ECLI:NL:RBROT:2025:13948

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
ROT 25/8773
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Educatieve Maatregel Drugs en Verkeer door het CBR

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2025, wordt het verzoek van de verzoeker, een inwoner van Hendrik-Ido-Ambacht, om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoeker is het niet eens met de verplichting die door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) aan hem is opgelegd om een Educatieve Maatregel Drugs en Verkeer (EMD) te volgen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang van de verzoeker onvoldoende aannemelijk is gemaakt en dat het bestreden besluit van het CBR niet evident onrechtmatig is.

De zaak begon toen het CBR op 4 juli 2025 besloot dat het rijbewijs van de verzoeker niet langer geschorst was, maar dat hij wel een EMD moest volgen. Dit besluit volgde op eerdere incidenten waarbij de verzoeker betrokken was, waaronder het weigeren van een bloedonderzoek en het rijden onder invloed van drugs. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 20 november 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigden aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeert en dat de eerdere besluiten van het CBR, gebaseerd op politieprocessen-verbaal, niet ter discussie staan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/8773

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit Hendrik-Ido-Ambacht, verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. M.M. Kleijbeuker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de door het CBR aan verzoeker opgelegde verplichting tot het volgen van een Educatieve Maatregel Drugs en Verkeer (EMD). Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Ook is het bestreden besluit niet evident onrechtmatig. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het CBR heeft met het besluit van 4 juli 2025 beslist dat het rijbewijs van verzoeker niet langer geschorst is en dat hij een EMD moet volgen. Met het bestreden besluit van 11 augustus 2025 op het bezwaar van verzoeker is het CBR bij dit besluit gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Met het proces-verbaal van 27 november 2023 heeft de politie aan het CBR mededeling gedaan dat verzoeker op 27 november 2023 heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek.
4. Met het proces-verbaal van 9 april 2024 heeft de politie een nieuwe mededeling aan het CBR gedaan. Uit deze mededeling blijkt dat verzoeker op 9 april 2024 is staande gehouden omdat hij op een fietspad reed. Verzoeker heeft meegewerkt aan een speekselonderzoek, dat een indicatie gaf voor de volgende stoffen: methamfetamine/MDMA, amfetamine en cocaïne. Verzoeker is hierop aangehouden voor rijden onder invloed. Verzoeker heeft toestemming gegeven voor een bloedonderzoek. De politiearts kwam ter plaatse en kon geen geschikte ader vinden voor het afnemen van bloed voor het onderzoek. De arts gaf aan dat hij geen ader kon vinden omdat verzoekers aderen waren beschadigd door drugsgebruik.
5. Op basis van beide mededelingen heeft het CBR besloten dat verzoeker een onderzoek naar zijn drugsgebruik moet ondergaan en dat zijn rijbewijs wordt geschorst. Verzoeker heeft bezwaar ingesteld tegen dit besluit en het CBR heeft dat bezwaar ongegrond verklaard. Tegen het besluit op bezwaar van 1 juli 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld en tegelijkertijd om een voorlopige voorziening gevraagd. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 9 oktober 2024 [1] op dit verzoek en beroep beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep kortgesloten en ongegrond verklaard. Verzoeker heeft het onderzoek op 21 mei 2025 ondergaan. Volgens de psychiater waren er onvoldoende aanwijzingen dat er ten tijde van de aanhouding op 9 april 2024 sprake was van een stoornis in het gebruik van drugs en dat de de psychiatrische diagnose ‘stoornis in het gebruik van drugs’ niet kan worden gesteld. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft het CBR op 4 juli 2025 besloten dat verzoeker zijn rijbewijs mag houden, maar dat hij wel een EMD moet volgen. Het CBR heeft dit besluit gehandhaafd met het bestreden besluit van 11 augustus 2025. Verzoeker is het niet eens met het opleggen van de EMD. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij de EMD vooralsnog niet hoeft te volgen.
Spoedeisend belang
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] is een financieel belang op zich geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Een spoedeisend belang kan echter wel worden aangenomen als verzoeker aannemelijk maakt dat hij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat hij is geconfronteerd met twee facturen van het CBR waardoor zijn financiële situatie dusdanig urgent is geworden dat hij geen geld meer heeft om te voorzien in zijn dagelijkse levensbehoeften. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij twee facturen van het CBR, een betaalspecificatie van zijn Werkloosheidswet-uitkering en informatie over zijn vaste lasten overgelegd.
6.1.
De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op het inkomen van verzoeker en de stukken over zijn lasten is er onvoldoende grond om aannemelijk te achten dat verzoeker in een financiële noodsituatie komt te verkeren als de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening treft. Uit de stukken blijkt dat verzoeker met het CBR een betalingsregeling heeft getroffen om de openstaande bedragen in zes termijnen te betalen. Verzoeker heeft met de overgelegde stukken niet onderbouwd dat hij hierdoor zijn vaste lasten daadwerkelijk niet meer kan betalen en dat inmiddels sprake is van betalingsachterstanden.
7. Omdat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als het bestreden besluit van 11 augustus 2025 evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het CBR ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de beroepsprocedure in stand zal blijven. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat de gebeurtenissen die op 27 november 2023 en op 9 april 2024 hebben plaatsgevonden, in een ander daglicht worden gezet door het rapport van de psychiater van 27 juni 2025. Volgens verzoeker laat het rapport zien dat de stellingen van de politie over deze gebeurtenissen niet waar kunnen zijn.
7.1.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. De voorzieningenrechter heeft in de eerdere uitspraak van 9 oktober 2024 geoordeeld dat het CBR aan het besluit tot oplegging van een onderzoek naar het drugsgebruik en schorsing van het rijbewijs, de gebeurtenissen van 27 november 2023 en 9 april 2024 ten grondslag heeft mogen leggen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de processen-verbaal van de politie over die gebeurtenissen. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit op bezwaar van 1 juli 2024 en de gebeurtenissen van 27 november 2023 en 9 april 2024 die aan dit besluit ten grondslag zijn gelegd, vast staan. Anders dan verzoeker stelt, doet de conclusie in het rapport van de psychiater van 27 juni 2025 dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor het stellen van de psychiatrische diagnose ‘stoornis in het gebruik van drugs’, niet af aan de in de processen-verbaal vermelde bevindingen van de politie dat verzoeker op 27 november 2023 heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek en op 9 april 2024 onder invloed van drugs heeft gereden. Het CBR heeft dan ook terecht aan verzoeker een EMD opgelegd. [3] Dat bij het onderzoek van de psychiater geen beschadigde aderen bij verzoeker zijn geconstateerd, maakt niet dat aan het proces-verbaal van 9 april 2024 moet worden getwijfeld. Niet alleen dateert het onderzoek van de psychiater van ruim één jaar nadat de politie bij verzoeker heeft geconstateerd dat zijn aderen waren beschadigd, maar de psychiater heeft bij verzoeker ook geen lichamelijk onderzoek verricht. Verzoeker heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat aan de processen-verbaal van de politie over de gebeurtenissen van 27 november 2023 en 9 april 2024 moet worden getwijfeld. Het bestreden besluit van 11 augustus 2025 is daarom niet evident onrechtmatig.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat zij geen voorlopige voorziening zal treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4641.
3.Zie artikel 17, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.