ECLI:NL:RBROT:2025:13698

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
C/10/701971 / HA ZA 25-534
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incidenten betreffende relatieve bevoegdheid en inzagevordering in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2025 uitspraak gedaan in een incident over de relatieve bevoegdheid en een inzagevordering. De eisende partijen, Made in Scotland B.V. en The Dutch Business Sport and Recreation Development II B.V., hebben vorderingen ingesteld tegen een gedaagde partij, die in de hoofdzaak als bestuurder van de eisende partijen fungeerde. De rechtbank heeft geoordeeld dat een deel van de vorderingen in de hoofdzaak moet worden verwezen naar de Rechtbank Gelderland, zittingslocatie Arnhem, op basis van artikel 2:241 BW, dat bepaalt dat de rechtbank binnen wiens rechtsgebied de vennootschap haar woonplaats heeft, exclusief bevoegd is om van de vorderingen betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder kennis te nemen. De inzagevordering van de gedaagde partij is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de gedaagde onvoldoende belang had aangetoond bij de gevraagde gegevens. De rechtbank heeft de proceskosten van de gedaagde partij toegewezen aan de eisende partijen, die in het ongelijk zijn gesteld in het incident. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/701971 / HA ZA 25-534
Vonnis in incidenten van 26 november 2025
in de zaak van

1.MADE IN SCOTLAND B.V.,

2. THE DUTCH BUSINESS SPORT AND RECREATION DEVELOPMENT II B.V.,
statutaire vestigingsplaats: Spijk,
eisende partijen in de hoofdzaak, verwerende partijen in de incidenten,
advocaten: mrs. M.H.S. Verhoeven en M.D. Meerkerk-van den Boogaard,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Bergschenhoek,
gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in de incidenten,
advocaten: mrs. L.P. Kruidenier en K.A.A. Limburg.
Partijen worden hierna Made in Scotland, TDII en [gedaagde] genoemd. Made in Scotland en TDII worden hierna samen Made in Scotland c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 juni 2025, met bijlagen 1 tot en met 55;
  • de akte houdende overlegging producties van Made in Scotland c.s., met bijlagen 56 tot en met 59;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende een exceptie van relatieve onbevoegdheid ex artikel 110 Rv en een verzoek in incident strekkende tot inzage ex artikel 195 Rv, met bijlagen 1 tot en met 28;
  • de conclusie van antwoord in het (bevoegdheids)incident ex art. 110 Rv en het incident strekkende tot inzage ex art. 195 Rv, met bijlage 60.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Made in Scotland c.s. vorderen om bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Vorderingen van Made in Scotland B.V. met betrekking tot de Arbeidsovereenkomst The Dutch
1.
[gedaagde] te veroordelen om binnen een termijn van veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis een bedrag van EUR 57.280 (zegge: zevenenvijftigduizend tweehonderdtachtig euro) primair vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2017, subsidiair vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 op grond van artikel 6:119 BW juncto artikel 6:82 lid 1 BW, althans vanaf de dag van de Dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen aan Made in Scotland B.V.;
2.
[gedaagde] te veroordelen om binnen een termijn van veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis een bedrag van EUR 5.866 (zegge: vijfduizend achthonderdzesenzestig euro) primair vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2017, subsidiair vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 op grond van artikel 6:119 BW juncto artikel 6:82 lid 1 BW, althans vanaf de dag van de Dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen aan Made in Scotland B.V.;
Vorderingen van Made in Scotland B.V. in verband met het gebruik van de Staalslakken
1.
te verklaren voor recht dat [gedaagde] op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk is voor de schade die Made in Scotland B.V. heeft geleden en nog zal lijden in verband met i) het achterhouden van informatie voor het Management Team en/of de Aandeelhouders en/of de Raad van Commissarissen en/of ii) het aangaan van de Aannemingsovereenkomst op 6 september 2017 en/of iii) het niet sluiten van de CAR-verzekering;
2.
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door Made in Scotland B.V. geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf de datum van verzuim, althans vanaf de dag van de Dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de datum van algehele voldoening;
Vorderingen van The Dutch Business Sport and Recreation Development II B.V. met betrekking tot het gebruik van de Staalslakken
Primair
1.
te verklaren voor recht dat [gedaagde] op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk is voor de schade die The Dutch Business Sport and Recreation Development II B.V. heeft geleden en nog zal lijden in verband met i) het achterhouden van informatie voor het Management Team en/of de Aandeelhouders en/of de Raad van Commissarissen en/of ii) het aangaan van de Aannemingsovereenkomst op 6 september 2017 en/of iii) het niet sluiten van de CAR-verzekering;
2.
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door The Dutch Business Sport and Recreation Development II geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf de datum van verzuim, althans vanaf de dag van de Dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de datum van algehele voldoening;
Subsidiair
3.
[gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking te veroordelen om binnen een termijn van veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan The Dutch Business Sport and Recreation Development II B.V. te voldoen een bedrag van EUR 5.993.259,13 (zegge: vijf miljoen negenhonderddrieënnegentigduizend tweehonderdnegenenvijftig euro en dertien eurocent) primair vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 op grond van artikel 6:119 BW juncto artikel 6:82 lid 1 BW, althans vanaf de dag van Dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Meer subsidiair
4.
[gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking te veroordelen om binnen een termijn van veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan The Dutch Business Sport and Recreation Development II B.V. te voldoen een bedrag van EUR 2.744.759,13 (zegge: twee miljoen zevenhonderdvierenveertigduizend zevenhonderdnegenenvijftig euro en dertien eurocent) primair vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 op grond van artikel 6:119 BW juncto artikel 6:82 lid 1 BW, althans vanaf de dag van Dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Nog meer subsidiair
5.
[gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking te veroordelen om binnen een termijn van veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan The Dutch Business Sport and Recreation Development II B.V. te voldoen een bedrag van EUR 2.047.656,63 (zegge: twee miljoen zevenenveertigduizend zeshonderdzesenvijftig euro en drieënzestig eurocent) primair vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 op grond van artikel 6:119 BW juncto artikel 6:82 lid 1 BW, althans vanaf de dag van Dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Uiterst subsidiair
6.
[gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking te veroordelen om binnen een termijn van veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan The Dutch Business Sport and Recreation Development II B.V. te voldoen een bedrag van EUR 443.933,93 (zegge: vierhonderddrieënveertigduizend negenhonderddrieëndertig euro en drieënnegentig eurocent) primair vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 op grond van artikel 6:119 BW juncto artikel 6:82 lid 1 BW, althans vanaf de dag van Dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
Ten aanzien van alle vorderingen, waaronder de primaire, subsidiaire, meer subsidiaire, nog meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vordering
1.
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding onder de bepaling dat (i) de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt - (ii) te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede (iii) met veroordeling van gedaagde in de nakosten van EUR 178 (zegge: honderd achtenzeventig euro), dan wel, indien betekening plaatsvindt, de somma van EUR 270 (zegge: tweehonderd zeventig euro).
2.2.
Made in Scotland c.s. leggen aan hun vorderingen – kort gezegd en voor zover nu van belang – het volgende ten grondslag. [gedaagde] was sinds 26 september 2011 (indirect) statutair bestuurder van Made in Scotland c.s. en twee andere vennootschappen. Made in Scotland c.s. en die twee andere vennootschappen worden hierna samen The Dutch genoemd. [gedaagde] was werkzaam op grond van een arbeidsovereenkomst met The Dutch, waarin was vermeld dat [gedaagde] zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van The Dutch geen werkzaamheden voor derden mocht verrichten. The Dutch heeft geconstateerd dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met voornoemde verplichting en de factuurbedragen in verband met de nevenwerkzaamheden tegen de afspraken in aan zichzelf heeft laten voldoen, waardoor [gedaagde] de schade moet vergoeden die Made in Scotland als gevolg van deze ongerechtvaardigde verrijking, dan wel toerekenbare tekortkoming heeft geleden. [gedaagde] is daarnaast namens TDII een “overeenkomst van opdracht/bemiddeling/aanneming van werk” (hierna: de Aannemingsovereenkomst) aangegaan met Sent One B.V. (hierna: Sent One). De aanzienlijke risico's omtrent de uitvoering van deze overeenkomst, die betrekking hadden op het gebruik van zogenaamde staalslakken en op welke risico’s [gedaagde] uitdrukkelijk is gewezen door derden, heeft [gedaagde] niet gedeeld met het management team van The Dutch, waaronder zijn medebestuurder, de Raad van Commissarissen en de aandeelhouders van The Dutch. De risico’s zijn kort na het aangaan van de overeenkomst verwezenlijkt, waardoor Made in Scotland c.s. aanzienlijke schade lijden en nog zullen lijden. [gedaagde] is als bestuurder aansprakelijk voor deze schade en moet deze schade daarom vergoeden. Voor het geval dat de rechtbank oordeelt dat van bestuurdersaansprakelijkheid geen sprake is, heeft [gedaagde] zich ongerechtvaardigd verrijkt en moet [gedaagde] om die reden tot betaling van de daardoor door Made in Scotland c.s. geleden schade worden veroordeeld.
2.3.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van Made in Scotland c.s. tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf de datum voor het verstrijken van bedoelde termijn van voldoening.

3.De beoordeling in de incidenten

in het bevoegdheidsincident
De vordering en het verweer daartegen
3.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich relatief onbevoegd verklaart ten aanzien van de vorderingen van Made in Scotland met betrekking tot de Arbeidsovereenkomst. De rechtbank begrijpt deze vordering als een vordering tot verwijzing naar de in de ogen van [gedaagde] wel relatief bevoegde rechtbank. [gedaagde] legt daaraan ten grondslag dat de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 2:241 BW in deze niet relatief bevoegd is en dat de zaak in zoverre moet worden verwezen naar de Rechtbank Gelderland, binnen welk rechtsgebied Made in Scotland c.s. hun woonplaats hebben. Made in Scotland c.s. voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de incidentele vordering.
De Rechtbank Gelderland, zittingslocatie Arnhem is exclusief bevoegd
3.2.
Niet in geschil is dat [gedaagde] (indirect) statutair bestuurder van The Dutch is geweest en dat The Dutch daarvoor een arbeidsovereenkomst met [gedaagde] hebben gesloten. Op grond van artikel 2:241 BW neemt de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de vennootschap haar woonplaats heeft, kennis van alle rechtsvorderingen betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder. Made in Scotland heeft haar woonplaats in Spijk, gemeente Zevenaar. Die gemeente valt binnen het rechtsgebied van de Rechtbank Gelderland, zittingslocatie Arnhem. De Rechtbank Gelderland, zittingslocatie Arnhem is dan ook exclusief bevoegd om van de vorderingen van Made in Holland op grond van de Arbeidsovereenkomst kennis te nemen.
3.3.
De praktische argumenten die Made in Scotland c.s. in hun conclusie van antwoord in de incidenten hebben genoemd – waaronder dat door het bundelen van alle vorderingen op [gedaagde] tijd en kosten worden bespaard, wat op zichzelf begrijpelijk is – kunnen er niet toe leiden dat de rechtbank, in afwijking van de wettelijke exclusieve bevoegdheidsregeling, de vorderingen betreffende de Arbeidsovereenkomst aan zich houdt. Het is een bevoegdheid van [gedaagde] om de vorderingen betreffende de Arbeidsovereenkomst door de daartoe bevoegde rechtbank te willen laten behandelen, ook als dit meer proceskosten met zich brengt. [gedaagde] maakt door het instellen van dit incident geen misbruik van procesrecht. Geen van partijen heeft overigens aangevoerd dat de vorderingen betreffende de Arbeidsovereenkomst verknocht zijn aan de overige vorderingen zodat het gehele geschil beter bij de Rechtbank Gelderland behandeld kan worden. De rechtbank is ook van oordeel dat er geen bezwaar bestaat tegen afzonderlijke behandeling van de vorderingen betreffende de Arbeidsovereenkomst bij de Rechtbank Gelderland en om de overige vorderingen in deze rechtbank te behandelen.
De conclusie
3.4.
De conclusie is dat de rechtbank de zaak voor wat betreft de “Vorderingen van Made in Scotland B.V. met betrekking tot de Arbeidsovereenkomst The Dutch”, zie hiervoor in overweging 2.1., op grond van artikel 110 lid 2 Rv verwijst naar de Rechtbank Gelderland, zittingslocatie Arnhem.
De proceskosten
3.5.
Made in Scotland c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten van [gedaagde] in dit incident (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt × tarief II)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00
3.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.7.
De proceskostenveroordeling en de veroordeling om daar wettelijke rente over te betalen, worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in het incident strekkende tot inzage
De vordering en het verweer
3.8.
[gedaagde] vordert dat Made in Scotland c.s. hoofdelijk worden veroordeeld om onder druk van een dwangsom binnen twee weken na vandaag
primaireen afschrift van, dan wel
subsidiairinzage in de volgende gegevens te verstrekken:
de bijlagen (met uitzondering van het Fugro-rapport) bij de Aannemingsovereenkomst, zoals gespecificeerd in randnummer 2.83 van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
de zakelijke e-mails tussen [gedaagde] en [naam 1], MT-leden, RvC-leden en Aandeelhouders in de periode vanaf de e-mail van 8 maart 2016 van Dura Vermeer tot het aangaan van de Aannemingsovereenkomst op 6 september 2017 met het e-mailaccount [e-mailadres] en/of met het onderwerp/zoekterm “staalslakken”;
alle conceptversies van de Aannemingsovereenkomst en e-mails in dat verband tussen [gedaagde], [naam 2] en Sent One;
de notitie van [naam 2], althans van het MT dat is opgesteld naar aanleiding van het MT-overleg van 11 juli 2018 over de aanvoer van grond, bouwstoffen, de keuring en de kwaliteit, als bedoeld in randnummer 2.93 van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
de aanvraagdocumentatie behorende bij de Omgevingsvergunning;
de aanvraagdocumentatie behorende bij de Watervergunning;
de Bouwstop van het college van B&W van West-Betuwe op 25 maart 2019 aan zowel Sent One als The Dutch met alle daaraan ten grondslag gelegde documentatie (zoals bodemrapportages of metingen);
de bij de lasten onder dwangsom van het college van B&W van West-Betuwe van 28 en 29 november 2019 aan TDII en Made in Scotland behorende documenten (zoals bodemrapporten/controles/rapporten van bevindingen); en
de afbeelding die tijdens de hoorzitting van 18 juni 2019 bij de Omgevingsdienst is getoond, waaruit zou blijken dat (mede) door het ontbreken van de voorgeschreven zandlaag, de staalslakken in direct contact zouden kunnen komen met het grondwater.
3.9.
Made in Scotland c.s. voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de incidentele vordering.
Het wettelijk kader
3.10.
Voor een recht op afschrift van of inzage in gegevens moet op grond van artikel 194 Rv aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Degene die informatie van een ander verlangt, moet partij zijn bij een rechtsbetrekking. Verder moet de verlangde informatie voldoende bepaald zijn. Daarnaast moet een partij een voldoende belang hebben bij haar informatieverzoek. Tot slot moet degene van wie inzage wordt verlangd over de gevraagde informatie beschikken. Als degene die informatie van een ander verlangt aan deze voorwaarden voldoet, kan de rechter een daartoe strekkende vordering of verzoek alleen afwijzen als degene die over de gegevens beschikt een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 2 Rv toekomt of gewichtige redenen zich tegen het geven van een afschrift verzetten.
Made in Scotland c.s. hebben al gegevens aan [gedaagde] verstrekt
3.11.
Uit de conclusie van antwoord in de incidenten blijkt dat [gedaagde] Made in Scotland c.s. voorafgaand aan het instellen van deze incidentele vordering al heeft verzocht om hem een aantal gegevens te verstrekken en dat Made in Scotland c.s. daar voor een deel aan hebben voldaan. Het had in het kader van artikel 21 Rv op de weg van [gedaagde] gelegen om daar in haar incidentele conclusie melding van te maken én in te gaan op de redenen waarom Made in Scotland c.s. niet alle door [gedaagde] gevraagde gegevens hadden verstrekt. Made in Scotland c.s. wijzen daar ook expliciet op. [gedaagde] heeft dat ten onrechte nagelaten. Dit weegt de rechtbank hierna in de beoordeling van deze incidentele vordering mee.
De gegevens met nummers 2 tot en met 4, 7 en 8
3.12.
De gevorderde gegevens met nummers 2 tot en met 4, 7 en 8 zijn al door Made in Scotland c.s. in het geding gebracht als bijlagen 35, 54 en 57 tot en met 60. De vordering van [gedaagde] wordt in zoverre dan ook afgewezen, omdat hij daar geen belang meer bij heeft (artikel 3:303 BW).
De gegevens met nummers 1 en 6
3.13.
Voor wat betreft de gevorderde gegevens met nummers 1 en 6 hebben Made in Scotland c.s. met klem betwist dat zij over die gegevens beschikken, terwijl [gedaagde] niets heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat Made in Scotland c.s. wel over deze gegevens beschikken. De omstandigheid dat Made in Scotland c.s. voorafgaand aan deze procedure al gegevens aan [gedaagde] hebben verstrekt in combinatie met het feit dat [gedaagde] daar in zijn conclusie in deze zaak met geen woord over heeft gerept, leidt ertoe dat de rechtbank het verweer van Made in Scotland c.s. volgt waar zij zeggen niet over de gevorderde gegevens met nummers 1 en 6 te beschikken; zeker als [gedaagde] niets heeft aangevoerd waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. Bij deze stand van zaken moet de vordering van [gedaagde] voor wat betreft de gegevens met nummer 1 en 6 worden afgewezen. Made in Scotland c.s. kunnen immers niet worden veroordeeld om afschriften van of inzage in gegevens te verstrekken waar zij niet over beschikken.
De gegevens met nummers 5 en 9
3.14.
Voor wat betreft de gevorderde gegevens met nummers 5 en 9 oordeelt de rechtbank tot slot als volgt. [gedaagde] legt aan zijn verzoek om afschriften van of inzage in – onder andere – deze gegevens ten grondslag dat hij “
hierbij voldoende belang [heeft], omdat deze documenten behulpzaam zijn voor de verdere ondersteuning van zijn verweer”, dat “
veel informatie die samenhangt met de verleende publiekrechtelijke toestemmingen en
handhaving relevant [is] in deze procedure” en dat “
hij zijn verweer, mocht de rechtbank dat nodig achten voor haar oordeel, nader [zou] kunnen onderbouwen” met de gevorderde gegevens. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] met deze algemene stellingen onvoldoende concreet heeft uitgelegd waarom hij voldoende belang bij deze specifieke gevorderde gegevens heeft. Zijn aanvullende stelling dat “
hij met de opgevraagde gegevens kan aantonen dat hij de Interne Betrokkenen binnen The Dutch genoegzaam heeft
geïnformeerd” en dat dit “
te meer [geldt] voor de verzochte e-mails die [gedaagde] in de genoemde periode heeft verzonden en heeft ontvangen op zijn zakelijke emailadres van The Dutch, waartoe hij sinds zijn vertrek bij The Dutch geen toegang meer heeft.” geldt niet als een dergelijke concretisering. Ook die stelling is namelijk algemeen geformuleerd. Bovendien zijn de e-mails waar [gedaagde] aan refereert al door Made in Scotland c.s. in het geding gebracht, zodat van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat hij – los van het melden dat Made in Scotland c.s. al een aantal gegevens aan hem hebben verstrekt – nader had uitgelegd waarom hij (ook) voldoende belang heeft bij afschriften van of inzage in de gevorderde gegevens met nummers 5 en 9 en dus waarom Made in Scotland c.s. die gegevens ten onrechte nog niet aan [gedaagde] zouden hebben verstrekt. Dat heeft [gedaagde] echter niet gedaan. De vordering van [gedaagde] om afschriften van of inzage in de gevorderde gegevens met nummer 5 en 9 te verstrekken, wordt daarom afgewezen.
De proceskosten
3.15.
Hiervoor is geoordeeld dat (i) een deel van de gevorderde gegevens al door Made in Scotland c.s. in het geding is gebracht, (ii) Made in Scotland c.s. geen beschikking hebben over een deel van de gevorderde gegevens en (iii) [gedaagde] voor de overige gevorderde gegevens onvoldoende heeft uitgelegd waarom hij voldoende belang heeft bij afschriften daarvan of inzage daarin. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] in dit incident heeft te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Dat Made in Scotland c.s. een gedeelte van de door [gedaagde] gevorderde gegevens op dezelfde roldatum in het geding hebben gebracht als waarop de conclusie van antwoord in de hoofdzaak (en dus ook de incidentele vordering) is ingediend, doet daaraan niet af. Made in Scotland c.s. hebben namelijk met stukken onderbouwd dat [gedaagde] hen pas kort daarvoor om afschriften van de gevorderde stukken heeft verzocht en het onder andere ging om e-mailberichten uit 2016, zodat het voor rekening van [gedaagde] komt dat Made in Scotland c.s. die gegevens niet eerder hebben verstrekt. Dat één van de gevorderde stukken, tot slot, “pas” bij de conclusie van antwoord in de incidenten in het geding is gebracht, is onvoldoende om tot compensatie van de proceskosten te oordelen.
3.16.
De proceskosten van Made in Scotland c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt × tarief II)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.17.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
in het bevoegdheidsincident
4.1.
wijst de vordering toe;
4.2.
veroordeelt Made in Scotland c.s. in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Made in Scotland c.s. de proceskosten niet op tijd betalen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten Made in Scotland c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
veroordeelt Made in Scotland c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart de veroordelingen in 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident strekkende tot inzage
4.5.
wijst de vordering af;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.7.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.8.
verwijst de zaak voor wat betreft de “Vorderingen van Made in Scotland B.V. met betrekking tot de Arbeidsovereenkomst The Dutch” naar de Rechtbank Gelderland, zittingslocatie Arnhem;
4.9.
verwijst de zaak voor het overige naar de rolzitting van
10 december 2025voor beraad rolrechter over het plannen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025.
3349 / 3455