ECLI:NL:RBROT:2025:13404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
C/10/690669 / FA RK 24-9099
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling na vrijspraak in strafzaak met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2025 een beschikking gegeven over de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht tussen een man en zijn minderjarige dochter. De man, die vrijgesproken is van ontucht en mishandeling, verzoekt om contactherstel met zijn dochter na een lange periode van afwezigheid. De vrouw, de moeder van de minderjarige, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de procedure in detail behandeld, waarbij de man zijn verzoek heeft onderbouwd met de stelling dat de onrust in het gezin is veroorzaakt door de strafprocedure, die inmiddels is afgesloten. De vrouw heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij zij de impact van de gebeurtenissen op het gezin benadrukt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige angst heeft voor contact met de man en dat er geen basis is voor omgang. De rechtbank wijst het verzoek van de man af en verklaart hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek om een raadsonderzoek te gelasten. De rechtbank benadrukt dat de man moet accepteren dat het initiatief tot contact bij de minderjarige ligt en dat hij professionele hulp moet zoeken om met deze situatie om te gaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/690669 / FA RK 24-9099
Beschikking van 14 november 2025 over de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Verhoef te Alkmaar,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H.E.M.J. van Poppel te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 6 december 2024;
  • het gewijzigd verzoekschrift van de man, ingekomen op 31 oktober 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 3 november 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 november 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de vrouw;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam] .
De vrouw is niet verschenen. Zij heeft dit voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 3 november 2025, aan de rechtbank medegedeeld.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
[minderjarige 2] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruikgemaakt door een brief naar de kinderrechter te schrijven.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De vrouw is de moeder van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats] .
2.2.
De vrouw heeft twee meerderjarige kinderen uit een eerdere relatie:
[meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2003 in [geboorteplaats] en
[meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 4] 1999 in [geboorteplaats] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn niet erkend en de vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over hen. De man is de biologische vader. De verzoeken van de man om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen erkennen heeft het hof Den Haag op 20 november 2019 afgewezen. In februari 2022 heeft de man een nieuw verzoek hierover ingetrokken.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de vrouw.
2.5.
De man heeft sinds april 2018 geen contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op 14 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter partijen verwezen naar omgangsbegeleiding. De verzoeken van de man tot vaststelling/nakoming van een regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) zijn eerder afgewezen en wel op 11 februari 2019 (deze rechtbank), 20 november 2019 (hof Den Haag) en 13 juli 2023 (deze rechtbank).
2.6.
De man werd verdacht van ontucht met [minderjarige 1] en [meerderjarige 1] en mishandeling van [minderjarige 1] . De man is bij vonnis van deze rechtbank van 15 april 2021 en bij arrest van het hof Den Haag van 25 juli 2024 hiervan vrijgesproken. Deze vrijspraken zijn inmiddels onherroepelijk.

3.De beoordeling

3.1.
Omgangsregeling
De achtergrond van deze zaak
3.1.1.
Partijen woonden tot 10 april 2018 samen. Op die dag heeft de man een WhatsAppbericht gestuurd naar zijn destijds 15-jarige stiefdochter [meerderjarige 1] . In dit bericht heeft hij onder meer geschreven dat hij een jaar geen seks heeft gehad, omdat hij verliefd op haar is. De vrouw heeft diezelfde dag met haar kinderen de woning verlaten. De man had daarna geen contact meer met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In juni 2018 hebben partijen in kort geding afspraken gemaakt over contactherstel via het omgangshuis. Dit is niet van de grond gekomen, omdat [minderjarige 1] en zijn halfzus [meerderjarige 1] verklaarden over seksueel grensoverschrijdend gedrag door de man. Dit heeft geleid tot een strafzaak, waarin de man uiteindelijk in juli 2024 is vrijgesproken. Voorafgaand en tijdens de strafprocedure heeft de man verzoeken gedaan bij de rechtbank om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer te zien. Die verzoeken zijn telkens afgewezen. Het hof heeft in zijn beschikking van november 2019 onder meer overwogen dat de vrouw en [minderjarige 1] en [meerderjarige 1] professionele (trauma)behandeling krijgen en begeleid worden en er nog grote onrust is binnen het gezin naar aanleiding van
alle gebeurtenissen. Ook werd overwogen dat de uitkomst van de strafprocedure afgewacht moet worden, om duidelijkheid te krijgen over de vraag of omgang veilig en verantwoord kan plaatsvinden. Er was daarom geen ruimte voor omgang. Na de vrijspraak in eerste aanleg is het verzoek tot een omgangsregeling wederom afgewezen, omdat dit naar het oordeel van de rechtbank een ontwrichtend effect zal hebben op het gehele gezin. De rechtbank zag geen basis voor een omgangsregeling.
De verzoeken
3.1.2.
De man verzoekt nogmaals om een omgangsregeling te bepalen. Anders dan tijdens vorige procedures, richt zijn verzoek zich in deze procedure enkel op [minderjarige 2] . Hij zou ook graag contact willen met [minderjarige 1] , maar omdat die het contact niet wil heeft de man dit losgelaten. Hij verzoekt daarom primair een begeleide omgangsregeling met [minderjarige 2] , waarbij de frequentie en duur wordt bepaald door de instantie die de omgang begeleidt. Subsidiair verzoekt de man een onderzoek door de raad naar welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige 2] is, waarna de door de raad geadviseerde omgangsregeling in de beschikking kan worden opgenomen.
3.1.3.
De man onderbouwt zijn verzoek als volgt. De onrust in het gezin werd mede veroorzaakt door de strafprocedure. Inmiddels is deze strafprocedure geëindigd met een vrijspraak. Hierdoor kan die omstandigheid niet meer worden tegengeworpen aan de man. Verder benadrukt de man dat [minderjarige 2] nauwelijks herinneringen zal hebben aan hem. Het is in haar belang dat zij weet wie haar vader is, zodat zij een eigen beeld van de man kan vormen. Dat beeld is nu ingekleurd door de vrouw, terwijl hij de kans moet krijgen om een positieve factor te zijn in het leven van [minderjarige 2] . Juist nu haar gezinssituatie zo instabiel is, is het van belang dat hij een stabiele factor kan zijn in haar leven. Volgens de man is ook niet gebleken dat zich één van de wettelijke ontzeggingsgronden voordoet.
3.1.4.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat [minderjarige 2] niet klaar is voor contact met de man. Zij heeft angst en de man is niet in staat om adequaat op haar te reageren. De afronding van de strafzaak betekent niet dat de rust is teruggekeerd. De vrouw wijst daarbij naar de diagnoses van verschillende gezinsleden en de vele behandelingen
die zij volgen en hebben gevolgd. Deze procedure veroorzaakt veel spanningen in het gezin en de man stelt hierbij zijn eigen belangen en niet die van [minderjarige 2] voorop. [minderjarige 2] moet toe kunnen komen aan haar eigen ontwikkeling, waarbij rust, veiligheid en stabiliteit de voorwaarden zijn. Elke vorm van omgang levert ernstig nadeel op voor haar geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. De verzoeken van de man moeten volgens haar dan ook worden afgewezen.
3.1.5.
De raad ziet geen ruimte voor contact. De man zal dit volgens de raad moeten accepteren en de raad gunt de man hierbij hulp via het wijkteam. Verder ziet de raad geen aanleiding voor een raadsonderzoek. Dit zou te veel en te lang onrust en onduidelijkheid geven, terwijl dat niet in het belang van [minderjarige 2] is.
Ingetrokken verzoek
3.1.6.
Naar aanleiding van de brief van [minderjarige 2] , waarin zij aangeeft geen contact met de man te willen, heeft de man zijn primaire verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ingetrokken. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
Juridisch kader
3.1.7.
Door deze intrekking ligt enkel het verzoek tot een raadsonderzoek nog voor. Op grond van artikel 810 Rv kan de rechtbank een verzoek doen tot een raadsonderzoek. Deze bepaling biedt geen grondslag voor partijen om een verzoek hierover te doen. In zoverre ontbreekt dus een wettelijke grondslag voor het verzoek van de man. Bovendien wordt een raadsonderzoek gelast met het oog op een specifiek verzoek, maar door de intrekking van de man ontbreekt zo’n verzoek. Desondanks begrijpt de rechtbank het standpunt van de man zo dat hij contact wil met [minderjarige 2] en advies van de raad wil over de invulling hiervan, zodat hij op een later moment dit verzoek nog zal aanvullen. In zoverre is het verzoek van de man dus gericht op het krijgen van contact en zal de rechtbank het verzoek als zodanig opvatten.
3.1.8.
Het juridisch kader hiervoor is neergelegd in artikel 1:377a BW. Hierin is bepaald dat een kind recht heeft op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd als:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De beoordeling
3.1.9.
Het is niet in discussie dat de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige 2] staat. Hij is haar biologische vader en heeft tot 2018 samen met de vrouw voor haar en haar broer gezorgd. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de wens van de man om omgang te hebben met [minderjarige 2] .
3.1.10.
Zoals hierboven is aangegeven, heeft de man al meerdere procedures gevoerd om contact te krijgen met [minderjarige 2] . Die verzoeken zijn telkens afgewezen, waarbij de kern was dat er veel onrust is binnen het gezin en er hierdoor geen ruimte is voor omgang. De rechtbank constateert dat ook met het aflopen van de strafzaak, de rust niet is teruggekeerd. Die onrust is gestart doordat de man verliefd was geworden op de halfzus van [minderjarige 2] . Die onrust is verder verhevigd door de ontuchtverdenkingen. Voldoende gebleken is dat dit een enorme impact heeft gehad op het gezin, zoals indringend verwoord in het verweerschrift van de vrouw: “Geleidelijk aan realiseerde [de vrouw] zich de impact van dit alles: haar partner was verliefd geworden op haar oudste dochter, haar gezin was uiteen gevallen, [meerderjarige 1] kreeg EMDR, [minderjarige 1] had nachtmerries en zindelijkheidsproblemen en de kinderen moesten aan allerlei onderzoeken worden onderworpen. Bij [minderjarige 2] werd benoemd dat er risico bestond tot het ontwikkelen van een PTSS waardoor een verwijzing naar de specialistische GGZ werd gedaan.” Deze impact op het gezin is ook met stukken onderbouwd. Ook de vrouw heeft traumabehandeling gekregen, omdat zij PTSS had opgelopen. Anders dan de man stelt, is ook voldoende onderbouwd dat dit trauma mede is terug te voeren op alle gebeurtenissen uit het recente verleden. De rechtbank wijst daarbij op de producties 6 tot en met 8 van de vrouw, waarin ook een koppeling is gelegd hiertussen.
3.1.11.
De vrouw voert aan dat zij als gevolg van de nog onbehandelde trauma’s geen emotionele toestemming kan geven voor het contact tussen [minderjarige 2] en de man (verweerschrift onder 15). De vraag is in hoeverre dit aan contact in de weg staat. Dat de vrouw geen toestemming geeft aan het contact, betekent op zichzelf niet dat er daarom geen contact kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is van belang wat [minderjarige 2] aankan. De rechtbank constateert dat zij deel uitmaakt van een gezin dat onder hoogspanning staat. Daar komt nog bij dat onweersproken is gesteld dat haar halfbroer, de zoon van de vrouw, verdachte is van een geweldsdelict uit juni 2023 als gevolg waarvan de inwonende oma van de minderjarige is overleden. Niet al deze factoren zijn aan de man te wijten, maar dat neemt niet weg dat dit wel de gezinssituatie is waarin [minderjarige 2] zich nu bevindt. Die impact komt ook duidelijk terug in de brief die zij naar de rechtbank heeft gestuurd. Zo schrijft [minderjarige 2] dat zij angsten heeft dat de man haar bij school gaat opzoeken, zij nachtmerries over hem heeft, zij slechte cijfers haalt en zij niet als enige in het gezin contact wil hebben met de man.
3.1.12.
Gelet op al deze omstandigheden is er geen basis voor contact. Het kan simpelweg niet van [minderjarige 2] gevergd worden dat zij contact heeft met de man. Omgang zou ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 2] . Tegen deze achtergrond is er geen reden om een raadsonderzoek te gelasten. Ook zonder raadsonderzoek is voldoende gebleken dat er geen ruimte is voor contact.
3.1.13.
De formele beslissing luidt daarom dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot een raadsonderzoek en – zoals eerder is aangegeven – het verzoek om omgang wordt afgewezen.
Tot slot
3.1.14.
Het is duidelijk dat man heel graag contact wil met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank ook geconstateerd dat de man er alles aan wil doen om het contact te herstellen. De rechtbank begrijpt dan ook dat de uitkomst van deze procedure heel moeilijk voor de man zal zijn. Zoals de raad ook heeft benadrukt, gaat de man in feite door een rouwproces van het loslaten van zijn kinderen. De man zal moeten accepteren dat er op dit moment geen ruimte is voor contact. Met de raad gunt de rechtbank de man om hiervoor professionele hulp te zoeken.
3.1.15.
De man zal ook moeten accepteren dat het initiatief tot contact bij [minderjarige 2] ligt. Daaraan is geen tijdspad te koppelen, maar het zal naar alle waarschijnlijkheid nog heel lang duren voordat hiervoor ruimte ontstaat bij [minderjarige 2] . De man heeft er tot nu toe voor gekozen om via juridische procedures tot contactherstel te komen. Dat recht heeft de man, maar de rechtbank adviseert hem om de wens van [minderjarige 2] te respecteren. Hiervoor is aangegeven dat dat in haar belang is. Dat de man hiertoe in staat is, is gebleken doordat hij ondanks de pijn de contactbreuk met [minderjarige 1] heeft gerespecteerd en geaccepteerd. Ook ten aanzien van [minderjarige 2] heeft hij aangegeven dat als zij geen contact wil, hij er ook niets aan kan doen. Het is duidelijk dat hij – zoals de man zelf ook heeft gezegd – zijn best heeft gedaan om contact te krijgen, maar die ruimte is er op dit moment dus niet.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
3.3.
Brief aan [minderjarige 2]
3.3.1.
De rechtbank heeft een brief van [minderjarige 2] ontvangen. De rechtbank zal haar daarom op de hoogte brengen van de beslissing en haar de volgende brief sturen:

Beste [minderjarige 2]
Op 22 september 2025 ontving ik een brief van jou, die je heel mooi had versierd met kleurtjes. In je brief schreef je heel duidelijk dat je geen contact wil hebben met ‘die meneer’ (ik noem hem in deze brief bij zijn naam [naam man] ). Je kreeg al buikpijn bij de gedachte dat je hem zou zien. Ik heb een beslissing genomen over het contact met hem en die wil ik graag aan je vertellen in deze brief.
Ik vind dat je geen contact hoeft te hebben met [naam man] en dat heb ik ook zo beslist. Dat betekent dat jenietbij hem langs hoeft te gaan of hem hoeft te spreken of te zien. De reden daarvoor is dat ik het heel belangrijk vind dat het goed met je gaat. Jij hebt al heel veel meegemaakt in je leven en ik vind het heel belangrijk dat je je goed voelt en je gewoon lekker naar school kunt gaan en met vriendjes en vriendinnetjes kunt spelen, zonder dat je je druk moet maken over [naam man] .
Ik vind het wel heel belangrijk om te zeggen dat je altijd zelf ervoor mag kiezen om hem te zien. Dus als je later denkt dat je toch wel nieuwsgierig bent naar hem, bedenk dan ook dat je dat zelf mag beslissen. [naam man] gaf ook aan dat hij je heel graag wil zien. Ik hoop dan ook dat je deze brief ergens bewaart, zodat je dit als je groter bent nog een keertje naleest om daarover na te denken.
Verder wil ik ook graag zeggen dat [naam man] heeft beloofd nooit naar je school te gaan of je ergens anders op te zoeken. Je hoeft dus niet bang te zijn hem te zien als je bijvoorbeeld thuis of op school uit het raam kijkt.
Als laatste wil ik zeggen dat ik het heel lief vond dat ik een Labubu knuffel van je mag hebben. Ik hoop dat je die Labubu een mooie plek in je kamer geeft en dat die je weer wat blijer maakt als je je soms verdrietig voelt. Ik vind het dus fijn dat je de knuffel zelf houdt, zodat je er veel steun en plezier aan kunt hebben.
Ik wens je alle goeds.”

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de man over de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht;
4.2.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om een raadsonderzoek te gelasten;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Dijk, griffier, op 14 november 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.