ECLI:NL:RBROT:2025:13555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
C/10/708904 / JE RK 25-2183
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak met betrekking tot minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 12 november 2025, wordt de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering bekrachtigd. Deze aanwijzing is noodzakelijk om de concrete ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige, geboren in 2014, weg te nemen. De kinderrechter heeft de procedure beoordeeld op basis van het verzoekschrift van 22 oktober 2025 en de bijlagen van de GI. Tijdens de zitting op 12 november 2025 waren de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig, terwijl de moeder niet verscheen, ondanks correcte oproeping. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en de moeder gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige, die bij de moeder woont. De GI heeft eerder een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin gedragsregels voor de vader zijn opgenomen om de omgang met de minderjarige te verbeteren. De kinderrechter concludeert dat de vader onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van deze aanwijzing, wat schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter benadrukt het belang van contactherstel tussen de vader en de minderjarige en verzoekt de moeder om meer informatie te verstrekken aan de vader, zodat hij zich beter kan voorbereiden op de omgang. De beslissing om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen is genomen in het belang van de minderjarige, met de hoop op verbetering van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/708904 / JE RK 25-2183
Datum uitspraak: 12 november 2025
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 22 oktober 2025, ontvangen op 23 oktober 2025;
- het bericht van de GI met bijlagen van 11 november 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 november 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger] .
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.3.
[minderjarige] heeft voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De GI heeft op 12 maart 2025 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
  • U bent niet alleen tijdens het omgangsmoment.
  • U vraagt niet waar [minderjarige] verblijft.
  • U praat niet over ruzies met moeder.
  • U gebruikt geen intimiderende of bedreigende taal.
  • U belast [minderjarige] niet met uw eigen emoties, mening en frustraties over de uithuisplaatsing en/of het incident tussen u en moeder.
  • U accepteert de grenzen van [minderjarige] .
  • U haalt [minderjarige] niet over om dingen te zeggen zoals dat hij u mist of bij u moet wonen.
  • U sluit aan bij de behoeften van [minderjarige] , zoals als [minderjarige] verdrietig is dan troost vader [minderjarige] .
  • U laat zien dat u geïnteresseerd bent in de verhalen van [minderjarige] en zijn dagelijks leven op dit moment.
  • U maakt positief contact met [minderjarige] , geeft [minderjarige] bijvoorbeeld complimenten.
  • U bespreekt geen volwassenzaken/vragen met de jeugdbeschermer waar [minderjarige] bij is.
  • U werkt samen met WSS JB&JR en volgt de aanwijzingen op om de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] te waarborgen.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 juli 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 26 juli 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de schriftelijke aanwijzing van 12 maart 2025 op grond van artikel 1:263, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek (BW) te bekrachtigen.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht deze als volgt toe. De vader en [minderjarige] hebben momenteel een keer in de twee weken contact via videobellen. Deze videobelmomenten worden voorbereid en geëvalueerd met de vader. Tijdens de contactmomenten wordt meermaals gezien dat de vader tegenover [minderjarige] zijn ongenoegen uitspreekt over zowel de GI als de moeder en zijn emoties en gevoelens bij [minderjarige] neerlegt. [minderjarige] heeft hier last van en vindt het vervelend dat de vader zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. De GI vindt het positief dat de vader interesse toont in [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten. Toch laat de vader nog met regelmaat, voor [minderjarige] , belastend gedrag zien waarvoor de schriftelijke aanwijzing is gegeven en waar de vader zich tot op heden niet aan houdt. In reactie op de vraag van de kinderrechter laat de GI weten dat zij het ook belangrijk vindt om terug te werken naar fysieke omgang tussen de vader en [minderjarige] , maar dat dit eerst nog meer inzet van de vader vereist. De GI benadrukt dat hierin ook een rol voor de moeder is weggelegd en dat de moeder wordt aangesproken op het feit dat er meer inzet van haar wordt verwacht met betrekking tot het bijhouden van het dagboek. Tot slot wil de GI meer hulpverlening voor [minderjarige] inzetten maar daarvoor is de handtekening van de vader vereist, die de GI tot op heden nog niet heeft ontvangen. De GI vindt het jammer en niet in het belang van [minderjarige] dat de vader hier niet aan meewerkt.
4.2.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij het niet eens is met het verzoek van de GI. De vader vindt het contact via de videobelmomenten erg lastig en zou graag weer fysieke omgang met [minderjarige] krijgen. Elke twee weken krijgt de vader een dagboek waarin de moeder schrijft hoe het gaat met [minderjarige] , zodat de vader gespreksstof heeft tijdens de omgangsmomenten. De moeder schrijft hierin minimale informatie op en stuurt het erg kort voorafgaand aan de omgangsmomenten naar de vader, waardoor de vader geen gespreksstof heeft met [minderjarige] . De vader heeft het gevoel dat hij niks tegen [minderjarige] mag zeggen. De vader wil graag duidelijk maken dat hij zielsveel van [minderjarige] en de moeder houdt, maar niet meer met de moeder samen wil wonen. De afgelopen maanden is er niks gebeurd om contactherstel tussen de vader en [minderjarige] te realiseren. Het contact wordt elke keer minder en momenteel zijn er helemaal geen fysieke omgangsmomenten meer. De vader vindt de schriftelijke aanwijzing van de GI onzin. De vader wordt overal van beschuldigd en in de tussentijd heeft hij zijn zoon al bijna 11 maanden niet meer fysiek gezien. De vader heeft geen probleem met het zetten van een handtekening om meer hulpverlening voor [minderjarige] in te zetten.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:263, eerste lid, BW kan de GI ter uitvoering van haar taak een schriftelijke aanwijzing geven betreffende de verzorging en de opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder(s) of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder(s) en de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op te volgen. De GI kan op grond van het derde lid van dit artikel de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
5.2.
De kinderrechter moet eerst beoordelen of sprake is van een schriftelijke aanwijzing die een besluit inhoudt. Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader moet de kinderrechter beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, of de relevante belangen kenbaar zijn afgewogen en of het besluit deugdelijk is gemotiveerd. Een aanwijzing behoort pas dan te worden gegeven als door middel van overleg en overreding de gewenste medewerking van ouder en/of minderjarige niet wordt verkregen. De kinderrechter is van oordeel dat daar in dit geval sprake van is, de aanwijzing is zorgvuldig voorbereid, voldoende onderbouwd en – hoewel omvangrijk – voldoende concreet van aard. De kinderrechter volstaat hiermee, omdat op deze punten geen verweer is gevoerd. De kinderrechter zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling kan naar het oordeel van de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing worden bekrachtigd. Daartoe overweegt de kinderrechter het volgende. De schriftelijke aanwijzing is noodzakelijk om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen. In de afgelopen periode is gebleken dat de vader moeite heeft gehad om de omgang met [minderjarige] vorm te geven. De kinderrechter ziet in de gespreksverslagen dat de vader zijn best doet om met [minderjarige] in gesprek te zijn en zij beseft dat het lastig is om een gesprek te voeren op afstand (via een videoverbinding). De kinderrechter ziet ook dat de vader vaak belastende en volwassen zaken met [minderjarige] bespreekt, waar [minderjarige] veel last van heeft. De vader belast [minderjarige] daarnaast met zijn eigen emoties en dat is niet goed voor een 11-jarig kind. Tot nu toe heeft het geven van de schriftelijke aanwijzing van 12 maart 2025 geen verandering gebracht in deze situatie. De vader heeft onvoldoende medewerking verleend aan de uitvoering van de schriftelijke aanwijzing. Het is in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk dat de vader zich eerst houdt aan de punten uit de schriftelijke aanwijzing en dat er vervolgens zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar fysieke omgangsmomenten. Voor een goede uitvoering van de schriftelijke aanwijzing heeft de vader gespreksstof nodig die kan hij putten uit het (dagelijks) leven van [minderjarige] . Daarvoor is nodig dat hij de noodzakelijke informatie van de moeder in de vorm van de dagboekverslagen ontvangt. De GI heeft ter zitting beaamd dat de dagboekverslagen die de moeder nu aanlevert, summier zijn. De kinderrechter verzoekt de moeder om meer informatie te verschaffen en deze ook tijdig aan te leveren, zodat de vader zich beter kan voorbereiden op de gesprekken met [minderjarige] . De GI dient hierop toe te zien en de vader - meer dan tot op heden het geval is - te helpen met de voorbereiding van de contactmomenten. De kinderechter vindt het zorgelijk dat [minderjarige] geen contact met de vader wil en gunt zowel [minderjarige] als de vader contactherstel. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het belangrijk dat hij contact houdt met zijn vader en dat dit een goed contact is.
5.4.
Op grond van het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat voormelde schriftelijke aanwijzing op de juiste wijze tot stand is gekomen en kan worden bekrachtigd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 12 maart 2025.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2025 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in aanwezigheid van E.N. Laurensse als griffier, en op schrift gesteld op 20 november 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking staat geen hoger beroep open (artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).