In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de verhuurder, Stichting Havensteder. De huurder had een vordering ingesteld tegen Havensteder, waarin hij verzocht om herstel van gebreken in de huurwoning en een tijdelijke huurprijsverlaging. De huurder huurt sinds 16 mei 2023 een woning van Havensteder en heeft in september 2023 gebreken gemeld, waaronder tochtvorming bij ramen en deuren. De Huurcommissie heeft op 25 november 2024 geoordeeld dat er sprake was van een ernstig gebrek, maar heeft geen huurprijsverlaging toegewezen vanwege onvoldoende medewerking van de huurder.
De huurder was het niet eens met deze uitspraak en heeft de zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter. Tijdens de procedure heeft de kantonrechter vastgesteld dat de huurder onvoldoende heeft onderbouwd dat er nog steeds gebreken waren die Havensteder moest verhelpen. De kantonrechter oordeelde dat de huurder medewerking had geweigerd en dat het niet tijdig herstellen van gebreken niet aan Havensteder kon worden tegengeworpen. De kantonrechter heeft de vordering van de huurder afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 677,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.