ECLI:NL:RBROT:2025:13457

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
24/3274 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van bestuurlijke dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 november 2025 uitspraak gedaan op het verzet van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk tegen een eerdere uitspraak van 10 juli 2024. In die uitspraak werd het college opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een verbeurde bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- wegens niet-tijdig beslissen. Het college heeft verzet ingesteld, stellende dat er wel een beslissing op bezwaar was genomen op 23 april 2024, wat de hoogte van de bestuurlijke dwangsom in twijfel trok.

De verzetrechter heeft beoordeeld of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan en of het verzet gegrond was. De rechtbank concludeerde dat er inderdaad twijfel was ontstaan over de hoogte van de bestuurlijke dwangsom, omdat het college had aangetoond dat er een beslissing op bezwaar was genomen. Hierdoor werd het verzet gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van 10 juli 2024 werd gedeeltelijk vernietigd. De rechtbank stelde de bestuurlijke dwangsom nu vast op € 1.127,- voor de periode van 19 maart 2024 tot 23 april 2024.

De uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De griffier was verhinderd de uitspraak te ondertekenen, maar een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3274 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2025 op het verzet van

het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk, het college

tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 juli 2024 in het geding tussen
[geopposeerde], uit Ridderkerk, geopposeerde [1]
(gemachtigde: mr. B. Benard),
en
het college.

Inleiding

1. In de uitspraak van 10 juli 2024 heeft de rechtbank het beroep niet-tijdig beslissen van geopposeerde gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer het college opgedragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, bij het overschrijden daarvan een rechterlijke dwangsom is verschuldigd en is de verbeurde bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Tegen deze uitspraak heeft het college verzet ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze procedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of het beroep van geopposeerde bij de uitspraak van 10 juli 2024 terecht zonder zitting is afgedaan [2] , omdat het beroep niet tijdig beslissen kennelijk gegrond is. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder partijen op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de buiten-zittinguitspraak. Als dat het geval is, dan is het verzet gegrond en komt de buiten-zittinguitspraak te vervallen.
3. De verzetrechter komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de verzetrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van geopposeerde en de uitspraak van 10 juli 2024
4. Geopposeerde heeft beroep ingesteld vanwege het niet-tijdig beslissen op het bezwaar tegen een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen en dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak, op straffe van een rechterlijke dwangsom. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college een bestuurlijke dwangsom aan geopposeerde verschuldigd is (€ 1.442,-).
Het verzet van het college
5. In verzet voert het college aan dat het niet juist is dat geen beslissing op bezwaar is genomen. Op 23 april 2024 is een beslissing op bezwaar verzonden aan bezwaarmakers. Dit is ook op 25 april 2025 aan de rechtbank verzonden. Gelet hierop is de bestuurlijke dwangsom niet juist vastgesteld.
Wat vindt de verzetrechter van deze zaak?
6. De verzetrechter overweegt het volgende. In de uitspraak van 10 juli 2024 is onder meer geoordeeld dat het college een bestuurlijke dwangsom aan geopposeerde verschuldigd is voor de periode van 42 dagen (in totaal is dat € 1.442,-). Bij het verzetschrift heeft het college een schermafdruk meegestuurd van een e-mailbericht van 25 april 2024, gericht aan de administratie van deze rechtbank. Daarin staat dat inmiddels een beslissing op bezwaar is genomen die is verzonden naar de gemachtigde van geopposeerde op 23 april 2024. Gelet op wat in verzet is aangevoerd, is daarmee twijfel ontstaan over de hoogte van de bestuurlijke dwangsom die in de uitspraak van 10 juli 2025 is vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 10 juli 2024 komt te vervallen, voor zover die ziet op de hoogte van de bestuurlijke dwangsom. Voor het overige laat de verzetrechter de uitspraak in stand.
8. De rechtbank doet opnieuw uitspraak zonder zitting en stelt gelet op de beslissing op bezwaar van 23 april 2024 vast dat het college over de periode van 19 maart 2024 tot 23 april 2024 (35 dagen) een bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. Gelet op artikel 4:17 van de Awb komt dat neer op een bedrag van € 1.127,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- bepaalt dat de uitspraak van 10 juli 2024 vervalt, voor zover daarbij de bestuurlijke
dwangsom is vastgesteld van € 1.442,-.
- stelt de door het college te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.127,-;
- laat de uitspraak van 10 juli 2024 voor het overige in stand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2025.
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met geopposeerde wordt bedoeld de partij die geen verzetschrift heeft ingediend.
2.Op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).