ECLI:NL:RBROT:2025:13949

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
ROT 25/8504
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verplichting Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer door het CBR

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker uit Hendrik-Ido-Ambacht. De verzoeker is het niet eens met de verplichting die het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) hem heeft opgelegd om een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) te volgen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is gemaakt en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft het procesverloop uiteengezet, waarin het CBR op 24 juni 2025 de verplichting tot het volgen van de EMG heeft opgelegd, en het bestreden besluit van 26 augustus 2025, waarin het CBR bij deze verplichting is gebleven. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij in financiële nood verkeert door de kosten van de EMG, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat hij dit onvoldoende heeft onderbouwd. Ook zijn de door verzoeker ingediende stukken niet overtuigend genoeg om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van het CBR. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen en wijst het verzoek af. Er is geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/8504

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit Hendrik-Ido-Ambacht, verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. M.M. Kleijbeuker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de door het CBR aan verzoeker opgelegde verplichting tot het volgen van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG). Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Ook is het bestreden besluit niet evident onrechtmatig. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 24 juni 2025 heeft het CBR aan verzoeker de verplichting opgelegd om een EMG te volgen. Met het bestreden besluit van 26 augustus 2025 op het bezwaar van verzoeker is het CBR bij het opleggen van de EMG gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Het CBR heeft op 23 mei 2025 een mededeling van gevaarlijk rijgedrag van de politie ontvangen. In het onderliggende proces-verbaal staat dat een verbalisant op 23 mei 2025 in Tilburg heeft geconstateerd dat de bestuurder van een auto tijdens het autorijden veelvuldig naar de passagiersstoel en het handschoenenkastje keek en meermaals met zijn rechterarm naar die zijde bewoog. De bestuurder deed vervolgens het licht boven de middenconsole aan en hing steeds verder met zijn bovenlichaam boven de passagiersstoel. De verbalisant zag dat de auto hierdoor slingerde over de weg. De auto begon steeds verder te slingeren en de bestuurder had zijn hoofd omlaag, terwijl zijn bovenlichaam ver boven de passagiersstoel hing. De auto reed over de rijbaanscheiding met de andere rijbaan en miste op zeer korte afstand het voertuig van de verbalisant in die rijbaan. De verbalisant seinde naar de bestuurder met zijn grote lichten. De auto minderde met erg hoge snelheid vaart en de verbalisant kon met veel kracht en moeite ook snel afremmen. Het voorgaande herhaalde zich nog een keer.
4. De auto kwam hierna tot stilstand bij verkeerslichten en de verbalisant stopte naast de auto. De verbalisant nam het volgende signalement op van de bestuurder:
  • Man;
  • Gezet postuur;
  • Donkere haren;
  • Donkere gezichtsbeharing.
Nadat de verkeerslichten op groen sprongen maakte de bestuurder geen aanstalten om te gaan rijden. De verbalisant vervolgde zijn route in een andere richting en zag in zijn achteruitkijkspiegel dat de bestuurder nog altijd in zijn auto aan het zoeken was.
5. De verbalisant heeft de volgende dag een zoekslag gemaakt in de politiesystemen. De verbalisant zag dat de auto eigendom was van iemand anders dan verzoeker en dat de foto van de eigenaar niet overeenkwam met het signalement van de bestuurder van de auto. De auto bleek volgens de systemen in de afgelopen jaren meermaals te zijn gecontroleerd, waarbij verzoeker als bestuurder van de auto was gekoppeld. De verbalisant constateerde dat het signalement van de bestuurder overeen kwam met dat van verzoeker. Op basis van de mededeling heeft het CBR aan verzoeker een EMG opgelegd.
Spoedeisend belang
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] is een financieel belang op zich geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Een spoedeisend belang kan echter wel worden aangenomen als verzoeker aannemelijk maakt dat hij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat hij is geconfronteerd met twee facturen van het CBR waardoor zijn financiële situatie dusdanig urgent is geworden dat hij geen geld meer heeft om te voorzien in zijn dagelijkse levensbehoeften. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij twee facturen van het CBR, een betaalspecificatie van zijn Werkloosheidswet-uitkering en informatie over zijn vaste lasten overgelegd.
6.1.
De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op het inkomen van verzoeker en de stukken over zijn lasten is er onvoldoende grond om aannemelijk te achten dat verzoeker in een financiële noodsituatie komt te verkeren als de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening treft. Uit de stukken blijkt dat verzoeker met het CBR een betalingsregeling heeft getroffen om de openstaande bedragen in zes termijnen te betalen. Verzoeker heeft met de overgelegde stukken niet onderbouwd dat hij hierdoor zijn vaste lasten daadwerkelijk niet meer kan betalen en dat inmiddels sprake is van betalingsachterstanden.
7. Omdat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als het bestreden besluit van 26 augustus 2025 evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het CBR ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de beroepsprocedure in stand zal blijven. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat hij in Den Haag was op het tijdstip waarop de verbalisant de gebeurtenissen, zoals vermeld onder 3. en 4., heeft geconstateerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker in bezwaar de volgende stukken overgelegd: een factuur van zijn afspraak bij een fysiotherapeut, een afschrift van zijn bankrekening met daarop een afschrijving van parkeerbelasting in Den Haag en een verklaring van zijn vriendin. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het CBR in het bestreden besluit terecht vraagtekens bij deze stukken geplaatst. Het CBR heeft toegelicht dat verzoeker pas in bezwaar heeft verklaard dat hij de bewuste avond een afspraak bij de fysiotherapeut had, terwijl hij dit in de eerdere klachtenprocedure bij de politie naar aanleiding van de hem verweten gedragingen niet heeft vermeld. Daarnaast heeft het CBR gewezen op de discrepantie tussen de verklaring van verzoeker dat hij de bewuste avond een afspraak bij een fysiotherapeut in Den Haag had waarvoor hij parkeergeld heeft betaald en de factuur van de fysiotherapeut waarop een adres in Voorburg staat vermeld. Verder heeft het CBR erop gewezen dat de vriendin van verzoeker geen objectieve getuige is en dat de verklaringen van verzoeker en zijn vriendin niet overeen komen. Zo blijkt niet waarom verzoeker parkeergeld heeft betaald terwijl hij volgens de verklaring van zijn vriendin samen met haar vanuit Den Haag met de trein naar Hendrik-Ido-Ambacht is gereisd. Ook heeft de vriendin verklaard dat ze samen met verzoeker die avond in Den Haag uiteten is geweest terwijl verzoeker hier niets over heeft verklaard en geen betaalbewijs heeft overgelegd. Ook in de procedure bij de voorzieningenrechter heeft verzoeker geen nadere stukken overgelegd die de door het CBR geplaatste vraagtekens bij de in bezwaar ingediende stukken wegnemen. Gelet hierop geven de door verzoeker in bezwaar overgelegde stukken niet op voorhand – dus zonder nader onderzoek – aanleiding om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de verbalisant dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Het bestreden besluit is daarom niet evident onrechtmatig.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat zij geen voorlopige voorziening zal treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4641.