In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door een verzoeker met een aanzienlijke schuldenlast. De verzoeker had op 1 juli 2025 een verzoek ingediend om een vijftal schuldeisers, waaronder Zorg en Zekerheid en Hef Wonen, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker een schuld van € 47.752,13 had, maar dat het aangeboden akkoord een nul-aanbod betrof, wat inhoudt dat er geen uitdeling aan de schuldeisers zou plaatsvinden. Tijdens de zitting op 22 oktober 2025 zijn de betrokken partijen gehoord, maar Hef Wonen is niet verschenen. Zorg en Zekerheid heeft het verzoek betwist en aangevoerd dat het niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het verzoek niet aan de formele eisen voldeed.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van de schuldeisers, met name Hef Wonen en Zorg en Zekerheid, zwaarder wegen dan die van de verzoeker. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat het voorstel het uiterste is waartoe de verzoeker in staat moet worden geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verzoeker niet in staat was om te werken en dat de huidige afloscapaciteit niet blijvend was. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.