ECLI:NL:RBROT:2025:13874

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
29 november 2025
Zaaknummer
10-152634-25 en 18/171561-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak pogingen doodslag, zware mishandeling en brandstichting; bewezenverklaring van diefstal en overtredingen Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 17 mei 2025 in Rotterdam een auto heeft gestolen en vervolgens met die auto gevaarlijk verkeersgedrag heeft vertoond. De verdachte was onder invloed van alcohol en cocaïne en had geen rijbewijs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de pogingen tot doodslag, zware mishandeling en brandstichting, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij voorwaardelijk opzet had op deze feiten. Wel is de verdachte veroordeeld voor diefstal van de auto en verschillende overtredingen van de Wegenverkeerswet, waaronder rijden onder invloed en het niet meewerken aan een bloedonderzoek. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 188 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uren opgelegd en zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor de slachtoffers van de diefstal en de verkeersincidenten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-152634-25
Parketnummer vordering TUL VV: 18/171561-24
Datum uitspraak: 28 november 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Blijkens het in de dagvaarding onder het tweede strafbare feit vermelde wetsartikel (art. 5a van de Wegenverkeerswet: hierna: WVW) in samenhang met de verdere omschrijving in de tenlastelegging (‘
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, terwijl verdachte verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de WVW’) heeft de officier van justitie bedoeld de tenlastelegging toe te snijden op artikel 5a WVW. In de tekst van de tenlastelegging ontbreken echter de bestanddelen ‘opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden’. De rechtbank is van oordeel dat dit, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen, als een kennelijke misslag moet worden beschouwd. De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen door invoeging van de woorden ‘en aldus opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden’. De verdachte is door deze verbetering niet in zijn belang geschaad; blijkens het verhandelde ter terechtzitting en wat door de verdediging is bepleit, heeft er bij verdachte geen enkele twijfel bestaan over welk feit hem wordt verweten.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 (impliciet primair), 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte voor de feiten 1 tot en met 6 tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • veroordeling van de verdachte voor de feiten 2, 3, 5 en 6 tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden;
  • veroordeling van de verdachte voor feit 7 zonder oplegging van een straf of maatregel;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 18/171561-24, te weten 40 uur taakstraf.

4.Waardering van het bewijs

Feiten 1, 2, 5, 6 en 7

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2, 5, 6 en 7 ten laste gelegde is door de verdachte bekend, althans voor deze feiten is geen vrijspraak bepleit. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, omdat er voor deze feiten voldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Feiten 3 en 4
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. De verdachte is met een gemiddelde snelheid van tussen de 126 en 142 kilometer per uur het tankstation ingereden. Uit een vergelijkbare zaak waarin iemand met hoge snelheid een tankstation binnenreed in het kader van een zelfmoordpoging [1] , volgt dat, ondanks dat niet is komen vast te staan dat de wil van de verdachte er puur op gericht was brand te stichten, een ontploffing teweeg te brengen of het om het leven brengen van andere personen of het vernielen van spullen, voorwaardelijke opzet werd vastgesteld. De verdachte in die en, naar de rechtbank begrijpt, in deze zaak moet zich ervan bewust zijn geweest dat het met hoge snelheid inrijden op een geopend tankstation de aanmerkelijke kans oplevert dat daardoor brand en/of explosies ontstaan, waarmee levensgevaar voor personen en voor goederen te duchten was. Die kans heeft de verdachte, gezien zijn handelen, ook welbewust aanvaard. Dat geldt ook voor de aanmerkelijke kans dat het met hoge snelheid inrijden op een tankstation met zich brengt dat de zich in het tankstation bevindende personen door de auto van de verdachte worden geraakt en daardoor om het leven komen. Uit de conclusie van de NIFP-deskundigen volgt weliswaar dat de feiten de verdachte verminderd toegerekend moeten worden maar nu men aangeeft dat niet uit te sluiten valt dat er bij de verdachte nog sprake was van enige keuzevrijheid, is de opzettelijkheid een gegeven.
4.2.2.
Beoordeling
Verkeersgedrag en -ongeluk
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 17 mei 2025 heeft de verdachte in Rotterdam de auto van de heer
[slachtoffer 1] gestolen. De heer [slachtoffer 1] had de autosleutel in het contact van de auto laten zitten, omdat hij voor een kort moment buiten de auto foto’s ging maken. Verdachte heeft van die situatie gebruik gemaakt en is met de auto van de heer [slachtoffer 1] weggereden zonder dat hij daarvoor toestemming had (gevraagd). In een poging te voorkomen dat de verdachte met de auto zou wegrijden, is de heer [slachtoffer 1] richting de auto gerend, waarbij hij is gevallen en letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft geen rijbewijs en was onder invloed van alcohol en cocaïne. De politie ging na telefonische melding van de diefstal op zoek naar de gestolen auto en zag deze op enig moment rijden, heeft de verdachte met meerdere politie-eenheden achtervolgd en geprobeerd de verdachte te laten stoppen, onder meer door hem een stopteken te geven. De verdachte is echter niet gestopt. Hij heeft zijn weg vervolgd en daarbij met veel te hoge snelheid en slingerend over de snelweg (A15) gereden, waarbij hij tevens over de vluchtstrook heeft gereden en een puntstuk heeft gebruikt. Hij is uiteindelijk, na het nemen van een afrit, met een eveneens veel te hoge snelheid een tankstation genaderd en, vervolgens, het terrein daarvan opgereden. Daar is de verdachte in botsing gekomen metde personenauto van de heer [slachtoffer 2] waarin, naast de heer [slachtoffer 2] ook mevrouw [slachtoffer 3] en haar twee minderjarige zoons, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zaten. Zij hebben door die botsing letsel opgelopen. Ook het tankstation heeft schade opgelopen.
Voorwaardelijk opzet?
Om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 3 (poging doodslag, subsidiair poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel) respectievelijk het onder 4 (poging brandstichting en/of poging om een ontploffing teweeg te brengen) ten laste gelegde, moet onder meer bewezen worden dat de verdachte opzet had op die te plegen feiten. Dat sprake is geweest van zogenaamde ‘vol ‘ opzet, kan op basis van het dossier niet wettig en overtuigend worden bewezen. Volgens de officier van justitie is echter wel sprake geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake wanneer er een aanmerkelijke kans is op een bepaald gevolg én wanneer een verdachte ook bewust die aanmerkelijke kans aanvaardt dat door zijn handelen dat gevolg zal intreden. De verdachte dient wetenschap te hebben van die aanmerkelijke kans en bewust die kans dat het bepaalde gevolg van zijn handelen intreedt, op de koop toe te nemen. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijke opzet op de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten en zal dat hierna uitleggen.
Poging doodslag subsidiair poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat er over voorwaardelijk opzet in verkeerssituaties vaste rechtspraak is. Daaruit volgt dat ook in gevallen waar een bestuurder van een voertuig zich in het verkeer schuldig heeft gemaakt aan zeer gevaar zettende gedragingen met dodelijke afloop (of zwaar letsel), onder omstandigheden kan worden aangenomen dat de bestuurder het slachtoffer van dat ongeval opzettelijk (in de zin van voorwaardelijk opzet) van het leven heeft beroofd of willen beroven. Bepaalde gedragingen kunnen immers, aldus die rechtspraak, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het fatale gevolg heeft aanvaard. Ook ten aanzien van die contra-indicaties is er vaste rechtspraak. Daaruit volgt dat in die gevallen waarin kan worden vastgesteld (op basis van de bewijsmiddelen) dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar (of gevaar op zwaar letsel) heeft gelopen, de rechter in zijn oordeel moet betrekken dat – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat hij door zijn gedraging zelf het leven zal verliezen (of zwaar letsel zou oplopen) eveneens op de koop toe zal nemen.
Het enkele uitvoeren van gevaarlijke verkeersmanoeuvres en het (in ernstige mate) overtreden van de verkeersregels is dus niet altijd voldoende voor het aannemen van opzettelijke levensberoving in het verkeer. De rechtbank neemt deze vaste rechtspraak als uitgangspunt bij de beoordeling van het onder 3 aan verdachte ten laste gelegde.
In de maanden vóór 17 mei 2025 dronk de verdachte overmatig alcohol en gebruikte hij, daarna, ook cocaïne. Ook in de avond van 16 mei 2025 was dat het geval. Toen de verdachte de volgende ochtend wilde beginnen met zijn werk – de verdachte is matroos op een schip – is hij door zijn werkgever teruggestuurd naar zijn hut omdat hij dacht te merken dat de verdachte onder invloed van alcohol was doordat hij op een bepaalde manier brabbelde. Kort nadat hij rond het middaguur alsnog aan het werk was gegaan, ging volgens de verdachte ‘een knopje in zijn hoofd om’ en ging het helemaal mis. Hij weet nog dat hij ervoer dat de hele wereld, ook zijn collega’s, hem moest hebben en dat hij weg moest, naar huis, omdat er iets ergs met zijn zus aan de hand zou zijn. Dit laatste bleek (achteraf) niet het geval te zijn. De verdachte weet ook nog dat hij is weggelopen van het schip, dat aangemeerd lag, geprobeerd heeft in een bus te stappen en dat de buschauffeur hem niet wilde meenemen omdat hij geen vervoersbewijs had. Zijn werkgever heeft verklaard dat collega’s de verdachte zijn gaan zoeken. Zij konden hem niet vinden, maakten zich zorgen en de werkgever heeft de politie gebeld. De verdachte verklaart dat hij zich van de verdere gang van zaken niets (zoals het stelen van de auto van de heer [slachtoffer 1] ) of weinig (zoals dat de politie hem achtervolgde) kan herinneren. Over die achtervolging verklaart de verdachte dat hij zich kan herinneren dat de politie met zwaailichten achter hem reed, maar niet dat hij een stopteken heeft gezien of dat hij op een politieauto heeft ingestuurd. Hij verklaart te hebben gedacht dat hij zich niet door de politie moest laten pakken omdat ze hem dan zouden afmaken. Dat zou komen doordat hij in 2024, toen hij ook onder invloed was, hardhandig door de politie is meegenomen. De verdachte verklaart niets anders te hebben gewild dan wegkomen en dat hij daarom ook een afslag heeft genomen die uiteindelijk naar het tankstation bleek te leiden. De verdachte verklaart nooit kwade intenties te hebben gehad en nooit iemand iets te hebben willen aandoen.
Uit het voorgaande volgt niet dat de verdachte de intentie had om anderen van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook overweegt de rechtbank dat de verdachte door zijn verkeersgedrag, als gevolg waarvan hij met hoge snelheid de personenauto van de heer [slachtoffer 2] en het tankstation heeft geraakt, ook zelf aanmerkelijk levensgevaar en gevaar op zwaar lichamelijk letsel heeft gelopen. Naar algemene ervaringsregels is het niet waarschijnlijk dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij als gevolg van dit gedrag zelf het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en er zijn ook geen aanwijzingen waaruit het tegendeel volgt. Dat was bijvoorbeeld nadrukkelijk anders in de zaak waar de officier van justitie naar heeft verwezen en waarin werd vastgesteld dat sprake was van een zelfmoordpoging van de verdachte. Daar is in dit geval geen sprake van.
Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat de verdachte door de verkeersregels in ernstige mate te overtreden ook voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van anderen of zwaar lichamelijk letsel.
Poging brandstichting en/of teweegbrengen ontploffing
Er vanuit gaande dat het met hoge snelheid inrijden op een geopend tankstation naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans oplevert dat daardoor brand en/of explosies ontstaan, maakt dat nog niet dat de verdachte zich van die kans bewust is geweest en heeft aanvaard. In afwijking van de situatie in de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak is er in de onderhavige zaak geen sprake van dat de verdachte het tankstation is binnengereden in het kader van een zelfmoordpoging. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte bewust op een tankstation is ingereden. Integendeel, de verdachte heeft verklaard dat hij bezig was om weg te komen en dat hij de politie die hem achtervolgde, wilde afschudden. Verdachte heeft daarover verklaard niet te hebben geweten dat daar een tankstation zat en dat hij dacht een ‘gewone’ afslag te hebben genomen. Nu verder nergens uit blijkt dat de verdachte wel wist dat bij deze afslag een tankstation was, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte, toen hij de betreffende afslag nam, wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat hij door zo te handelen brand zou kunnen stichten en/of een ontploffing teweeg zou kunnen brengen, laat staan dat hij die kans bewust op de koop toe heeft genomen.
4.2.4.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat hetgeen onder 3 en 4 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal de verdachte daarom van die feiten vrijspreken.
4.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij, op
of omstreeks17 mei 2025 te Rotterdam
, althans in
Nederland,
een personenauto met kenteken [kentekennummer 1]
, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1]
, in elk geval aan een ander
toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdat weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een
valse sleutel, door zich toegang tot die auto te verschaffen en
/of
(vervolgens) gebruik te maken van de autosleutel tot welk gebruik
verdachte niet gerechtigd was;
2
hij, op
of omstreeks17 mei 2025 te Rotterdam en/of
Hendrik-Ido-Ambacht
en/of Ridderkerk
, althans in Nederland, als bestuurder van een
voertuig
(personenauto met kenteken [kentekennummer 1] ), daarmee rijdende op de
voor
openbaar verkeer openstaande weg, namelijk de A15 in de
gemeente
Rotterdam en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of Ridderkerk,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd
veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die wegen
werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
meermalen,
althans eenmaal
- niet is gestopt voor een stopteken, gegeven met een aan een
politievoertuig aangebrachte verlichte transparant, maar is
doorgereden en
/of(vervolgens)
- heeft gereden met een hogere snelheid dan die voor een veilig
verkeer ter
plaatse geboden was en
/of(vervolgens)
- slingerend heeft gereden, althans meerdere malen heeft
gewisseld van
rijstrook, en
/of(gedeeltelijk) heeft gereden op een vluchtstrook
en
/of
(vervolgens)
- met hoge snelheid plots naar links heeft ingestuurd richting de
politieauto
waarin de verbalisanten zich bevonden ten gevolge waarvan de
aldaar
bevindende politieauto moest remmen en/of uitwijken om een
aanrijding
met het voertuig van hem, verdachte, te voorkomen en
/of
(vervolgens)
- met hoge snelheid slingerend heeft gereden over het puntstuk
op/van de
afrit en
/of(vervolgens)
- zijn voertuig onvoldoende onder controle heeft gehouden en
/of
(vervolgens)
- bij het naderen van het tankstation BP (Al5) Ridderkerk geen
snelheid
heeft geminderd en
/ofheeft gereden met een, mede gelet op het
naderen
van het tankstation, te hoge snelheid,
en aldus opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of
gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was,
terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in
artikel 8, eerste
en tweede, derde lid of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
5
hij op
of omstreeks17 mei 2025 te Rotterdam en/ of
Hendrik-ldo-Ambacht
en/of Ridderkerk
, althans in Nederland, een voertuig, te weten een
personenauto (met kenteken [kentekennummer 1] ), heeft bestuurd, na gebruik
van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en alcohol als
bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te
weten cocaïne in combinatie met een of meer van deze
aangewezen stoffen, te weten alcohol, terwijl ingevolge een
onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn
bloed bij alcohol 1,7 milligram ethanol per milliliter bloed
bedroeg, in elk geval zijnde hoger dan de in artikel 3 van het
genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/ of alcohol
afzonderlijk vermelde grenswaarde;
6
hij, op
of omstreeks17 mei 2025 te Rotterdam
, althans in
Nederland, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie
verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto met
kenteken [kentekennummer 1] te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van
de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een
aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een
daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie
aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek
te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
7
hij op
of omstreeks17 mei 2025 te Rotterdam en/of
Hendrik-Ido-Ambacht
en/of Ridderkerk
, althans in Nederland, als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto met kenteken [kentekennummer 1] ) heeft gereden
op de weg, namelijk de Al5 in de gemeente Rotterdam en/of
Hendrik-Ido-Ambacht en/of Ridderkerk zonder dat aan hem door
de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van
de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de
categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;

5. overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

6. overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

7. overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van de auto van de heer [slachtoffer 1] die in verband met die diefstal niet alleen zijn auto is verloren maar ook letsel heeft opgelopen. De verdachte, die onder invloed was en zonder rijbewijs reed, heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk verkeersgedrag met die gestolen auto waardoor hij niet enkel de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, maar waardoor ook schade is ontstaan. Schade in de vorm van materiële schade aan en van het tankstation, waar hij met veel te hoge snelheid is komen aanrijden. En schade, bestaande uit lichamelijk letsel bij de inzittenden van de personenauto waar de verdachte achterop is gebotst. Door die botsing zijn beide auto’s ‘total loss’ geraakt. Vervolgens heeft de verdachte een bevel om mee te werken aan een bloedonderzoek geweigerd. Hij heeft daardoor, in ieder geval aanvankelijk, het onderzoek om vast te stellen in hoeverre hij onder invloed van middelen verkeerde, gefrustreerd. Dit wordt niet anders doordat de verdachte nadien alsnog aan dit onderzoek heeft meegewerkt door toestemming te geven het spijtserum te onderzoeken.
Uit de aangiften, de schriftelijke toelichting op de vordering benadeelde partij van de heer [slachtoffer 1] en de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring namens de twee minderjarige kinderen die bij de botsing betrokken raakten, blijkt dat de diefstal van de auto en het verkeersgedrag van de verdachte grote impact hebben gehad en nog steeds hebben op het dagelijks leven van deze slachtoffers en ook op het leven van de mensen in hun directe omgeving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 augustus 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren, afgezien van eenmalig rijden zonder rijbewijs, niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank laat dit feit niet in strafverzwarende zin meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
7.3.2.
Rapportages
Psychologisch onderzoekPsycholoog, dr. [persoon A] , heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
17 juli 2025. Daarin concludeert de psycholoog dat bij de verdachte sprake is van stoornissen in middelengebruik (alcohol en cocaïne, beiden ernstig) als gevolg waarvan de verdachte met regelmaat paranoïde lijkt te zijn geweest en dat, ten tijde van de ten laste gelegde feiten, sprake lijkt te zijn geweest van een kortdurende psychotische episode veroorzaakt door middelen. Deze episode heeft het gedrag van de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten beïnvloed. Kort voorafgaand aan het ten laste gelegde gebruikte de verdachte veel middelen en sliep hij nauwelijks. De paranoïde zou snel opgebouwd zijn waarbij de verdachte niet alleen het gevoel had dat iedereen naar hem keek en over hem sprak maar hij op een gegeven moment ook ervoer dat iedereen hem ‘moest hebben’. Hierna is hij op de vlucht geslagen, ervoer hij tijdens de vlucht hevige angst voor de politie en kon hij naar eigen zeggen alleen maar bedenken om door te blijven rijden en naar huis te gaan. Hij zou nauwelijks meer hebben geweten wat hij deed en heeft ook weinig herinnering aan een groot gedeelte van het ten laste gelegde. Hij lijkt in een psychotische toestand verkeerd te hebben, waardoor zijn keuzes ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed werden, omdat er sprake was van oordeels- en kritiekstoornissen. Zowel rondom het middelengebruik als bij het psychotische toestandsbeeld is niet uit te sluiten dat de verdachte nog wel enige keuzevrijheid had. De psycholoog adviseert daarom om de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Psychiatrisch onderzoekPsychiater, dr. [persoon B] , heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
21 juli 2025. Daarin concludeert de psychiater dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis in het gebruik van cocaïne en een ernstige stoornis in het gebruik van zowel cocaïne als alcohol en dat deze stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde, met daarbij ernstige oordeel- en kritiekstoornissen en een gestoorde realiteitstoetsing. De verdachte heeft in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde forse hoeveelheid alcohol en cocaïne gebruikt en had dit gebruik niet onder controle. Aannemelijk is dat het gebruik van alcohol en cocaïne van invloed is geweest op het handelen van betrokkene. Gezien de ernst van het psychotisch toestandsbeeld kan de psychiater het zich niet voorstellen dat er geen doorwerking aanwezig is geweest van de stoornissen bij de diefstal van de auto. Er zijn volgens de psychiater aanwijzingen dat de verdachte paranoïde wanen heeft en de overtuiging heeft dat hij achtervolgd wordt. Hij voelde zich ernstig bedreigd door de politie en dacht te moeten vluchten, waardoor hij zichzelf en andere personen ernstig in gevaar heeft gebracht. De keuzevrijheid van de verdachte was dermate ernstig beperkt dat de psychiater adviseert om bij bewezenverklaring de verdachte vanuit gedragsdeskundig oogpunt de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen (op de driepuntschaal). De psychiater adviseert niet om de verdachte het ten laste gelegde geheel niet toe te rekenen, omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat betrokkene volledig en alleen vanuit zijn psychotische belevingen zou hebben gehandeld.
ReclasseringsrapportDe reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) heeft, na een eerder rapport van 5 augustus 2025, ten behoeve van de behandeling ter terechtzitting een tweede rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 november 2025. Uit dit rapport volgt dat de verdachte een ogenschijnlijk stabiel leven lijkt te hebben. Hij woont bij zijn ouders, heeft een vaste baan met een betrokken werkgever en geen financiële problemen. De verdachte bevindt zich echter in een sociaal netwerk waarin alcohol- en middelengebruik plaatsvindt. Dit is een risicofactor voor terugval in middelengebruik, dat volgens de reclassering in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de psychische toestand van de verdachte en een rol lijkt te hebben gespeeld bij de gepleegde delicten. De reclassering merkt het middelengebruik en het psychosociaal functioneren aan als delictgerelateerde factoren. Hoewel de verdachte aangeeft geschrokken te zijn van de gebeurtenissen, toont hij nog weinig probleeminzicht, met name ten aanzien van zijn alcoholgebruik, dat hij niet ziet als primaire oorzaak van zijn problemen, terwijl uit zijn eigen verklaringen blijkt dat alcohol vaak voorafgaat aan cocaïnegebruik. De medicatie die hij daartegen voorgeschreven heeft gekregen, gebruikt hij niet omdat hij eerst wil kijken of hij op eigen kracht van de alcohol kan afblijven. Dit laat zien dat hij zijn verslaving niet volledig serieus neemt dan wel onderschat en het moeilijk vindt om hulp te aanvaarden. De verdachte heeft weliswaar verklaard zijn medewerking te willen verlenen aan reclasseringscontact en heeft zich op advies van de forensische polikliniek VNN vrijwillig aangemeld voor een klinische behandeling, maar tegelijkertijd bestaat er twijfel over zijn motivatie en probleeminzicht. De reclassering schat het risico op herhaling als gemiddeld-hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering. Voorts opname in een zorginstelling indien en zodra de vrijwillige opname in de verslavingskliniek Vossenloo niet tot stand komt, voortijdig wordt afgebroken of onvoldoende effect sorteert. Met daarna ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een alcohol- en drugsverbod, één en ander onder reclasseringstoezicht. De reclassering acht het opleggen van een gevangenisstraf niet wenselijk omdat dit, met inachtneming van de leeftijd van de verdachte en zijn leefomstandigheden, schadelijk is voor de verdachte. Daarbij merkt de reclassering op dat van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf een preventieve werking kan uitgaan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en op die manier door de deskundigen duidelijk wordt uitgelegd hoe zij komen tot de conclusie van een verminderde toerekenbaarheid, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht nu de rechtbank ervan uit gaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten sprake lijkt te zijn geweest van een psychische stoornis.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De reclassering heeft echter duidelijk uitgelegd waarom een gevangenisstraf in het geval van de verdachte niet wenselijk is. De rechtbank is het daarmee eens. Er is sprake van een nog jonge verdachte. Daarnaast heeft hij een vaste baan en vindt de rechtbank het van groot belang dat hij zijn werk kan behouden. Dit geldt eens te meer omdat de werkgever van verdachte zeer betrokken is en ook – zo heeft verdachte verklaard – maatregelen heeft getroffen om verdachte te helpen in de toekomst van de alcohol af te blijven. De rechtbank zal daarom aan verdachte een forse taakstraf opleggen naast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit laatste doet de rechtbank ook omdat de reclassering begeleiding en behandeling in de vorm van bijzondere voorwaarden adviseert en de rechtbank dat ook noodzakelijk acht. De rechtbank zal daarbij de voorwaarden opleggen die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe om tegen te gaan dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt. Omdat bij verdachte sprake is van behoorlijke verslavingsproblematiek is de rechtbank van oordeel dat een langere proeftijd, namelijk een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden is. Daarmee wordt aan verdachte voor een langere tijd de noodzakelijke hulp en begeleiding in een gedwongen kader geboden. Ten slotte zal de rechtbank aan verdachte ook een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen.
Gegeven de hiervoor genoemde straffen voor de overige bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank het niet opportuun om een afzonderlijke straf op te leggen voor het onder 7 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom, conform de vordering van de officier van justitie, voor dit feit aan de verdachte geen straf of maatregel opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering(en) benadeelde partij(en)/ schadevergoedingsmaatregel(en)

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: de heer [slachtoffer 1] ter zake van de diefstal en het ‘total loss’ rijden van zijn auto door de verdachte, de heer [slachtoffer 2] ter zake van het inrijden door de verdachte op de auto van de heer [slachtoffer 2] en [naam tankstation] ter zake van het inrijden door de verdachte op het tankstation.
8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij, ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [persoon C] van Slachtofferhulp Nederland, vordert een totaalbedrag van € 1.647,02, te weten een vergoeding van € 847,02 aan materiële schade voor doorlopende kosten motorrijtuigenbelasting (€ 190,-) en autoverzekering (€ 184,79) tot het moment van vrijwaring van zijn ‘total loss’ verklaarde auto, de kosten van vervanging van een onderdeel van zijn fotocamera die hij in een poging de verdachte tegen te houden heeft laten vallen
(€ 39,-), de kosten van wondverzorgingsproducten (€ 48,23) alsmede de kosten van medicijnen (€ 39,28) en ziekenhuisbezoeken (€ 345,72) die voor zijn eigen risico kwamen alsmede een vergoeding van € 800,- aan immateriële schade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de heer [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 413,79, voor de kosten van de motorrijtuigenbelasting, de autoverzekering en het cameraonderdeel, wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsregeling. De heer [slachtoffer 1] dient in het overige deel van de gevorderde materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat er onvoldoende causaal verband is tussen de diefstal en deze schadeposten nu niet vastgesteld kan worden dat die kosten door handelingen van de verdachte zijn ontstaan. Datzelfde geldt voor de gevorderde immateriële schade, nu het recht daarvoor geen grondslag biedt.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 374,79 aan materiële schade, voor de kosten van de motorrijtuigenbelasting en de autoverzekering toewijsbaar is en dat de vordering voor wat betreft de overige kostenposten afgewezen dient te worden dan wel dat de heer [slachtoffer 1] in zoverre in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat er geen althans onvoldoende rechtstreeks verband bestaat met de ten laste gelegde diefstal van de auto.
8.1.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat alle onderdelen van de door de heer [slachtoffer 1] gevorderde materiële schadevergoeding rechtsreeks verband houden met de bewezenverklaarde diefstal van zijn auto door de verdachte. Dat geldt ook voor de schade die de heer [slachtoffer 1] heeft geleden doordat hij, in reactie op het in bezit nemen van en wegrijden met zijn auto door de verdachte, nog geprobeerd heeft de verdachte tegen te houden, waarbij hij ten val is gekomen en zijn camera heeft laten vallen. Zonder de gedragingen van de verdachte zou deze schade immers niet zijn ontstaan. De betreffende schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade dan ook toewijzen.
Uit de ingediende bijlagen bij zijn vordering volgt dat het geestelijk letsel dat de heer [slachtoffer 1] aangeeft te hebben opgelopen vooral verband houdt met de omstandigheid dat hij na de diefstal van de auto alleen en met pijn aan zijn lichaam heeft moeten wachten tot iemand hem te hulp schoot en dat hij zich daardoor eenzaam en kwetsbaar heeft gevoeld. Deze omstandigheid kan de rechtbank, hoe naar dit ook is geweest, niet verbinden met het gepleegde feit: er is bezien naar de eis van de wet in onvoldoende mate sprake van rechtstreekse schade ten gevolge van de bewezenverklaarde diefstal. De rechtbank verklaart de heer [slachtoffer 1] daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 847,02, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert een totaalbedrag van € 6.113,- aan materiële schade voor de (dag)waarde van zijn total loss verklaarde auto met kenteken [kentekennummer 2] (€ 5.714,-), een telefoon (€ 279,-) en kleding (€ 95,- en € 25,-).
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsregeling.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de heer [slachtoffer 2] afgewezen moet worden dan wel dat de heer [slachtoffer 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens het ontbreken van enige onderbouwing van de gevorderde schade.
8.2.3.
Beoordeling
De door de heer [slachtoffer 2] gevorderde schade is niet direct veroorzaakt door het bewezen verklaarde feit onder 2. Bij dat feit is verdachte echter wel veroordeeld voor het niet minderen van zijn snelheid bij het naderen van het tankstation en voor het rijden met een te hoge snelheid bij het naderen van het tankstation. Als gevolg daarvan is hij vervolgens ingereden op de auto van de benadeelde partij. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van een zodanig nauw verband tussen feit 2 en de bij de benadeelde partij ontstane schade, dat sprake is van rechtstreekse schade veroorzaakt door het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Dat die schade bestaat uit het verloren gaan van de auto van de heer [slachtoffer 2] met kenteken [kentekennummer 2] als gevolg van de botsing staat genoegzaam vast. Bij gebreke van een verifieerbare onderbouwing van de gestelde dagwaarde van de auto, schat de rechtbank, op basis van via internet verkregen meerdere dagwaarden van vergelijkbare auto’s als die van de heer [slachtoffer 2] , die waarde op € 2.500,-. Dit deel van de vordering betreffende de auto wijst de rechtbank toe. Het meerdere van die vordering (€ 3.214,-) wijst zij af. Omdat uit het strafdossier volgt dat de inzittenden van de auto na de botsing helemaal onder de olie zaten die afkomstig was uit een jerrycan in de kofferbak van de auto neemt de rechtbank aan dat als gevolg van de botsing kledingstukken van de heer [slachtoffer 2] onherstelbaar zijn beschadigd. De in verband met deze schade gevorderde bedragen (€ 95,- en € 25,-) acht de rechtbank, ook voor het geval de kleding niet nieuw was, redelijk. Ook dit deel van de vordering wijst de rechtbank toe. De vordering betreffende de mobiele telefoon wijst de rechtbank af nu haar niet, ook niet uit het strafdossier, is gebleken dat als gevolg van de botsing een telefoon van de heer [slachtoffer 2] is beschadigd of verloren is gegaan.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van
€ 2.620,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3.
Benadeelde partij [naam tankstation] .
De benadeelde partij vordert een totaalbedrag van € 20.255,46 inclusief btw aan materiële schade voor, zo begrijpt de rechtbank, kosten voor herstel van de beschadiging van het tankstation van € 6.809,08 exclusief btw (waaronder afgebroken brandstofslangkoppelingen, een beschadigde prullenbak en gevelbeplating), schoonmaakkosten van € 3.408,07 exclusief btw, kosten voor traumatherapie van € 552,90 exclusief btw en omzetderving ter hoogte van € 2.025,00 (shopomzet) en € 3.945,00 (brandstofomzet) vanwege de tijdelijke sluiting van de winkel van het tankstation nadat de verdachte op het tankstation was ingereden.
8.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zij het zonder btw omdat de benadeelde partij deze kan terugvorderen van de belastingdienst, dus tot een bedrag € 16.740,05, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsregeling.
8.3.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is wie schade heeft geleden en wie namens de benadeelde partij de vordering heeft ingediend en of deze persoon daartoe bevoegd is alsmede dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat behandeling van deze vordering leidt tot een onevenredige belasting van de strafprocedure, subsidiair omdat de vordering niet voldoende is onderbouwd.
8.3.3.
Beoordeling
Voor wat betreft het causale verband verwijst de rechtbank naar wat zij daarover hierboven bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft overwogen, Ook hier is dus sprake van rechtstreekse schade veroorzaakt door het bewezen verklaarde onder 2.
Gegeven de inhoud van de machtiging die, zij het zeer kort voor de zitting, werd ingediend is voor de rechtbank genoegzaam duidelijk dat het schadevergoedingsformulier door de heer [persoon D] werd ingediend namens [naam tankstation] . en dat hij daartoe bevoegd was. Aldus is sprake van formele ontvankelijkheid van deze vordering.
De vordering betreffende de herstelkosten (€ 6.809,08 exclusief btw) is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Dat ‘slechts’ sprake is van een offerte, zoals door de verdediging is aangevoerd, maakt niet dat op grond daarvan de schade niet zou kunnen worden vastgesteld. Afgaande op de foto’s die bij de offerte zitten, gaat het ook echt over de schade die door verdachte is veroorzaakt, zoals ook te zien is op de camerabeelden van het moment dat de verdachte met hoge snelheid het tankstation komt binnenrijden. Anders dan door de verdediging bepleit, vindt de rechtbank niet dat de benadeelde partij meerdere offertes had moeten opvragen, ook al omdat de kosten de rechtbank niet onredelijk voorkomen. De rechtbank zal dit deel van de vordering dus toewijzen. Datzelfde geldt voor de kosten van het schoonmaken van het tankstation (€ 3.408,07 exclusief btw). Dat dit nodig was, spreekt voor zich nu er na het inrijden op het tankstation overal olie en/of benzine lag en er brand was geweest. In de budgetraming/eindspecificatie wordt per kostenpost aangegeven welke werkzaamheden hebben plaatsgevonden en wat de kosten daarvan zijn geweest. Anders dan de verdediging vindt de rechtbank die specificatie goed te volgen.
De kosten van trauma-opvang en omzetderving vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Verwacht mag worden dat nader wordt onderbouwd waarvoor de kosten van trauma-opvang nodig zijn geweest en waarop die kosten zien. Ten aanzien van de omzetderving overweegt de rechtbank dat de overgelegde tabellen betreffende de omzetderving op zichzelf duidelijk zijn. Bij gebreke van onderbouwende stukken is echter niet te controleren wat de in de tabellen gebruikte gemiddelde omzet was op eerdere soortgelijke dagen tussen 13.00 en 17.00 uur. Nadere onderbouwing van deze kostenposten levert een onevenredige belasting van de strafprocedure op, omdat de zaak dan zou moeten worden aangehouden. Daarom zal de rechtbank [naam tankstation] in deze onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De wel toe te wijzen schadevergoeding zal de rechtbank toewijzen zonder bijtelling van btw nu [naam tankstation] . de btw kan terugvorderen van de belastingdienst. De rechtbank zal ten behoeve van [naam tankstation] . geen schadevergoedingsregeling opleggen. Van een rechtspersoon, zoals [naam tankstation] ., mag verwacht worden dat zij zelf weet zorg te dragen voor inning van een aan haar toe te wijzen vordering, in tegenstelling tot een natuurlijk persoon.
8.3.4.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij [naam tankstation] . een schadevergoeding betalen van € 10.217,15, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 20 augustus 2024 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf van 80 uren, waarvan een gedeelte groot 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op
4 september 2024.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel niet moet worden toegewezen. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het standpunt van de rechtbank.
9.1.2
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf, te weten een taakstraf van 40 uren.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 57, 62, 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5a, 8, 163 en 107 Wegenverkeerswet 1994.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 188 (honderachtentachtig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot
90 (negentig)dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie)jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de
algemene voorwaardeniet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een
bijzondere voorwaardeniet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij de reclassering van [naam instelling] op het adres [adres 2] te [plaats] , zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek laten opnemen in een nog nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, zodra de reclassering dit nodig acht, voor de duur van een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan onderdeel van de behandeling zijn dat de veroordeelde voorgeschreven medicatie zal gebruiken.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. de veroordeelde zal zich laten behandelen door [naam instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan onderdeel van de behandeling zijn dat de veroordeelde voorgeschreven medicatie zal gebruiken;
4. de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en indien de reclassering dit nodig acht. Het verblijf start aansluitend op de klinische opname en duurt de gehele (verdere) proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van alcohol en/of drugs, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en ademonderzoek (blaastest), zo vaak als de reclasseringsinstelling dat nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging
niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie)jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de
algemene voorwaardeniet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 847,02 (zegge: achthonderd zevenenveertig euro en twee eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 847,02 (zegge: achthonderd zevenenveertig euro en twee eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 847,02 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
16 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 2.620,- (zegge: tweeduizend zeshonderd twintig euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] betreffende de dagwaarde van zijn auto met kenteken [kentekennummer 2] ten aanzien van een bedrag € 3.214,-
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 2.620,- (zegge: tweeduizend zeshonderd twintig euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.620,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [naam tankstation] .
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam tankstation] ., te betalen een bedrag van
10.217,15 (zegge: tienduizend tweehonderd zeventien euro en vijftien eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 40 uren, van de bij vonnis van 20 augustus 2024 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hulshof, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en N. van Esch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 november 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 17 mei 2025 te Rotterdam, althans in
Nederland,
een personenauto met kenteken [kentekennummer 1] , in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een
valse sleutel, door zich toegang tot die auto te verschaffen en/of
(vervolgens) gebruik te maken van de autosleutel tot welk gebruik
verdachte niet gerechtigd was;
2
hij, op of omstreeks 17 mei 2025 te Rotterdam en/of
Hendrik-Ido-Ambacht
en/of Ridderkerk, althans in Nederland, als bestuurder van een
voertuig
(personenauto met kenteken [kentekennummer 1] ), daarmee rijdende op de
voor
openbaar verkeer openstaande weg, namelijk de A15 in de
gemeente
Rotterdam en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of Ridderkerk,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd
veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die wegen
werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
meermalen,
althans eenmaal
- niet is gestopt voor een stopteken, gegeven met een aan een
politievoertuig aangebrachte verlichte transparant, maar is
doorgereden en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een hogere snelheid dan die voor een veilig
verkeer ter
plaatse geboden was en/of {vervolgens)
- slingerend heeft gereden, althans meerdere malen heeft
gewisseld van
rijstrook, en/of (gedeeltelijk) heeft gereden op een vluchtstrook
en/of
(vervolgens)
- met hoge snelheid plots naar links heeft ingestuurd richting de
politieauto
waarin de verbalisanten zich bevonden ten gevolge waarvan de
aldaar
bevindende politieauto moest remmen en/of uitwijken om een
aanrijding
met het voertuig van hem, verdachte, te voorkomen en/of
(vervolgens)
- met hoge snelheid slingerend heeft gereden over het puntstuk
op/van de
afrit en/of (vervolgens)
- zijn voertuig onvoldoende onder controle heeft gehouden en/of
(vervolgens)
- bij het naderen van het tankstation BP (Al5) Ridderkerk geen
snelheid
heeft geminderd en/of heeft gereden met een, mede gelet op het
naderen
van het tankstation, te hoge snelheid
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of
gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was,
terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in
artikel 8, eerste
en tweede, derde lid of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
3
hij, op of omstreeks 17 mei 2025 te Ridderkerk, althans in
Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]
en/of
een of meerdere personen die zich (allen) in of in de onmiddellijke
nabijheid van tankstation [naam tankstation] (A15) Ridderkerk bevonden
opzettelijk van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een personenauto (met hoge snelheid) is ingereden op de
personenauto waarin die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en/of [slachtoffer 5] zich in bevonden en/of
(vervolgens) is ingereden op het tankstation [naam tankstation] (Al5) Ridderkerk,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
4
hij op of omstreeks 17 mei 2025 te Ridderkerk, althans in
Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
brand te stichten en/of (een) ontploffing(en) teweeg te brengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor het tankstation [naam tankstation] (Al5)
Ridderkerk
en/of de aldaar aanwezige/geparkeerde voertuigen, in elk geval
gemeen
gevaar voor goederen en/ of
levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een of meerdere
personen
die zich in en/of in de onmiddellijke nabijheid van tankstation [naam tankstation]
(Al5)
Ridderkerk bevonden, waarbij in elk geval levensgevaar en/of
zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was met
een auto (met hoge snelheid) is ingereden op ((brandstof)pompen
van)
het tankstation [naam tankstation] (Al5) Ridderkerk, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5
hij op of omstreeks 17 mei 2025 te Rotterdam en/ of
H endrik-ldo-Ambacht
en/of Ridderkerk, althans in Nederland, een voertuig, te weten een
personenauto (met kenteken [kentekennummer 1] ), heeft bestuurd, na gebruik
van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en alcohol als
bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te
weten cocaïne in combinatie met een of meer van deze
aangewezen stoffen, te weten alcohol, terwijl ingevolge een
onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn
bloed bij alcohol 1,7 milligram ethanol per milliliter bloed
bedroeg, in elk geval zijnde hoger dan de in artikel 3 van het
genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/ of alcohol
afzonderlijk vermelde grenswaarde;
6
hij, op of omstreeks 17 mei 2025 te Rotterdam, althans in
Nederland, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie
verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto met
kenteken [kentekennummer 1] te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van
de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een
aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een
daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie
aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek
te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2017:11742, Rechtbank Den Haag, 09/827581-16