ECLI:NL:RBROT:2025:13569

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 79
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de eenoudertoeslag en de beoordeling van het partnerbegrip in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 26 november 2025, wordt de intrekking van de eenoudertoeslag van eiseres over de periode van april 2022 tot en met april 2023 behandeld. Eiseres, gehuwd met een partner die permanent in Afrika verblijft, is het niet eens met de intrekking van de toeslag. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiseres en komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt uit dat de minister de intrekking van de toeslag heeft gebaseerd op het feit dat eiseres gehuwd is, waardoor zij niet in aanmerking komt voor de eenoudertoeslag. Eiseres betoogt dat de minister het partnerbegrip te strikt heeft toegepast, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gehandeld. De rechtbank wijst erop dat de wetgever expliciet heeft gekozen om de echtgenoot als partner aan te merken, ongeacht de feitelijke situatie. Eiseres doet ook een beroep op het evenredigheidsbeginsel en de hardheidsclausule, maar deze argumenten worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de kinderen van eiseres voldoende zijn meegewogen door de minister. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is, en dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/79

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.O.A Koekkoek),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de aan eiseres toegekende eenoudertoeslag over de periode van april 2022 tot en met april 2023. Eiseres is het niet eens met deze intrekking. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de intrekking van de eenoudertoeslag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 10 september 2024 (het primaire besluit) heeft de minister de aan eiseres toegekende eenoudertoeslag over de periode van april 2022 tot en met april 2023 ingetrokken.
2.1.
Met het besluit van 26 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft in de periode april 2022 tot en met april 2023 een eenoudertoeslag toegekend gekregen. Bij een controle is gebleken dat eiseres op 6 maart 2022 met [partner] is gehuwd. Met het primaire besluit heeft de minister de toeslag ingetrokken.
3.1.
Met het bestreden besluit heeft de minister het primaire besluit gehandhaafd. Hieraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat [partner] als partner van eiseres moet worden aangemerkt waardoor zij over de periode van april 2022 tot en met april 2023 geen recht heeft op de eenoudertoeslag. De minister mag een onjuiste beslissing herzien als deze is genomen op onjuiste gegevens. Te veel betaalde studiefinanciering moet worden terugbetaald.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres betoogt dat de minister het partnerbegrip uit artikel 3 van de Algemene inkomensafhankelijke regelingen (Awir) te strikt heeft toegepast. Eiseres is formeel gehuwd, maar feitelijk is geen sprake van een partnerschap zoals bedoeld in de wet. De partner van eiseres verblijft permanent in Afrika en draagt op geen enkele wijze bij aan de verzorging van de kinderen of het huishouden van eiseres. Eiseres doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel en de hardheidsclausule. Eiseres stelt dat het besluit van de minister in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Door de toeslag in te trekken, worden de belangen van de kinderen van eiseres ernstig geschaad.
Het oordeel van de rechtbank
5. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
6. Het betoog van eiseres dat de minister het partnerbegrip uit artikel 3 van de Awir te strikt heeft toegepast, slaagt niet. Vaststaat immers dat eiseres in de periode in geding (april 2022 tot en met april 2023) gehuwd was met [partner] , zodat zij in deze periode, gelet op het in de artikel 3 van de Awir gehanteerde partnerbegrip, een partner had. De omstandigheid dat de partner van eiseres op geen enkele wijze bijdraagt aan het huishouden en de verzorging van de kinderen maakt niet dat hij niet als partner kan worden aangemerkt. Ook is niet gebleken van een verzoekschrift tot echtscheiding. Eiseres had dus geen recht op een eenoudertoeslag als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van de Wsf 2000.
7. Het beroep op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000, slaagt niet. Eiseres wil hiermee bereiken dat haar echtgenoot niet als partner wordt aangemerkt. De definitie van het partnerbegrip, zoals die thans luidt, is duidelijk. De wetgever heeft er expliciet voor gekozen om de echtgenoot als partner aan te merken, met als enige uitzondering artikel 5a, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De door eiseres gestelde bijzondere omstandigheden hadden voor de minister dan ook geen aanleiding hoeven te zijn om met toepassing van de hardheidsclausule van het partnerbegrip af te wijken.
8. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel omdat door de intrekking en de terugvordering sprake is van een financiële achteruitgang voor haar en haar kinderen, terwijl de besparing voor de minister gering is. Dit beroep slaagt niet. Eiseres moet de teveel betaalde studiefinanciering terugbetalen, maar de minister heeft het teruggevorderde bedrag omgezet in een lening en eiseres hoeft de lening op dit moment nog niet terug te betalen. Nadat de aflosfase is aangevangen kan eiseres bovendien een draagkrachtmeting aanvragen. Indien zij dan nog een bijstandsuitkering ontvangt hoeft zij nog niets terug te betalen. In andere gevallen lost zij naar draagkracht af.
9. In beroep heeft eiseres anders dan in de bezwaarprocedure een beroep gedaan op artikel 3 van het IVRK. Dit artikel heeft rechtstreekse werking, in zoverre dat het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. De rechtbank dient in dit verband te beoordelen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de minister de belangen van de kinderen van eiseres voldoende heeft meegewogen. Immers destijds is een eenoudertoeslag aan eiseres toegekend. Hier gaat het om de intrekking en terugvordering. Zoals in 8. staat heeft het bestreden besluit voor de kinderen van eiseres geen gevolgen. Het beroep op het IVRK slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet studiefinancier 2000 (Wsf 2000)
Op grond van artikel 3.5, eerste lid, van de Wsf 2000, wordt aan een studerende zonder partner die een of meer kinderen heeft van jonger dan 18 jaren die niet tot het huishouden van een ander behoren, voor wie deze op grond van de Algemene Kinderbijslagwet aanspraak op kinderbijslag heeft, een toeslag voor een één-oudergezin toegekend.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder partner verstaan: de partner als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 vindt herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend, de vorm van de studiefinanciering onjuist is vastgelegd anders dan bedoeld in onderdeel b, de termijnbetaling te hoog of te laag is vastgesteld, de draagkracht van de debiteur te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van het bedrag van de kwijtschelding, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage te hoog of te laag is vastgesteld, of een onjuist besluit met betrekking tot de reisvoorziening is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a.
Op grond van artikel 11.5 kan de Minister voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Op grond van artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend. Tevens vindt verrekening plaats van de bedragen, bedoeld in de artikelen 3.27, tweede lid, en 3.29, eerste lid.
Algemene wet inzake inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Awir is partner van de belanghebbende degene die ingevolge artikel 5a van de Awr als partner wordt aangemerkt.
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)
Op grond van artikel 5a, eerste lid, onder a, van de Awr wordt de echtgenoot als partner aangemerkt.
Op grond van artikel 5a, vierde lid, van de Awr wordt in afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.