worden gezamenlijk ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd. Gedaagde 3 wordt verder ‘ [afkorting gedaagde 3] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 11 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord namens [gedaagde 1] c.s., met bijlagen en een USB-stick;
  • de brief van 16 juli 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 17 december 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [eiseres] en [eiser] aanwezig, bijgestaan door mr. A.D. van Tongeren. Ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren aanwezig.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[eiseres] c.s. en [gedaagde 1] c.s. zijn buren. [gedaagde 1] c.s. hebben in december 2022 een dakopbouw laten plaatsen door aannemer [afkorting gedaagde 3] . Volgens [eiseres] c.s. is tijdens die werkzaamheden schade toegebracht aan hun eigendommen, omdat de op het dak aanwezige - en op de erfgrens geplaatste - omkasting voor de afvoerbuizen van de cv-ketel en ventilatie zonder overleg is verwijderd. Daarbij zijn volgens [eiseres] c.s. de in die omkasting aanwezige buizen losgemaakt en weggehaald met lekkage in de woning van [eiseres] c.s. tot gevolg. Vervolgens heeft [afkorting gedaagde 3] een houten kastje geplaatst om de afvoeren van [eiseres] c.s.. Dit kastje is niet tot de nok van de dakopbouw van [gedaagde 1] c.s. gemaakt. [eiseres] c.s. stellen dat zowel [gedaagde 1] c.s. als [afkorting gedaagde 3] daarmee onrechtmatig hebben gehandeld en dat zij daarom aansprakelijk zijn voor de schade die [eiseres] c.s. hebben geleden. Om die reden eisen [eiseres] c.s. in deze procedure dat [gedaagde 1] c.s. en [afkorting gedaagde 3] hoofdelijk worden veroordeeld een schadevergoeding te betalen van € 4.219,50, bestaande uit de kosten van herstel van de schade van € 4.069,50 en de kosten van het aanhelen van de dakopbouw van € 150,-, met de rente daarover. Ook eisen [eiseres] c.s. dat [gedaagde 1] c.s. en [afkorting gedaagde 3] hoofdelijk worden veroordeeld € 546,95 aan buitengerechtelijke kosten te betalen en € 1.210,- aan kosten voor de vaststelling van de schade en aansprakelijkheid.
2.2.
[gedaagde 1] c.s. zijn het niet eens met de eisen van [eiseres] c.s. Zij betwisten niet dat de werkzaamheden aan de dakopbouw tot schade hebben geleid bij hun buren, maar stellen dat alleen [afkorting gedaagde 3] daarvoor aansprakelijk is. [gedaagde 1] c.s. voeren aan dat deze procedure niet nodig was geweest als [afkorting gedaagde 3] het ontstane probleem aan de afvoerkanalen had verholpen en met [gedaagde 1] c.s. en [eiseres] c.s. in gesprek was gegaan. Volgens [gedaagde 1] c.s. heeft [afkorting gedaagde 3] dat, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet gedaan. Bovendien stellen [gedaagde 1] c.s. dat [afkorting gedaagde 3] in haar offerte duidelijk had vermeld dat zij de afvoerkanalen van de buren zou aanpassen en heeft zij [gedaagde 1] c.s. niet geïnformeerd over de mogelijke aanpassingen en/of de mogelijke schade.
2.3.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] c.s. op [gedaagde 1] c.s. toe. De procedure is, voor zover deze betrekking heeft op de vordering tegen [afkorting gedaagde 3] , van rechtswege geschorst. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
De procedure tegen [afkorting gedaagde 3] is van rechtswege geschorst op grond van artikel 29 Fw
2.4.
[afkorting gedaagde 3] is niet in de procedure verschenen. Omdat de dagvaarding voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, wordt tegen [afkorting gedaagde 3] verstek verleend. Tijdens de zitting is echter, na raadpleging van het Centraal Insolventieregister, gebleken dat [afkorting gedaagde 3] op 10 september 2024 in staat van faillissement is verklaard, met benoeming van mr. H.K. Folkerts te Zundert tot curator. Omdat het gaat om een vordering die ziet op de voldoening van een verbintenis uit de boedel, is de procedure tegen [afkorting gedaagde 3] op grond van artikel 29 Faillissementswet (Fw) na de faillietverklaring van [afkorting gedaagde 3] van rechtswege geschorst, om alleen te worden voortgezet als (nadat [eiseres] c.s. de vordering ter verificatie bij de curator hebben ingediend) de verificatie van de vordering zou worden betwist.
2.5.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter hierna slechts de vordering, voor zover deze is gericht tegen [gedaagde 1] c.s., inhoudelijk zal beoordelen.
[gedaagde 1] c.s. zijn aansprakelijk voor de schade van [eiseres] c.s.
2.6.
Vast staat dat [gedaagde 1] c.s. aan [afkorting gedaagde 3] opdracht hebben gegeven een dakopbouw te realiseren. [gedaagde 1] c.s. hebben niet betwist dat [afkorting gedaagde 3] bij die werkzaamheden de op het dak aanwezige omkasting van de afvoerbuizen van de cv-ketel en ventilatie van [eiseres] c.s., zonder overleg met [eiseres] c.s., heeft verwijderd en dat daarbij de in de omkasting aanwezige buizen zijn losgemaakt met een lekkage in de woning van [eiseres] c.s. tot gevolg. Niet in geschil is ook dat [afkorting gedaagde 3] vervolgens nieuwe dakdoorvoeren heeft aangebracht en een nieuwe, houten omtimmering met dakbedekking heeft geplaatst. Omdat [eiseres] c.s. van mening waren dat ook dat werk door [afkorting gedaagde 3] niet deugdelijk is uitgevoerd hebben zij een deskundige van TOP Expertise B.V. (hierna: ‘TOP’) ingeschakeld. TOP heeft op 15 maart 2023 de situatie ter plaatse, in aanwezigheid van zowel [eiseres] c.s., [gedaagde 1] c.s. als [afkorting gedaagde 3] , onderzocht en heeft daarvan een rapport opgemaakt. Uit dat rapport van 30 maart 2023 volgt dat TOP - kort samengevat - het volgende heeft geconstateerd:
  • de uitmonding van de rookgasafvoer van de cv-ketel voldoet niet aan de daartoe gestelde eisen en/of de maatstaf van goed en deugdelijk werk;
  • de houten omtimmering voldoet niet aan de maatstaf van goed en deugdelijk werk;
  • de aansluitingen met het opgaand werk, het ontbreken van voldoende afwatering van het dak van de omtimmering en de aanhechting van de dakbedekking voldoen niet aan de daartoe gestelde eisen en/of de maatstaf van goed en deugdelijk werk.
2.7.
[gedaagde 1] c.s. hebben juistheid van de bevindingen van TOP niet betwist, zodat de kantonrechter hier van uit zal gaan.
2.8.
Vooropgesteld wordt dat, als sprake is van (ver)bouwwerkzaamheden door bewoners van naburige erven, in beginsel enige hinder van die werkzaamheden moeten worden geduld, ook als er bij die werkzaamheden een risico op schade bestaat. Van een inbreuk op een recht als bedoeld in artikel 6:162 BW is niet reeds op die grond sprake. Een zodanige gedraging is in het algemeen alleen onrechtmatig als zij in strijd is met een norm van geschreven of ongeschreven recht die ertoe strekt letsel of zaaksbeschadiging te voorkomen. Dat brengt ook mee dat, als het risico op schade zich heeft verwezenlijkt, niet zonder meer kan worden aanvaard dat de benadeelde die schade zelf zal moeten dragen. In dit geval is daarbij van belang dat de werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde 1] c.s. (als opdrachtgevers) zijn uitgevoerd, dat deze voor [eiseres] c.s. geen voordeel opleveren en dat de werkzaamheden hebben geleid tot een schade van aanzienlijke omvang. Tegen deze achtergrond kan daarom - mede gelet op de ondeugdelijke wijze waarop de werkzaamheden door [afkorting gedaagde 3] zijn uitgevoerd - niet gezegd worden dat de schade van [eiseres] c.s. behoort tot wat in het maatschappelijk verkeer moet worden geduld bij bouwwerkzaamheden van (in dit geval) [gedaagde 1] c.s.. Dit leidt tot het oordeel dat het door [afkorting gedaagde 3] ondeugdelijk uitgevoerde werk wordt aangemerkt als een aan [gedaagde 1] c.s. als opdrachtgevers toe te rekenen onrechtmatige daad jegens [eiseres] c.s. en dat de daardoor veroorzaakte schade van [eiseres] c.s. krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van [gedaagde 1] c.s. komt.
2.9.
[eiseres] c.s. hebben de hoogte van de gevorderde schadevergoeding van
€ 4.219,50 in voldoende mate onderbouwd en [gedaagde 1] c.s. hebben daartegen geen inhoudelijk verweer gevoerd. [gedaagde 1] c.s. worden daarom hoofdelijk veroordeeld het bedrag van € 4.219,50 aan [eiseres] c.s. te betalen.
2.10.
[gedaagde 1] c.s. worden ook veroordeeld de kosten van het onderzoek van TOP van 1.210,- aan [eiseres] c.s. te betalen. Voldoende gebleken - en door [gedaagde 1] niet betwist - is dat het hierbij gaat om redelijke kosten, die [eiseres] c.s. hebben gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
[gedaagde 1] c.s. moeten € 546,95 aan incassokosten betalen
2.11.
De incassokosten van € 546,95 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde 1] c.s. moeten rente betalen
2.12.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiseres] c.s. genoeg hebben gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] c.s. dat niet hebben betwist.
[gedaagde 1] c.s. moeten de proceskosten betalen
2.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] c.s., omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] c.s. aan [eiseres] c.s. moeten betalen op € 138,81 aan dagvaardingskosten, € 248,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.199,81. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] c.s. dat eisen en [gedaagde 1] c.s. daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
stelt vast dat de procedure, voor zover deze betrekking heeft op de vorderingen van [eiseres] c.s. op [afkorting gedaagde 3] op grond van artikel 29 Fw van rechtswege is geschorst wegens het faillissement van [afkorting gedaagde 3] ;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] c.s. te betalen € 4.219,50, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 11 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] c.s. te betalen
€ 1.210,- aan kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] c.s. te betalen
€ 546,95 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.5.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] c.s. worden begroot op € 1.199,81, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44487