ECLI:NL:RBROT:2025:13419

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
FT RK 25/1012 en FT RK 25/1013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoekster een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 12 juni 2025 een verzoek ingediend om een drietal schuldeisers te dwingen in te stemmen met haar aangeboden regeling. De schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3], hebben geweigerd in te stemmen met de regeling, waarbij zij onder andere aanvoerden dat de regeling niet goed gedocumenteerd was en dat verzoekster niet het maximaal haalbare had aangeboden. Tijdens de zitting op 21 oktober 2025 zijn de standpunten van de schuldeisers en de verzoekster besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat vijf van de acht schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, en dat de aangeboden regeling is getoetst door een deskundige partij. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster, gezien haar persoonlijke omstandigheden en de afwezigheid van een reëel perspectief op afloscapaciteit, ontheven had moeten worden van de inspanningsplicht. De rechtbank heeft het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 29 oktober 2025
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 12 juni 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Bazuin en Partners Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2]);
  • [schuldeiser 3], in behandeling bij Flanderijn B.V. (hierna: [schuldeiser 3]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 3] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. [schuldeiser 3] heeft hierin vermeld dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 21 oktober 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw M.M. van Genderen en mevrouw A. van Willigen, beiden werkzaam bij Avers (hierna: schuldhulpverlening);
Schuldhulpverlening heeft op 7 en 14 oktober 2025 aanvullende stukken aan de rechtbank toegestuurd.
De overige weigerende schuldeiser zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift acht schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en zeven concurrente schuldeisers met negen vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 215.825,64 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 27 november 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, die inhoudt dat geen uitdeling zal plaatsvinden aan de schuldeisers en waarbij aan de schuldeisers verzocht wordt de betreffende schulden kwijt te schelden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij niet verwachten dat de afloscapaciteit binnen afzienbare tijd zal toenemen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 23.475,77,
€ 1.789,60 en € 95.884,64 op verzoekster, welke 10,9%, 0,8% en 44,4% van de totale schuldenlast belopen.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 3] zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. In de visie van [schuldeiser 3] heeft verzoekster voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl niet is aangetoond dat verzoekster de komende periode niet zou kunnen werken en een hogere afloscapaciteit kan genereren. [schuldeiser 3] kan niet beoordelen of verzoekster zich maximaal inspant. Een medische keuring waaruit een ontheffing zou volgen, zou hier voor de hand liggen. Bovendien is het [schuldeiser 3] niet duidelijk waarom in de VTLB-berekening de kinderalimentatie ontbreekt.
Daarnaast merkt [schuldeiser 3] op dat haar vordering dateert uit 2011. Verzoekster heeft langdurig gelegenheid gehad om af te lossen, dan wel gelegenheid gehad om tot een betalingsregeling te komen. Verzoekster heeft deze tijd niet benut. Het verbaast [schuldeiser 3] dat het verzoekster in al die jaren niet is gelukt een inkomen te genereren.
[schuldeiser 2] heeft in haar bericht van 16 september 2025 gemeld dat zij bereid is om mee te werken aan het voorstel zonder uitdeling, maar wel met de voorwaarde dat een doorlooptijd van 18 maanden wordt aangehouden voordat de vordering wordt afgeboekt. Daarnaast benoemt [schuldeiser 2] dat schuldhulpverlening telefonisch heeft bevestigd dat de VTLB-berekening niet volledig is en dat verzoekster begeleid wordt door een participatiecoach. Dit kan nog invloed hebben op de afloscapaciteit.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] gezamenlijk een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 56,1%.
Een meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de acht schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Avres.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Er is niet gebleken van fouten in de vtlb-berekening. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij geen financiële ondersteuning ontvangt van de vader van haar kinderen. De vader is beperkt in beeld. Er is sprake geweest van een gewelddadige relatie. Verzoekster heeft na het beëindigen van de relatie een tijd in een beschermde opvang verbleven.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Uit het bericht van 7 oktober 2025 van de participatieconsulent blijkt dat zij niet verwacht dat betaalde arbeid op korte termijn haalbaar is voor verzoekster. Verzoekster heeft tot 18 juni 2025 één ochtend per week gewerkt op de Startafdeling, maar daar is zij gestopt vanwege persoonlijke beperkingen. Daarnaast heeft verzoekster een SMI-indicatie voor haar dochters (vanwege trauma’s en andere problematiek op persoonlijke vlak, zo is ter zitting toegelicht en met stukken onderbouwd). Gebleken is dat de problematiek van de beide dochters een zware wissel trekt op het gezin. Verzoekster dient voorts zelf een intensieve traumatherapie te ondergaan en is daarvoor aangemeld bij Yulius. Dit traject zal zich richten op het traumatisch verleden van verzoekster waarbij sprake was van escalerend geweld. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het voldoende aannemelijk, dat verzoekster vanaf het moment dat zij werd aangemeld bij schuldhulpverlening, ontheven had moeten worden van de inspanningsplicht op basis van medische/psychische klachten. Het had ook op de weg van de participatieconsulent danwel schuldhulpverlening gelegen om dit tijdig en onderbouwd met een keuringsrapport in werking te zetten, met name nu de schuldeisers gevraagd wordt direct akkoord te gaan met volledige kwijtschelding van hun vordering.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoekster acht de rechtbank het echter voldoende aannemelijk dat verzoekster het afgelopen jaar geen hoger inkomen had kunnen verwerven dan de huidige Participatiewet-uitkering. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat dit (tenminste) het komende jaar niet zal wijzigen. Daarnaast is niet gebleken dat verzoekster over vermogensbestanddelen beschikt die waarde zouden kunnen opleveren voor de schuldeisers.
Uit het bovenstaande vloeit ook voort dat er geen reëel perspectief is op afloscapaciteit binnen een wettelijke schuldsaneringsregeling (de Wsnp), zoals subsidiair verzocht. De rechtbank acht het bovendien aannemelijk dat dat subsidiaire verzoek toewijsbaar is en dat daarbij een eerdere ingangsdatum zou moeten worden toegekend van (tenminste) 11 maanden, aangezien er vanaf datum aanmelding schuldhulpverlening (in juni 2024), en in ieder geval vanaf de datum van het aanbod op 27 november 2024, geen sprake was van aflossingscapaciteit en verzoekster ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf datum aanmelding schuldhulpverlening een vrijstelling van de inspanningsplicht had moeten hebben. Dat betekent dat ook in de situatie dat de Wsnp met een eerdere ingangsdatum op verzoekster van toepassing zou zijn, er geen vooruitzicht is op een uitdeling aan de schuldeisers. Dat terwijl toepassing van de Wsnp aanzienlijke kosten met zich meebrengt, bestaande uit onder meer salaris voor de bewindvoerder en griffierecht. De verwachting is dat een groot deel van de Wsnp-gerelateerde kosten ten laste van de Staat zouden moeten komen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat het belang van verzoekster, die haar schuldenproblematiek wil oplossen, en het belang om geen onnodige kosten ten laste van de Staat te maken, zwaarder wegen dan de belangen van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3], die geweigerd hebben in te stemmen terwijl zij ook in het alternatieve scenario van de Wsnp geen uitdeling tegemoet kunnen zien.
Het verzoek om [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.