In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker uit Hendrik-Ido-Ambacht. De verzoeker is het niet eens met de verplichting die het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) hem heeft opgelegd om een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) te volgen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is gemaakt en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft het procesverloop uiteengezet, waarin het CBR op 24 juni 2025 de verplichting tot het volgen van de EMG heeft opgelegd, en het bestreden besluit van 26 augustus 2025, waarin het CBR bij deze verplichting is gebleven. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij in financiële nood verkeert door de kosten van de EMG, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat hij dit onvoldoende heeft onderbouwd. Ook zijn de door verzoeker ingediende stukken niet overtuigend genoeg om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van het CBR. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen en wijst het verzoek af. Er is geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten.