ECLI:NL:RBROT:2025:14050

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
10/125613-25 en 10/219302-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag in vereniging en bewezenverklaring poging zware mishandeling in vereniging

Op 27 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van poging tot doodslag in vereniging en poging tot zware mishandeling in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en wapenbezit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een nauwe en bewuste samenwerking had met de medeverdachten. De verdachte had verklaard dat hij slechts had geprobeerd de aangever van zich af te duwen, maar de rechtbank oordeelde dat zijn handelingen, waarbij hij meermalen tegen het hoofd van de aangever had geschopt, wel degelijk een poging tot zware mishandeling opleverden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling en het advies van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/125613-25 en 10/219302-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 27 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats:
[adres] [postcode] [plaatsnaam] ,
raadsvrouw mr. F. el Makhtari, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
tenlastelegging met parketnummer 10/125613-25:
  • vrijspraak van feit 1 primair (poging doodslag in vereniging) en feit 2 (wapenbezit);
  • bewezenverklaring van feit 1 subsidiair, te weten openlijke geweldpleging;
tenlastelegging met parketnummer 10/219302-24:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde, te weten poging doodslag in vereniging;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, te weten poging zware mishandeling in vereniging;
met veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 55 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 90 uren, te vervangen door 45 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering parketnummer 10/125613-25 feit 1 primair (poging doodslag in vereniging)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het op de dagvaarding met parketnummer 10/125613-25 onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak parketnummer 10/125613-25 feit 1 subsidiair (openlijke geweldpleging)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De verdachte heeft deel uitgemaakt van een groep jongeren die zich gezamenlijk tegen het slachtoffer hebben gekeerd. Het slachtoffer is eerst door de groep jongeren naar achteren gedreven, waarna hij is gaan rennen. De groep jongeren, waaronder de verdachte, is achter het slachtoffer aan gaan rennen waarbij een schot zou zijn gelost. Hierbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en alle leden van de groep zijn verantwoordelijk voor de gepleegde handelingen, waaronder het lossen van het schot.
4.2.2.
Beoordeling
Met de verdediging en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De verdachte bevond zich in een groep jongeren die tegenover het slachtoffer stonden. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte wegliep en uit beeld verdween. Hierna escaleerde de situatie omdat [medeverdachte] een trappende beweging richting het slachtoffer maakte en de groep jongens vervolgens het wegrennende slachtoffer ging achtervolgen. Tijdens die achtervolging klonk op enig moment een schot.
De verdachte heeft verklaard achter de groep aan te zijn gegaan. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de groep had ingehaald op het moment dat de achtervolging geëindigd was en het slachtoffer zich in de tuin van omwonenden bevond.
Op basis van het dossier is niet vast te stellen waar de verdachte zich bevond op het moment dat de medeverdachte naar het slachtoffer schopte. Ook is onduidelijk gebleven waar de verdachte was ten tijde van de achtervolging van het slachtoffer, meer in het bijzonder op het moment dat het schot viel.
Het enkele achter de groep aan rennen levert naar het oordeel van de rechtbank niet een nauwe en bewuste samenwerking of een voldoende significante of wezenlijke bijdrage op aan het geweld om te vallen onder de reikwijdte van openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Vrijspraak zonder nadere motivering parketnummer 10/125613-25 feit 2 (wapenbezit)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het op de dagvaarding met parketnummer 10/125613-25 onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.4.
Vrijspraak zonder nadere motivering parketnummer 10/219302-24 feit 1 primair (poging doodslag in vereniging)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het op de dagvaarding met parketnummer 10/125613-25 onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.5.
Bewijswaardering parketnummer 10/219302-24 subsidiair (poging zware mishandeling in vereniging)
4.5.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat geen sprake is van een poging zware mishandeling. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever slechts met zijn voet wegduwt. Het summiere letsel bij het slachtoffer, een bloeduitstorting en schaafwonden, past meer bij het wegduwen van de aangever door de verdachte met de onderkant van de gympen, dan bij het met kracht schoppen tegen het gelaat van de aangever. Bovendien kan het letsel ook zijn veroorzaakt door het op de grond vallen van de aangever.
4.5.2.
Beoordeling
De verklaring van de verdachte, dat hij slechts met zijn voet heeft geduwd, wordt weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen waaruit volgt dat de verdachte meerdere keren zijn been naar achteren bewoog of optilde, met snelheid richting de aangever bewoog en het gezicht, hoofd of lichaam van de aangever raakte. Die beschreven volgorde van handelingen levert steeds op dat tegen het hoofd en lichaam is geschopt. De rechtbank is van oordeel dat door meermalen met de voet tegen het hoofd van de aangever te schoppen, waarbij de verdachte daadwerkelijk het hoofd van de aangever heeft geraakt, de verdachte zich willens en wetens bloot heeft gesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bij het schoppen tegen het hoofd, een onderdeel van het lichaam met vitale en kwetsbare onderdelen zoals de hersenen, had zwaar lichamelijk letsel kunnen ontstaan. De handelingen zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De aard van het daadwerkelijk opgelopen letsel is in dit geval bij het bepalen van de aanmerkelijke kans niet relevant. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.5.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling in vereniging.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 10/219302-24 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks7 juli 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen
misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 1] meermaals
op/tegen het gezicht, het hoofd en
/ofhet lichaam heeft
geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
parketnummer 10/219302-24 subsidiair
poging tot zware mishandeling in vereniging
5.2.
Strafbaarheid
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte handelde uit noodweer. De verdachte werd lastiggevallen door de aangever en de aangever kwam met gestrekte armen naar de verdachte toe, waardoor de verdachte klem kwam te staan tussen de winkelruit achter hem en de aangever. Als reactie hierop heeft de verdachte de aangever van zich afgeduwd, waardoor de aangever op de grond viel. De verdachte wilde vervolgens weglopen, maar de aangever hield de verdachte bij zijn been vast waardoor dat niet lukte. De verdachte probeerde de aangever vervolgens met zijn voet van zich af te duwen. Het wegduwen van de aangever is proportioneel, aangezien de aangever de verdachte maar bleef vasthouden aan zijn been.
De verdachte heeft zichzelf verdedigd en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Tussen de verdachte en aangever heeft een ruzie plaatsgevonden, waarbij de aangever met beide armen naar voren gestoken op de verdachte en zijn vriend af kwam lopen. In de ruzie-achtige sfeer waarin een en ander plaatsvond, mocht de verdachte hieruit afleiden dat de aangever de confrontatie met hem zocht, tegen welke confrontatie de verdachte zich mocht verdedigen. Dat heeft de verdachte ook gedaan, want hij heeft de aangever vervolgens van zich af geduwd, waardoor de aangever op de grond viel. Daarmee heeft de verdachte de confrontatie met de aangever afgewend, zodat vanaf dat moment geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Terwijl de aangever nog op de grond lag, heeft de verdachte hem desondanks tegen het lichaam geschopt. Dat de verdachte geen andere mogelijkheid had omdat hij klem stond tegen de winkelruit, is niet gebleken. De verdachte heeft zelf ter zitting ook beaamd dat hij op dat moment een andere kant op kon gaan. Van een noodweersituatie was op dat moment dus geen sprake. Pas na die schop door de verdachte heeft de aangever het linkerbeen van de verdachte vastgepakt, waarna de verdachte hem nog meerdere malen tegen het hoofd heeft geschopt. Die handelingen hebben ook niet meer plaatsgevonden in een noodweersituatie.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hoewel het in eerste instantie de aangever is geweest die de verdachte heeft opgezocht en met gestrekte armen in zijn richting is komen lopen, is het vervolgens de verdachte geweest die samen met zijn vriend, de mededader, fors geweld op het slachtoffer heeft toegepast. De verdachte heeft, terwijl de aangever al op de grond lag, meermalen tegen het hoofd en lichaam van de aangever geschopt, waardoor de aangever meerdere verwondingen, zoals bloeduitstortingen en een wond op zijn hoofd, heeft opgelopen. Gewelddadige feiten als deze veroorzaken ernstige gevoelens van angst en onveiligheid in de eerste plaats bij de betrokken aangever, maar ook bij omstanders en in de maatschappij. De verdachte had anders moeten handelen, bijvoorbeeld door van de situatie weg te lopen. Dat hij dit niet heeft gedaan neemt de rechtbank hem kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 oktober 2025. Dit rapport houdt, samengevat, het volgende in.
De verdachte woont momenteel bij een vriend en diens oma. Deze "oma" heeft een stichting genaamd [naam stichting] die zich inzet voor kwetsbare jongeren en hen ondersteunt om een plaats te kunnen krijgen in de maatschappij. De verdachte heeft via zijn vriend, maar ook via deze stichting een zinvolle dagbesteding verkregen waarbij hij ervaring opdoet als leerling loodgieter, muziekproducer en verschillende activiteiten en workshops geeft. Hij heeft op dit moment geen structureel inkomen, maar er is wel sprake van schuldenproblematiek. Het doel is dat de verdachte middels een werk- leertraject verantwoordelijkheden krijgt en zorg gaat dragen voor zichzelf.
De verdachte is niet bekend met het gebruik van middelen. Wel bestaan er enige vermoedens voor de aanwezigheid van een lichtverstandelijke beperking. De reclassering kan niet inschatten in hoeverre dit een rol heeft gespeeld in de tenlasteleggingen, maar is wel van mening dat omgang met een negatief sociaal netwerk hieraan heeft bijgedragen. De verdachte zegt geen contact meer te hebben met negatieve netwerkleden. Hij zegt zich graag op positieve zaken te willen richten en heeft met name sociaal- maatschappelijke doelen. Deze doelen denkt hij te kunnen bereiken met behulp van "oma" van [naam stichting], hetgeen de reclassering als een beschermend contact zien. De reclassering heeft geen directe
pro-criminele houding bij de verdachte waargenomen. De reclassering ziet momenteel geen aanknopingspunten voor het inzetten van interventies vanuit een justitieel kader. Daarnaast wordt het risico op recidive ingeschat als laag. Wel is de reclassering van mening dat het voor de verdachte noodzakelijk is om de reeds ingeslagen weg met behulp van [naam stichting] te vervolgen.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig. Mocht de verdachte opnieuw in beeld komen bij politie/justitie dan raadt de reclassering aan opnieuw onderzoek te doen naar de noodzaak van bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft geen indicaties gevonden voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis achterwege te laten. In beginsel vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden, zoals het uitgangspunt is in de door rechtbanken gehanteerde oriëntatiepunten, voor dit ernstige feit een passende straf. De verdachte heeft echter reeds 55 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht en gelet op het positieve advies van de reclassering en de dagelijkse activiteiten van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. De rechtbank zal het overige deel van de straf daarom voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 10.125613.25 onder 1 en 2 ten laste gelegde en het op de dagvaarding met parketnummer 10/219302-24 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 10/219302-24 onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
65 (vijfenzestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en L.F.M. Venderbos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
10/125613-25
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 2 april 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) op en/of in de richting van het
lichaam van die [slachtoffer 2] heeft afgevuurd en/of geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 april 2025 te Rotterdam
openlijk, te weten, op/aan de Schalmei en/of Zevenkampse Ring, in elk geval op of
aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 2], door
- met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) op en/ of in de richting van het
lichaam van die [slachtoffer 2] afte vuren en/ofte schieten en/of
- op/tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen
en/ of trappen en/ of
- ( in een groep) (achter) die [slachtoffer 2] aan te rennen en/of te achtervolgen en/of
op te jagen en/of
- onderdeel uit te maken van een grote(re) groep ten opzichte van die [slachtoffer 2];
2
hij op of omstreeks 23 april 2025 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet,
geschikt om automatisch te vuren, van het merk IMI, model Uzi, kaliber 9 mm en/of
- 2 patroonmagazijnen, zijnde onderdelen en/ of hulpstukken die specifiek bestemd
zijn voor (een) vuurwapen(s) en van wezenlijke aard zijn en/of
- ( voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 Wet wapens
en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de
Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad.
10/219302-24
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] meermaals op/tegen het gezicht, het hoofd en/of het lichaam heeft
geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 1] meermaals op/tegen het gezicht, het hoofd en/of het lichaam heeft
geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te Rotterdam,
openlijk, te weten op/aan de Lijnbaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of
op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen
een persoon, te weten [slachtoffer 1], door
die [slachtoffer 1] meermaals op/tegen het gezicht, het hoofd en/of het lichaam te
schoppen.