ECLI:NL:RBROT:2025:13587

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
C/10/708612 / KG ZA 25-1048
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot schorsing van tenuitvoerlegging van een vonnis

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], met als doel de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 1 oktober 2025. Dit vonnis had hen veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan [gedaagde 1]. De eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vorderen in het kort geding dat de executie van het vonnis wordt geschorst in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen, zowel tegen [gedaagde 1] als tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van kennelijke misslagen in het eerdere vonnis en dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde 1] uitviel. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende spoedeisend belang hadden bij hun vorderingen tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3], aangezien er geen executiemaatregelen door hen waren genomen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, waarbij eisers hoofdelijk in de kosten werden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/708612 / KG ZA 25-1048
Vonnis in kort geding van 21 november 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],2. [eiser 2],

beiden wonend in Rhoon,
eisers,
advocaat: mr. S. Kegreisz te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
alle gevestigd of wonend in Rhoon,
gedaagden,
advocaat: mr. P. van der Mersch te Rotterdam.
Partijen worden hierna enerzijds [eisers] en anderzijds [gedaagden] genoemd. [gedaagden] worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Eiser 1 wordt aangeduid als [eiser 1].

1.De zaak in het kort

[eisers] zijn bij vonnis van 1 oktober 2025 van deze rechtbank veroordeeld tot betaling van € 174.097,70 (exclusief wettelijke rente en proceskosten) aan [gedaagde 1]. [gedaagde 1] heeft op grond van dat vonnis executoriaal beslag gelegd op roerende zaken en een onroerende zaak van [eisers] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en vorderen in dit kort geding in de kern schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis door [gedaagden] in afwachting van de beslissing in het hoger beroep. De vorderingen tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden afgewezen bij gebrek aan een spoedeisend belang. De vorderingen tegen [gedaagde 1] worden eveneens afgewezen. Er is geen sprake van kennelijke misslagen en een belangenafweging valt uit in het voordeel van [gedaagde 1].

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de (niet-betekende) dagvaarding, met 13 producties;
- de 10 producties van [gedaagden];
- de producties 14 en 15 van [eisers];
- de mondelinge behandeling op 7 november 2025;
- de pleitnota van [gedaagden]

3.De feiten

3.1.
[eisers] hebben op 1 juni 2021, door middel van het ondertekenen van een aannemingsovereenkomst, aan [gedaagde 1] de opdracht gegeven tot het bouwen van hun nieuwbouwwoning in Rhoon.
3.2.
Vanaf september 2022 hebben [eisers] de facturen van [gedaagde 1] onbetaald gelaten. [eisers] beroepen zich daarbij op opschorting en op verrekening vanwege diverse gestelde tekortkomingen van [gedaagde 1] bij de bouw van de woning en vanwege gesteld onrechtmatig handelen van haar (indirect) bestuurders.
3.3.
In oktober 2024 heeft [gedaagde 1] bij deze rechtbank een bodemprocedure (zaak-/ rolnummer C/10/688324 / HA ZA 24-918) tegen [eisers] aanhangig gemaakt. [gedaagde 1] vordert kort gezegd [eisers] te veroordelen tot betaling van € 202.678,63 aan openstaande facturen en € 2.788,39 aan buitengerechtelijke kosten (exclusief rente).
3.4.
In december 2024 hebben [eisers] bij deze rechtbank een bodemprocedure (zaak-/rolnummer C/10/692150 / HA ZA 25-17) tegen [gedaagden] aanhangig gemaakt. [eisers] vorderen kort gezegd (1) te bepalen dat bepaalde bedingen in de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] onredelijk bezwarend zijn, (2) te verklaren voor recht dat [gedaagden] jegens [eisers] onrechtmatig hebben gehandeld althans toerekenbaar tekort zijn geschoten en (3) [gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 393.866,78 aan schadevergoeding.
3.5.
Deze rechtbank heeft de twee bodemprocedures op de voet van artikel 222 lid 1 Rv gevoegd en gezamenlijk behandeld. Bij vonnis van 1 oktober 2025 (hierna: het Vonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat een deel van de door [eisers] gevorderde schadevergoeding moet worden verrekend met de openstaande facturen van [gedaagde 1]. Dat heeft ertoe geleid dat [eisers] in de zaak met nummer 688324 in de kern zijn veroordeeld tot betaling aan [gedaagde 1] van € 171.606,63 aan openstaande facturen en € 2.491,07 aan buitengerechtelijke kosten. In de zaak met nummer 692150 zijn de vorderingen van [eisers] afgewezen.
3.6.
In oktober 2025 heeft [gedaagde 1] op grond van het Vonnis executoriaal beslag gelegd op de bedrijfsauto van [eiser 1] (een Volkswagen Transporter), op verschillende roerende zaken van zijn bedrijf (waaronder palletwagens en vorkheftrucks) en op de nieuwbouwwoning van [eisers] in Rhoon.
3.7.
[eisers] hebben hoger beroep ingesteld tegen het Vonnis.
4. Het geschil
4.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
schorsing van de tenuitvoerlegging van het Vonnis gedurende het hoger beroep of tot een door de voorzieningenrechter nader te bepalen termijn;
de op dit moment bestaande beslagen dan wel verderzetting van de tenuitvoerlegging te schorsen en/of te ontheffen en/of op te heffen, in afwachting van de beoordeling in de hoofdzaak in hoger beroep;
te bepalen dat [gedaagden] zich gedurende het hoger beroep dienen te onthouden van het executeren van het Vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 50.000,00;
[gedaagden] (al dan niet hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten daarbij inbegrepen.
4.2.
[gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.

5.De beoordeling

Aangepaste partijnaam
5.1.
In de dagvaarding staat ‘[gedaagde 2] B.V.’ vermeld als gedaagde 3. Ter zitting hebben [eisers] desgevraagd meegedeeld dat ‘[gedaagde 3]’ is bedoeld. [gedaagden] hebben verklaard dit ook zo begrepen te hebben. Gelet hierop en omdat sprake is van een kennelijke verschrijving wordt de dagvaarding op dit punt verbeterd gelezen. In de aanhef van dit vonnis is de juiste partijnaam vermeld.
Vorderingen tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden afgewezen
5.2.
In het Vonnis zijn [eisers] in zaaknummer 692150 veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden] Gesteld noch gebleken is echter dat [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] executiemaatregelen hebben/heeft genomen om die proceskosten te verhalen. [eisers] hebben ter zitting toegelicht dat zij [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niettemin in rechte hebben betrokken, omdat de mogelijkheid bestaat dat zij daartoe alsnog overgaan. [gedaagden] hebben daarop verklaard dat zij voor het verhaal van enkel de proceskosten geen beslagen ten laste van [eisers] zullen leggen.
5.3.
Nu [gedaagde 2] en [gedaagde 3] geen beslagen hebben gelegd op grond van het Vonnis en er ook geen dreiging is dat dat alsnog gaat gebeuren, hebben [eisers] geen spoedeisend belang bij hun vorderingen jegens [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en liggen die vorderingen voor afwijzing gereed.
Vorderingen tegen [gedaagde 1] worden afgewezen
5.4.
Uitgangspunt in een executiegeschil is dat een uitgesproken veroordeling hangende een daartegen ingesteld rechtsmiddel uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het ingestelde rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag. Van een kennelijke misslag is slechts sprake indien deze evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is.
5.5.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Geen kennelijke misslagen
5.6.
[eisers] stellen dat de beslissing in het Vonnis berust op kennelijke feitelijke en/of juridische misslagen. De voorzieningenrechter volgt [eisers] daar niet in en licht dat hierna toe.
a.
te kleine woning
5.7.
Vaststaat dat de woning te klein is gebouwd. In geschil is om hoeveel vierkante meters het gaat en wat de omvang is van de door [eisers] geleden schade als gevolg daarvan. De rechtbank heeft in het Vonnis (overweging 5.19) wat betreft het aantal vierkante meters de berekening van [gedaagde 1] gevolgd. [eisers] menen dat de rechtbank op onbegrijpelijke wijze zonder deskundigenonderzoek en zonder feitelijk onderzoek is meegegaan in de berekening van [gedaagde 1], terwijl die slechts summier verweer heeft gevoerd.
5.8.
[eisers] hebben meetrapporten van 22 september en 15 oktober 2025 ingebracht, waaruit volgens hen blijkt dat de woning veel kleiner is gebouwd dan waar de rechtbank van uit is gegaan. Het had echter op de weg gelegen van [eisers] om die metingen eerder te laten uitvoeren ten behoeve van de bodemprocedure. Nu heeft de rechtbank daar geen rekening mee kunnen houden in het Vonnis. [eisers] hebben geen goede verklaring gegeven waarom zij de meetrapporten pas in dit late stadium hebben overgelegd. Het betoog dat het hun pas tijdens de bodemprocedure duidelijker werd hoe de woning is gebouwd door [gedaagde 1], overtuigt niet. [eisers] lichten niet toe wat er dan concreet duidelijker is geworden waardoor er pas na (de sluiting van het onderzoek in) de bodemprocedure meetrapporten konden worden opgemaakt. Constructietekeningen en berekeningen waren eerder niet voorhanden, maar volgens [eisers] nu ook niet. Bovendien heeft [gedaagde 1] de inhoud van de meetrapporten bestreden. Niet evident is dat de rechtbank, indien zij wel kennis had genomen van de meetrapporten, tot een ander oordeel zou zijn gekomen.
5.9.
De stelling van [eisers] dat zij ter zitting een bewijsaanbod hebben gedaan dat door de rechtbank is genegeerd, is niet onderbouwd. Van een concreet bewijsaanbod is niet gebleken. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de schadevergoeding afgezien van het benoemen van een deskundige en de schade aan de hand van de door partijen ingebrachte rapporten geschat op de voet van artikel 6:97 BW. Dat mag de rechtbank doen als de door partijen ingebrachte informatie naar haar oordeel onvoldoende aanknopingspunten biedt om de schade concreet te begroten en vormt geen kennelijke misslag.
b.
vervuilde steenstrips
5.10.
De rechtbank heeft het geschil met betrekking tot de vervuilde steenstrips en de hoogte van de daaruit voortvloeiende schadevergoeding behandeld in overweging 5.20 tot en met 5.23 van het Vonnis. Daarbij is zij inhoudelijk en gemotiveerd ingegaan op de conclusies in de deskundigenrapporten die [eisers] en [gedaagde 1] ieder hebben ingebracht. [eisers] stellen niet dat de rechtbank is uitgegaan van verkeerde feiten of omstandigheden. Hun standpunt dat de redenering van de rechtbank met betrekking tot de inhoud van de deskundigenrapporten en de hoogte van de schadevergoeding niet te volgen is, is niet aan te merken als een kennelijke misslag, maar een waarderingskwestie die in het hoger beroep moet worden beoordeeld. Dat geldt in het bijzonder voor het kennelijke oordeel in het Vonnis dat door reiniging van de gevel misschien geen perfect resultaat kan worden bereikt maar wel een acceptabel resultaat, zodat er geen grond is om te oordelen dat de gevel volledig moet worden vervangen.
5.11.
In overweging 5.21 van het Vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat punt 20 van het rapport van Versteeg (de door [eisers] ingeschakelde deskundige) niet alleen gaat over steenstrips aan de gevel en de vlekken daarop, maar ook over een tweede gebrek, namelijk het ontbreken van steenstrips op de rolluiken. [eisers] menen dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er meerdere posten zijn samengenomen in punt 20. Voor zover zij daarmee bedoelen te zeggen dat de rechtbank punt 20 van Versteeg verkeerd heeft opgevat, wordt dat niet gevolgd. In punt 20 is, conform het oordeel van de rechtbank, te lezen dat daarin twee gebreken worden benoemd. Van een feitelijke misslag is geen sprake.
c.
Bouwgarant-certificaat en (voor)oplevering
5.12.
[eisers] betogen dat de rechtbank zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan de stelling van [eisers] dat zij nimmer op de hoogte waren van de valsheid van het Bouwgarant-certificaat, terwijl [gedaagde 1] van zijn kant geen enkele onderbouwing heeft geleverd.
5.13.
De rechtbank heeft dit punt in overweging 5.27 tot en met 5.31 van het Vonnis behandeld. [eisers] maken niet concreet waar hier de kennelijke misslag in zou zijn gelegen. Dat zij het niet eens zijn met de wijze waarop de rechtbank de onderbouwingen van partijen heeft beoordeeld, moet in hoger beroep worden beoordeeld.
5.14.
Verder hebben [eisers] drie nieuwe producties overgelegd ter nadere onderbouwing van hun standpunt met betrekking tot het Bouwgarant-certificaat en de (voor)oplevering. Productie 9 is een schriftelijke verklaring van [eiser 1] en een door hem opgesteld transcript van een op 27 april 2025 gehouden gesprek tussen hem en een buurman, waarin de buurman zou hebben verklaard dat [gedaagde 1] ook aan hem een vals Bouwgarant-certificaat heeft verstrekt. Productie 10 is een mailwisseling tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] van 19 juli 2021, waarin [gedaagde 1] meedeelt dat een certificaat € 5.000,00 kost en dat [eiser 1] daarmee akkoord gaat. Productie 11 is een mail van [eiser 1] aan [gedaagde 1] van 15 februari 2023 waaruit volgens [eisers] blijkt dat de zogenaamde vooroplevering van 8 december 2022 niet heeft plaatsgevonden.
5.15.
Ook hier geldt dat [eisers] deze producties had kunnen en moeten inbrengen in de bodemprocedure. Dat zij dat hebben nagelaten en de rechtbank deze stukken daardoor niet bij haar oordeel heeft betrokken, komt voor rekening en risico van [eisers] Daar komt bij dat de voorzieningenrechter in de inhoud van de stukken geen reden ziet om aan te nemen dat, indien de rechtbank er wel kennis van had genomen, zij evident tot een andere conclusie was gekomen. De rechtbank heeft in het Vonnis geoordeeld dat er voor een deel geen causaal verband is tussen het valse certificaat en de door [eisers] gestelde schade (overweging 5.30) en dat [eisers] een mogelijk toekomstig belang onvoldoende hebben onderbouwd (overweging 5.31). Aan die oordelen kunnen de stukken niet afdoen.
d.
in rekening gebracht meerwerk
5.16.
[eisers] stellen dat sprake is van een kennelijke misslag doordat de rechtbank niet is ingegaan op hun standpunt over teveel dan wel dubbel in rekening gebrachte kosten aan meerwerk. Het betreft een totale kostenpost van € 15.859,40 (+ kosten airco) die volgens hen onbehandeld is gelaten.
5.17.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het meerwerk dat [eisers] nog moeten betalen aan de orde is gekomen in overweging 5.34 van het Vonnis. De rechtbank is daarbij ingegaan op verschillende onderdelen van het meerwerk, zoals de aftimmering op zolder, het aanbrengen van gipsplafond, aanpassingen in de technische ruimte en de airco-unit in de technische ruimte. Over dubbele facturen is daarin inderdaad niets vermeld, maar [eisers] maken onvoldoende duidelijk waar de door hen gestelde dubbele facturering concreet op ziet. Het lag op de weg van [eisers] om dit nader toe te lichten. Dat hebben zij niet gedaan, zodat er ook op dit punt geen reden is om te concluderen dat sprake is van een kennelijke misslag. Bovendien geldt dat, als al wordt uitgegaan van teveel in rekening gebracht meerwerk, het gaat om een totale kostenpost van hoogstens rond de € 16.000,00. Dat is een relatief beperkt bedrag in verhouding tot de totale vordering van [gedaagde 1] op [eisers] en rechtvaardigt op zichzelf niet dat [gedaagde 1] de executie moet staken.
Belangenafweging valt uit in het voordeel van [gedaagde 1]
5.18.
Een belangenafweging leidt evenmin tot toewijzing van de vorderingen tegen [gedaagde 1].
5.19.
[eisers] menen dat [gedaagde 1] met de verkoop van de woning misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, omdat die verkoop in meerdere opzichten leidt tot een onomkeerbare situatie. Zij voeren aan (1) dat indien de woning wordt verkocht, (nader) deskundigenonderzoek om de standpunten van [eisers] te onderbouwen in hoger beroep niet meer mogelijk is, (2) dat er sprake is van een restitutierisico als het Vonnis in hoger beroep wordt vernietigd en (3) dat zij en hun twee schoolgaande kinderen bij de verkoop van de woning op straat komen te staan.
5.20.
Het belang van [eisers] om over de woning te kunnen blijven beschikken voor nader deskundigenonderzoek ziet de voorzieningenrechter niet. Zij beschikken over het rapport van Versteeg en sinds het Vonnis hebben zij voldoende gelegenheid gehad om desgewenst nader onderzoek te laten verrichten. Zij hebben dat niet gedaan en evenmin toegelicht wat zij nog verder wensen te onderzoeken. De rechtbank heeft in het Vonnis geoordeeld dat de woning op 13 maart 2023 is opgeleverd en dat de afbouwgarantie inmiddels voorbij is. Ook op het punt van de oplevering van de woning ziet de voorzieningenrechter anders dan [eisers] geen kennelijke misslag. Dat sprake zou kunnen zijn van verborgen gebreken, is geen voldoende concreet argument. In dat licht ziet de voorzieningenrechter geen reden om veel gewicht toe te kennen aan de (toekomstige en onzekere) mogelijkheid dat het hof in het hoger beroep een deskundigenonderzoek van belang acht.
5.21.
Het door [eisers] gestelde restitutierisico heeft [gedaagde 1] betwist en is verder niet onderbouwd.
5.22.
Het bestaan van een noodsituatie is evenmin voldoende onderbouwd. Dat toewijzing van de geldvordering in de bodemprocedure zou kunnen leiden tot een executieverkoop van de woning, met als gevolg dat [eisers] met hun kinderen de woning verliezen, is een omstandigheid waar de rechtbank rekening mee heeft kunnen houden. Ten tijde van de bodemprocedure had [gedaagde 1] immers al conservatoir beslag gelegd op de woning. Verder is het nog maar de vraag of het daadwerkelijk tot een executieverkoop moet komen. [gedaagde 1] stelt, onder overlegging van de hypotheekaktes van [eisers], dat [eisers] tot een bedrag van € 1.750.000,00 hebben geleend en daarom nog een kredietruimte van € 350.000,00 hebben, zodat zij in staat moeten worden geacht om hun verplichtingen uit het Vonnis na te komen. [eisers] stellen daar tegenover dat zij niet meer kunnen lenen van hun hypotheekverstrekker en geen financiële ruimte hebben om de geldvordering van [gedaagde 1] te betalen, maar zij onderbouwen dat niet en geven ook verder geen openheid van zaken over hun concrete financiële situatie. Dat is wel nodig, wil een beroep op het bestaan van een noodsituatie kans van slagen hebben. Volgens [eisers] lossen zij per maand een behoorlijk bedrag af en is de hypotheekschuld daardoor inmiddels flink lager. [gedaagde 1] heeft in reactie hierop terecht opgemerkt dat deze stelling, indien juist, een indicatie is dat [eisers] over financiële ruimte beschikken. [eisers] hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat hun vrees dat de bank de financiering intrekt vanwege het valse Bouwgarant-certificaat reëel is.
5.23.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de door [eisers] gestelde belangen niet opwegen tegen het reële belang van [gedaagde 1] om zijn vordering op [eisers] te verhalen.
Proceskosten
5.24.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00
5.25.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander (dat deel van het bedrag) niet meer te betalen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
6.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2025.
2091/3194