ECLI:NL:RBROT:2025:13931

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
ROT 24/8802
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van eiseres op basis van geschiktheid voor haar arbeid

Op 3 december 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiseres, die het UWV per 16 mei 2024 had stopgezet op grond van de conclusie dat zij geschikt was voor haar eigen arbeid. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische klachten, waaronder de Ziekte van Lyme en psychische problemen. De rechtbank concludeert dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat eiseres geschikt wordt geacht voor de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de bedrijfsarts bezwaar en beroep. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de beëindiging van de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW). Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beëindiging van de ZW-uitkering.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV de ZW-uitkering van eiseres terecht heeft beëindigd, omdat zij geschikt moet worden geacht voor ‘haar arbeid’. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Met het besluit van 23 mei 2024 (het primaire besluit) heeft het UWV bepaald dat eiseres per 16 mei 2024 (datum in geding) geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk.
2.2.
Met het besluit van 9 augustus 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
Eiseres heeft aanvullende gronden ingebracht. Het UWV heeft daar met het aanvullend verweerschrift van 13 oktober 2025 op gereageerd.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, mr, M. Berkel, en de gemachtigde van het UWV vergezeld door collega [persoon B] . Eiseres is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3.1.
Eiseres, laatstelijk werkzaam als postbezorger, heeft zich op 2 januari 2019 ziekgemeld voor dit werk. Eiseres heeft op 5 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
3.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft eiseres op 8 december 2021 op het spreekuur gezien en op 9 december 2021 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, die geldig is vanaf 8 december 2021. Daarin zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in de rapportage van 15 december 2021 geconcludeerd dat eiseres niet geschikt is voor het verrichten van haar eigen werk, maar wel voor de geduide functies Administratief medewerker afhandelingen (SBC-code 515080), Archiefmedewerker (SBC-code 553020) en Administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133). Aanvullend wordt eiseres geschikt geacht voor de functies Telefonisch verkoper (outbound) (SBC-code 315173) en Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010). Vervolgens heeft het UWV met het besluit van
16 december 2021 beslist dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is (0%). Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen ingesteld, waardoor dit besluit in rechte vast is komen te staan.
3.3.
Eiseres heeft zich met ingang van 13 november 2023 opnieuw ziek gemeld, terwijl zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. Met het besluit van
16 februari 2024 heeft het UWV aan eiseres per 1 januari 2024 een ZW-uitkering toegekend.
3.4.
In verband met de laatstgenoemde ziekmelding heeft opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De arts, wiens oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, heeft eiseres op 25 maart 2024 telefonisch gesproken. In de rapportage van 23 mei 2024 heeft de arts geconcludeerd dat de plausibiliteit van de ziekmelding akkoord bevonden is tot aan de afrond datum van het onderzoek op 16 mei 2024. Daarna wordt eiseres arbeidsgeschikt bevonden voor de maatgevende functies. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.
3.5.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de bedrijfsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 8 augustus 2024 geconcludeerd dat eiseres op de datum in geding arbeidsgeschikt te achten is voor de maatstaf “zijn arbeid”, zijnde de geduide functies van de WIA-beoordeling van 15 december 2021. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.
Standpunt eiseres
4. In beroep voert eiseres aan dat het medisch onderzoek niet volledig en niet zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (de rechtbank begrijpt: de bedrijfsarts bezwaar en beroep) heeft nagelaten om recente medische informatie op te vragen, terwijl bij eiseres sprake is van de Ziekte van Lyme, OSAS, ME/CVS en scoliose. Ook ontbreekt volgens eiseres een actuele en diepgaande beoordeling van haar psychische problematiek. Volgens eiseres was een multidisciplinair overleg ook noodzakelijk geweest, gezien de complexiteit van haar klachten en de gelaagdheid van haar medische aandoeningen. Zo is ten onrechte geen psychiater, revalidatiearts of andere behandelaar met expertise op het gebied van haar specifieke aandoeningen betrokken. In de FML wordt volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met haar vermoeidheidsklachten, slaapproblemen, rugklachten en psychische klachten. De in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies zijn ook niet meer geschikt voor eiseres, omdat haar medische situatie in de loop der jaren is verslechterd. Tot slot verzoekt eiseres de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Toetsingskader
5. De wet- en regelgeving die van belang is voor deze zaak, staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van het bestreden besluit
6. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de in het kader van de WIA-beoordeling opgestelde FML en de daarop gebaseerde functies het uitgangspunt vormen in deze procedure. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] volgt dat als de verzekeringsarts naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen van een betrokkene sinds de eerdere WIA-beoordeling niet zijn toegenomen, daarmee is gegeven dat de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op de datum in geding voor betrokkene geschikt zijn. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WIA-beoordeling op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
7. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, psychisch onderzoek door de primaire arts, medisch onderzoek door de bedrijfsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting van 7 augustus 2024, het gestelde in het bezwaarschrift en de medische informatie afkomstig van de behandelend sector. Het medisch onderzoek heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De stelling van eiseres dat het UWV geen recente informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector ten aanzien van haar psychische klachten, leidt niet tot een ander oordeel. De arts van het UWV heeft in de rapportage van 23 mei 2024 gemotiveerd toegelicht dat geen verdere informatie is opgevraagd, omdat voldoende informatie in het dossier aanwezig was. Uit de rapportage van de bedrijfsarts bezwaar en beroep van 8 augustus 2024 blijkt dat tijdens de hoorzitting nieuwe medische informatie vanuit de curatieve sector is ingebracht, waaronder een brief van de praktijkondersteuner GGZ bij de huisarts, [persoon C] , van 19 juli 2024, waaruit blijkt dat eiseres wordt doorverwezen voor behandeling en diagnostiek bij de Basis-GGZ in verband met een vermoeden van een aanpassingsstoornis. Deze informatie is bij de heroverweging in bezwaar betrokken. Tijdens de zitting heeft het UWV toegelicht dat de bedrijfsarts bezwaar en beroep geen reden zag om meer informatie op te vragen vanuit de curatieve sector. Uit het dossier is ook niet gebleken dat eiseres op dat moment behandelingen volgde voor haar psychische klachten bij de GGZ. Ook blijkt niet dat door de bedrijfsarts bezwaar en beroep informatie zou zijn gemist, zodat er geen reden is om te twijfelen aan het medisch onderzoek. Daarnaast blijkt uit vaste rechtspraak van de Raad [2] dat een (verzekerings-)arts in beginsel op zijn eigen oordeel mag varen. Het benaderen van de behandelend sector is alleen aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend artsen een beredeneerd afwijkend standpunt hebben over de beperkingen. Die situatie heeft zich hier niet voorgedaan.
8. Ook de beroepsgrond van eiseres dat multidisciplinair overleg noodzakelijk zou zijn geweest, slaagt niet. In het verweerschrift van 13 oktober 2025 heeft het UWV gemotiveerd toegelicht dat de bedrijfsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft gezien om een deskundige, zoals een psychiater of andere specialist, in te schakelen. Dit is alleen gebruikelijk als sprake is van onduidelijkheid over de situatie van een cliënt of om te onderzoeken of er nog behandelmogelijkheden zijn. Gelet op de gegeven toelichting en de rapportage van de bedrijfsarts bezwaar en beroep, volgt de rechtbank het UWV op dit punt.
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten zodat de geduide functies niet meer passend zijn. In de rapportage van 8 augustus 2024 heeft de bedrijfsarts bezwaar en beroep overwogen dat door de primaire arts reeds voldoende rekening is gehouden met een verminderde belastbaarheid op basis van de psychische klachten, vermoeidheidsklachten en de pijnklachten van de wervelkolom in relatie tot de functiebelasting binnen de maatstaf. Volgens de bedrijfsarts bezwaar en beroep wordt de belastbaarheid op lichamelijk vlak niet overschreden gezien de aard van de maatstaf, die een geringe fysieke en energetische belasting kent zonder het hoeven hanteren van zware lasten, frequent buigen en/of de hele dagen achtereen (trap)lopen en/of staan. Daarnaast zijn de werkzaamheden ook passend bij de afgenomen psychische spankracht, omdat sprake is van onder andere voorspelbare, van tevoren afgebakende deeltaken zonder blootstelling aan conflicten of emotioneel belastende situaties in persoon, diepgaand klant- of patiëntcontact en/of het dragen van eindverantwoordelijkheid. De beperkte maatmanomvang van 17,01 uur per week biedt daarbij ook voldoende recuperatieruimte over de week. Volgens de bedrijfsarts bezwaar en beroep is er daarom ook geen objectiveerbare medische grondslag om een beperking op dit vlak te rechtvaardigen die zou leiden tot arbeidsongeschiktheid voor de maatstaf.
10. Gezien het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat de in de FML van
9 december 2021 weergegeven beperkingen juist zijn. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om zelf nadere medische stukken in te brengen. Zij heeft hier ook gebruik van gemaakt. Deze medische stukken zijn reeds bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek betrokken. De rechtbank is van oordeel dat eiseres verder geen stukken heeft overgelegd die maken dat aan het oordeel van de bedrijfsarts bezwaar en beroep worden getwijfeld. Gelet op het zorgvuldig uitgevoerde verzekeringsgeneeskundige onderzoek en het feit dat geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door eiseres is verzocht.
11. Voor wat betreft namens eiseres tijdens de zitting naar voren is gebracht met betrekking tot de geduide functie telefonisch verkoper (outbound), heeft het UWV terecht opgemerkt dat dit een reservefunctie betreft. Slechts de eerste drie geduide functies vormen de maatstaf waarop de WIA-beoordeling gebaseerd is. Omdat het onderzoek naar oordeel van de rechtbank zorgvuldig is geweest, zijn de eerder geduide functies geschikt te achten voor eiseres.
12. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiseres met ingang van 16 mei 2024 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij geschikt moet worden geacht voor ‘haar arbeid’, zijnde de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. van der Velden, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van het vijfde lid wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [3] wordt onder ‘zijn arbeid’ als bedoeld in artikel 19 van de ZW verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Een uitzondering doet zich voor wanneer de verzekerde, na het volbrengen van de voor hem toepasselijke wachttijd op grond van de Wet WIA, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in ander werk is hervat. In dat geval geldt als "zijn arbeid": de aan de verzekerde voorgehouden functies bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake als de verzekerde geschikt is voor ten minste drie van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties zijn geselecteerd, met elk in ieder geval drie arbeidsplaatsen.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Raad van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672, en 20 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1762.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:567.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.