ECLI:NL:RBROT:2025:14137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
C/10/698492 / FA RK 25-3228 en C/10/702905 / FA RK 25-5208
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een jeugdzorgzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 10 november 2025, is het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de instabiele en onveilige opvoedsituatie bij de moeder. De moeder kampt met persoonlijke problematiek, waaronder een vermijdende persoonlijkheid en paniekstoornis, wat haar belemmert in het bieden van een veilige omgeving voor haar kinderen. De kinderen zijn sinds respectievelijk januari 2023 en mei 2024 uit huis geplaatst en verblijven nu bij hun grootouders en in een gezinshuis. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, wat de rechtbank heeft toegewezen. Tevens is de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond benoemd als voogd over de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/698492 / FA RK 25-3228 en C/10/702905 / FA RK 25-5208
Datum uitspraak: 10 november 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan in beide zaken:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. N. Schiettekatte, kantoorhoudende in Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de GI.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan in de zaak met zaaknummer
C/10/698492 / FA RK 25-3228:
[naam grootmoeder] en [naam grootvader],
hierna te noemen de grootouders moederszijde (mz) zijnde de pleegouders van [voornaam minderjarige 1] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan in de zaak met zaaknummer
C/10/702905 / FA RK 25-5208:
[persoon A] en [persoon B],
hierna te noemen de gezinshuisouders van [voornaam minderjarige 2] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
ten aanzien van C/10/698492 / FA RK 25-3228
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 23 april 2025;
- het verweerschrift van mr. N. Schiettekatte van 22 mei 2025;
ten aanzien van C/10/702905 / FA RK 25-5208
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 8 juli 2025;
  • het verweerschrift van mr. N. Schiettekatte van 8 oktober 2025;
ten aanzien van C/10/698492 / FA RK 25-3228 en C/10/702905 / FA RK 25-5208
- de pleitnota van de GI, die ter zitting door de GI is overgelegd.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder (via een Teams-verbinding op verzoek van haar advocaat) en haar advocaat;
  • de grootouders mz;
  • de gezinshuisouders van [voornaam minderjarige 2] ;
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten [persoon C] ;
- drie vertegenwoordigers van de GI, te weten [persoon D] , [persoon E] en
[persoon F] .
1.3.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan mw. [persoon G] , werkzaam als pleegzorgbegeleider bij Enver.
1.4.
De rechtbank heeft [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben hierover afzonderlijk van elkaar gesprekken gevoerd met de voorzitter. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] verblijft bij de grootouders mz. [voornaam minderjarige 2] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 21 februari 2025 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders mz, verlengd tot 3 april 2026.
2.4.
Bij beschikking van 21 februari 2025 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 12 april 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 3 april 2026.
2.5.
Bij brief van 5 september 2024 heeft de GI zich bereid verklaard om de voogdij over [voornaam minderjarige 1] te aanvaarden.
2.6.
De GI heeft op 27 juni 2025 de Raad verzocht het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [voornaam minderjarige 1] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Op verzoek van de GI verzoekt de Raad te beoordelen of beëindiging van het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter zitting het verzoek ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] gehandhaafd en toegelicht en ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] het volgende meegedeeld.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben veel meegemaakt in het verleden en zijn daardoor beiden belast. [voornaam minderjarige 1] is geconfronteerd met forse instabiliteit in de thuissituatie en met een gebrek aan (emotionele) steun en veiligheid vanwege de persoonlijke problematiek (vermijdende persoonlijkheid en een paniekstoornis) van de moeder. Het perspectief van [voornaam minderjarige 1] ligt bij de grootouders mz. Daar gaat het goed met hem. Een gezagsbeëindiging voor [voornaam minderjarige 1] is noodzakelijk. De moeder is niet in staat om binnen de voor [voornaam minderjarige 1] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid te dragen voor zijn verzorging en opvoeding, mede doordat [voornaam minderjarige 1] al sinds 2023 niet meer bij de moeder woont en het de afgelopen jaren niet is gelukt om een veilige, stabiele opvoedsituatie te creëren en terug naar huis te werken. Er is sinds de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] bij grootouders mz ingezet op het verbeteren van het contact en de samenwerking tussen de moeder en de grootouders mz. Het is in het belang van [voornaam minderjarige 1] dat een onafhankelijk persoon (JBRR) met de voogdij wordt belast zodat de prille, positieve stappen die ten aanzien van de communicatie tussen de grootouders mz en de moeder en tussen [voornaam minderjarige 1] en de moeder zijn gezet, worden bestendigd.
Het is, naar de mening van de Raad, echter nog te vroeg om het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 2] te beëindigen. [voornaam minderjarige 2] is een kortere periode uit huis geplaatst dan [voornaam minderjarige 1] . In het kader van de ondertoezichtstelling zijn er met de inzet van hulpverlening en begeleiding bij de moeder nog doelen te behalen in het verbeteren van het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige 2] en tussen de GI en de moeder. Door middel van psycho-educatie moet [voornaam minderjarige 2] inzicht krijgen in het functioneren van de moeder en leren dat de problemen niet aan [voornaam minderjarige 2] zijn te wijten. De moeder heeft hulpverlening nodig voor haar persoonlijke problematiek en wil zich daarvoor inzetten. Daarin heeft zij de afgelopen periode kleine stapjes gezet. De moeder heeft probleembesef en de Raad ziet daardoor mogelijkheden in het hulpaanbod en samenwerking met de moeder. De relatie tussen de moeder en de GI is echter verstoord. De moeder heeft meer outreachende hulpverlening nodig en die heeft zij vooralsnog onvoldoende gekregen. De moeder staat achter de plaatsing van [voornaam minderjarige 2] in het gezinshuis. Het perspectief van [voornaam minderjarige 2] ligt ook in het gezinshuis. De bezoeken tussen [voornaam minderjarige 2] en de moeder komen nog onvoldoende van de grond. Het is daarom belangrijk om de band tussen [voornaam minderjarige 2] en de moeder te herstellen en om stabiliteit te creëren. De moeder heeft aangegeven dat zij gezagsbeslissingen niet in de weg zal staan.
4.2.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] ondersteund. De GI is daarnaast van mening dat het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 2] ook moet worden beëindigd. De GI heeft het standpunt in een pleitnota uiteengezet en deze overgelegd. Voorts is nog het volgende nader toegelicht.
Al jaren wordt de opvoedsituatie bij de moeder gekenmerkt door onrust en instabiliteit. Er is sprake geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner. De moeder verblijft nog steeds in Zoetermeer bij haar (ex)partner, terwijl onduidelijk blijft of de relatie al dan niet is verbroken. Sinds afgelopen september is er een prille verbetering in moeders gedrag zichtbaar, maar zij is nog steeds weinig betrokken bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zo blijft onduidelijk wanneer [voornaam minderjarige 2] haar moeder weer zal zien. De GI heeft het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige 2] - vanwege de verstoorde samenwerking - de afgelopen tijd aan het gezinshuis overgelaten. Dit heeft echter niet geleid tot meer betrokkenheid. Sinds juli 2024 heeft [voornaam minderjarige 2] heeft de moeder slechts vijf à zes keer gezien.
Het is de ervaring van de GI dat de moeder verbaal probleeminzicht toont en bereidwillig lijkt om tot een constructieve verandering te komen. In de praktijk laat de moeder echter een ambivalente en teruggetrokken houding zien ondanks de outreachende hulpverlening die zowel door de GI als het FACT reeds is geboden. Daardoor komt hulpverlening niet van de grond of stagneert de hulp. Zo hebben de GI en het FACT aangeboden om met de moeder naar de bezoeken te rijden, zaken te regelen en met haar naar het daklozenloket of Centraal Onthaal te gaan voor het vinden van een zelfstandige woning. Ook is aan de moeder hulpverlening in de thuissituatie geboden en aangeboden om haar te helpen om de stap te zetten naar een vorm van relatietherapie met haar ex-partner. In de afgelopen periode heeft de GI meermalen met de moeder contact gezocht per mail of telefonisch. De moeder verzet afspraken of vindt de hulpverlening niet langer nodig. Het is daardoor al die tijd niet tot een constructieve samenwerking gekomen. De GI heeft er ondanks de prille voortuitgang, onvoldoende vertrouwen in dat de moeder de benodigde stappen gaat maken.
Volgens de GI staat de persoonlijke problematiek van de moeder al jaren op de voorgrond. Hier hebben [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] last van. Hoewel [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] allebei een stabiele woonplek hebben gevonden, wordt hun leven nog steeds negatief beïnvloed door de instabiliteit van de moeder. De moeder werkt niet (structureel) mee aan gezagsbeslissingen. Daardoor ervaren [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onzekerheid als er beslissingen moeten worden genomen, bijvoorbeeld bij vakanties of het krijgen van een beugel. Het is van belang dat de moeder dergelijke beslissingen niet meer in de weg kan staan. Het contact tussen de kinderen en de moeder zal gestimuleerd blijven worden.
De GI betreurt het dat de moeder aangeeft dat zij zich door de jeugdbeschermer onvoldoende gehoord en serieus genomen voelt. Vanuit [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , de grootouders mz en het gezinshuis van [voornaam minderjarige 2] wordt juist een positieve samenwerking met de GI ervaren. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben de wens uitgesproken om contact te behouden met de huidige jeugdbeschermer. De GI ziet daarom geen aanleiding om een andere jeugdbeschermer aan te stellen.
4.3.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting verzocht om het verzoek van de Raad ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] af te wijzen en het advies van de Raad ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] te volgen in die zin dat het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 2] niet wordt beëindigd. Ter onderbouwing hiervan is namens en door de moeder het volgende ter zitting aangevoerd.
Er is onvoldoende onderbouwd dat een gezagsbeëindiging voor [voornaam minderjarige 1] dan wel [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is. De moeder zet positieve stappen in de samenwerking met het FACT. Het FACT heeft aangegeven dat de moeder de afspraken nakomt. Het FACT helpt de moeder met het verkrijgen van een eigen woning en het op orde krijgen van haar financiële situatie met beschermingsbewind. De moeder krijgt ook individuele therapie. De moeder staat gezagsbeslissingen niet in de weg. Zo heeft zij een paar maanden geleden toestemming verleend voor de vakantie en heeft zij afspraken met het gezinshuis gemaakt over een beugel voor [voornaam minderjarige 2] . De aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder in staat zou moeten zijn om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen is nog niet verstreken. Ondanks haar persoonlijke problematiek zet de moeder zich in toenemende mate in voor de hulpverlening. Ook het contact met de grootouders ende gezinshuisouders verloopt beter.. Er valt daarom verbetering te verwachten in de rol die de moeder inneemt in de levens van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] .
Subsidiair verzoekt de moeder om de verzoeken aan te houden om de moeder de komende periode de kans te geven om die verbetering te laten zien. Daarbij moet dan wel worden gekeken naar de inzet van een andere jeugdbeschermer. Er is bij de GI namelijk onvoldoende aandacht voor de persoonlijke problematiek van de moeder die maakt dat zij soms uit contact treedt. De moeder moet meer worden ondersteund om gemotiveerd te blijven en de aangeboden hulp ten volle te benutten. De moeder heeft onvoldoende vertrouwen in de GI en verdere samenwerking met de huidige jeugdbeschermer is niet meer mogelijk. De moeder is van mening dat een wisseling van jeugdbeschermer mogelijk is, ondanks dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] de huidige jeugdbeschermer vertrouwen en willen behouden.
De jeugdbeschermer werkt de moeder tegen in de bezoeken met de kinderen. Daarom komen de bezoeken onvoldoende van de grond. Sinds kort is het bezoek met [voornaam minderjarige 2] weer gestart, waarvoor de moeder zich inzet. Over de plaatsing van [voornaam minderjarige 2] heeft de moeder zorgen. [voornaam minderjarige 2] gaat met het gezinshuis verhuizen naar Amsterdam, hetgeen onrust voor [voornaam minderjarige 2] oplevert. Sinds [voornaam minderjarige 2] uit huis is geplaatst, gaat zij niet meer naar school, terwijl dit juist de moeder eerder is tegengeworpen. De moeder geeft aan dat [voornaam minderjarige 1] op zijn plek is bij de grootouders mz. Met deze plaatsing stemt de moeder wel in.
4.4.
De grootmoeder mz heeft ter zitting het volgende verklaard. Het contact tussen [voornaam minderjarige 1] en de moeder moet nog steeds onder begeleiding plaatsvinden om te voorkomen dat hij door de moeder wordt belast met volwassen zaken. Pas sinds kort verloopt het telefonisch contact wat beter. De afgelopen jaren hebben de grootouders vaker meegemaakt dat de moeder positieve, kleine stapjes maakt, maar na enige tijd liet zij telkens weer een terugval zien. De grootmoeder vindt het dan ook moeilijk om erop te vertrouwen dat het deze keer wel een structurele verbetering betreft. Uiteraard hoopt de grootmoeder dat de moeder positieve stappen blijft maken. Hulpverlening is bij de moeder niet van de grond gekomen. Daarom wil [voornaam minderjarige 1] niet meer meewerken aan therapieën. Er moesten regelmatig gezagsbeslissingen door de moeder worden genomen. Dat duurde echter heel lang of beslissingen bleven uit. Dit gaf onduidelijkheid bij [voornaam minderjarige 1] . In het belang van [voornaam minderjarige 1] komt er rust.
4.5.
De grootvader mz heeft ter zitting het volgende verklaard. De grootouders doen er alles aan om ervoor te zorgen dat het goed gaat met [voornaam minderjarige 1] . De grootvader probeert [voornaam minderjarige 1] overal in te stimuleren, ook in zijn toekomstplannen. [voornaam minderjarige 1] ziet een toekomst in het werk als loodgieter. De afgelopen twee jaren is [voornaam minderjarige 1] vooruit gegaan. Zo sport hij veel, is hij niet meer te laat op school en heeft hij geen onvoldoendes meer gehaald.
4.6.
De gezinshuisouder van [voornaam minderjarige 2] , de heer [persoon A] , heeft ter zitting het volgende verklaard. Sinds juli 2024 verblijft [voornaam minderjarige 2] in het gezinshuis. Het heeft lang geduurd voordat het contact met de moeder tot stand kwam. Er lagen nog veel spullen van [voornaam minderjarige 2] in de woning van de moeder. Kort geleden kon hier pas een afspraak met de moeder over worden gemaakt. De laatste maanden heeft de moeder wel het initiatief genomen om een contactmoment met [voornaam minderjarige 2] tot stand te brengen. Ook is een afspraak gemaakt over een beugel voor [voornaam minderjarige 2] . De afgelopen periode hebben de gezinsouders [voornaam minderjarige 2] geleerd hoe zij zelfstandig kan reizen. Sinds een maand bezoekt [voornaam minderjarige 2] dan ook zelf de moeder. [voornaam minderjarige 2] reist ook zelfstandig naar haar grootouders. Door een voorval kan [voornaam minderjarige 2] niet meer naar de zorgboerderij, waardoor zij momenteel geen dagbesteding heeft. [voornaam minderjarige 2] heeft veel achterstand op school. Zij is weinig naar school geweest en functioneert op het niveau van groep 3. Daarom is er nog geen school voor [voornaam minderjarige 2] gevonden en is het afnemen van een intelligentietest nodig. Een wisseling van jeugdbeschermer is niet in het belang van [voornaam minderjarige 2] . Het kan positief werken als een onafhankelijk persoon beslissingen over [voornaam minderjarige 2] kan nemen. [voornaam minderjarige 2] heeft betrouwbaarheid gemist en heeft daar altijd vragen over.
4.7.
De gezinshuisouder, mevrouw [persoon B] , heeft zich ter zitting aangesloten bij hetgeen de heer [persoon A] heeft verklaard.

5.De informatie van pleegzorg

5.1.
De pleegzorgbegeleider heeft ter zitting het volgende meegedeeld. Met [voornaam minderjarige 1] gaat het goed op school. De pleegouders werken goed samen en hebben een groot relativeringsvermogen. [voornaam minderjarige 1] kan tot aan zijn volwassenheid bij de grootouders blijven totdat hij er aan toe is om zelfstandig te gaan wonen. [voornaam minderjarige 1] heeft een goede klik met de huidige jeugdbeschermer. Het is niet in zijn belang als er een wisseling in jeugdbeschermer komt.

6.De beoordeling

6.1.
Naar aanleiding van het verzoek van de GI van 17 oktober 2024 om onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] heeft de Raad op 23 april 2025 aan de rechtbank verzocht om het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 1] te beëindigen. Na afronding van het onderzoek ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] heeft de Raad op 22 april 2025 geconcludeerd dat het nog niet in het belang van [voornaam minderjarige 2] is om het gezag van de moeder te beëindigen. De Raad is daarom niet overgegaan tot een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder van [voornaam minderjarige 2] . De GI is het niet eens met de conclusie van de Raad ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] . Ingevolge artikel 1:267, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI dan de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het gezag noodzakelijk is. In dat geval kan de rechtbank de beëindiging van het gezag ambtshalve uitspreken.
6.2.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.3.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit). De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.4.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij zijn in een instabiele, onrustige en onveilige opvoedsituatie bij de moeder opgegroeid en hebben ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn jarenlang geconfronteerd met huiselijk geweld tussen de moeder en haar (ex)partners en met de persoonlijke problematiek van de moeder. De moeder kampt met een vermijdende persoonlijkheid, een paniekstoornis en agorafobie en heeft last van angst- en paniekaanvallen. [voornaam minderjarige 1] heeft een lange tijd alleen in de woning van de moeder verbleven, omdat zij samen met [voornaam minderjarige 2] bij haar (ex)partner in Zoetermeer was ingetrokken. De moeder is inmiddels haar eigen woning in Rotterdam kwijtgeraakt en zij woont nog steeds bij haar (ex)partner in Zoetermeer. In de afgelopen jaren is de moeder voortdurend in de gelegenheid gesteld om met hulpverlening in zowel het vrijwillig als een gedwongen kader de (opvoed)situatie te verbeteren. Ondanks de aangeboden hulpverlening is het de moeder niet gelukt om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een voldoende stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. Als gevolg van deze zorgen verblijft [voornaam minderjarige 1] sinds januari 2023 bij de grootouders mz en is [voornaam minderjarige 2] op 17 mei 2024 eveneens bij hen geplaatst. Op deze plek heeft [voornaam minderjarige 2] forse loyaliteitsproblemen ervaren. Vervolgens is [voornaam minderjarige 2] op 31 juli 2024 in een gezinshuis geplaatst. Sinds de plaatsing van [voornaam minderjarige 1] bij de grootouders mz heeft hij zich positief ontwikkeld. De warmte, stabiliteit en persoonlijke aandacht op deze plek doen [voornaam minderjarige 1] goed. Ook [voornaam minderjarige 2] is bij het gezinshuis opgebloeid. Het perspectief van beide kinderen ligt inmiddels niet meer bij de moeder.
6.5.
Sinds maart 2024 staat de moeder voor haar persoonlijke problematiek onder behandeling bij het FACT. Om haar woonsituatie te verbeteren hebben de GI en het FACT de moeder diverse adviezen gegeven en outreachende hulp (aan)geboden. Het lukt de moeder echter niet om tot actie over te gaan en haar woonsituatie te verbeteren. In de afgelopen jaren heeft de GI door middel van diverse trajecten geprobeerd om het contact met de moeder te verbeteren en de mogelijkheden van een terugplaatsing te onderzoeken. Deze trajecten zijn echter onvoldoende van de grond gekomen. Zo is in juni 2024 geprobeerd om een MDFT-traject in te zetten om de band tussen [voornaam minderjarige 1] en de moeder te verbeteren. Tijdens de intake was de moeder echter niet aanwezig, waardoor dit traject niet is doorgegaan. Ook heeft de moeder niet meegewerkt aan een traject voor [voornaam minderjarige 1] bij Parnassia. Na de intake is de moeder niet meer bereikbaar geweest, waardoor [voornaam minderjarige 1] geen systemische hulp vanuit Parnassia heeft gekregen. De moeder is één keer (online) aangesloten bij een behandelplanbespreking van [voornaam minderjarige 2] . Daar komt bij dat (het regelen van) contactmomenten met [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en de moeder zorgelijk verlopen. Er heeft een lange periode geen contact tussen [voornaam minderjarige 1] en de moeder en [voornaam minderjarige 2] en de moeder plaatsgevonden. Dit heeft bij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een gevoel van teleurstelling en afwijzing veroorzaakt. Sinds juli 2024 heeft de moeder [voornaam minderjarige 2] slechts enkele keren bezocht en is het niet gelukt om structurele afspraken te maken. Daar komt ook bij dat het lastig is gebleken om praktische zaken voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te regelen. De moeder is niet altijd bereikbaar en/of beschikbaar. Daardoor hebben de grootouders mz allerlei praktische zaken (zoals de huisarts en school) buiten de moeder om moeten regelen. Sinds de uithuisplaatsing is [voornaam minderjarige 2] maandenlang niet naar school gegaan. De toestemming die van de moeder nodig was om tot een aanmelding te komen, bleef uit. Uiteindelijk is met tussenkomst van de kinderrechter een plek voor [voornaam minderjarige 2] op een zorgboerderij geregeld. De moeder heeft ook geen toestemming verleend voor een vakantie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met de grootouders mz. Na toestemming van de kinderrechter zijn zij alsnog met de grootouders mz op vakantie gegaan.
6.6.
Uit het voorgaande blijkt dat het ondanks alle inspanningen van alle betrokkenen gedurende een langere periode niet is gelukt om de samenwerking met de moeder te verbeteren en de nodige hulpverleningstrajecten in te zetten. Voort is er onvoldoende resultaat behaald om tot beslissingen in het kader van de gezagsuitoefening te komen. Daar komt bij dat de moeder onmachtig is om de regie te pakken in het nemen van gezagsbeslissingen voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zij erkent door haar persoonlijke problematiek er moeite mee te hebben om afspraken na te komen, niet altijd te reageren en is een periode geheel uit contact geweest. Daarbij legt de moeder de schuld met name buiten zichzelf en is zij de strijd met de GI aangegaan terwijl zij zelf onvoldoende actie onderneemt om tot gezagsbeslissingen of een verandering van haar persoonlijke situatie te komen. Deze houding van de moeder is niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De moeder verwijt de jeugdbeschermers dat zij onvoldoende kunnen of willen samenwerken, maar dit wordt door de grootouders mz of de gezinshuisouders niet herkend. De moeder zet inmiddels kleine, positieve stapjes. Zo is zij sinds kort meer in contact met het FACT, stelt zij zich meer open en heeft zij inmiddels met het gezinshuis een afspraak gemaakt voor het ophalen van de spullen van [voornaam minderjarige 2] . Deze kleine stapjes zijn echter onvoldoende om de zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] substantieel te verminderen. Er valt door de complexe en langdurige problematiek van de moeder niet meer te verwachten dat zij binnen een aanvaardbare termijn kan toewerken naar een terugplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De moeder lijkt blijvend in beslag genomen te worden door haar persoonlijke problematiek. De rol van de moeder als gezaghebbende ouder werkt inmiddels belastend voor zowel [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Het laten voortduren van deze situatie is dan ook niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . In dat licht is de rechtbank van oordeel dat het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij continuïteit, duidelijkheid en rust in hun opvoedsituaties zwaarder weegt dan het belang van de moeder om haar gezag te behouden. Daar komt bij dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] al sinds respectievelijk januari 2023 en 17 mei 2024 uit huis zijn geplaatst. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard. Die tijdelijkheid past niet bij de situatie waarin duidelijk is dat het perspectief van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ligt bij respectievelijk de grootouders mz en het gezinshuis en de moeder niet tegemoet kan komen aan de behoeften van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben, zoals gezegd, behoefte aan duidelijkheid. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat [voornaam minderjarige 1] binnen afzienbare tijd meerderjarig zal worden en dat er om die reden in de komende periode veel zaken voor hem geregeld moeten worden. Daarbij is het in het belang van [voornaam minderjarige 1] dat er voortvarend wordt gehandeld.
6.7.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en wijst het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 1] daarom toe en spreekt de rechtbank ambtshalve de beëindiging van het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 2] uit.
6.8.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
6.9.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] beiden aangeven een vertrouwensband met de jeugdbeschermer te hebben. Daarom geeft de rechtbank de GI in overweging om de voogdij over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de huidige jeugdbeschermer te beleggen. De rechtbank onderschrijft daarbij wel het advies van de Raad dat blijvend geïnvesteerd moet worden in het contact tussen [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en de moeder en in de rol van moeder op afstand.
6.10.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
6.11.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid BW wordt de moeder als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarigen, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in dit bewind.
6.12.
De beslissing wordt van rechtswege aangetekend in het gezagsregister. [1]
6.13.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum 3] 1989 in [geboorteplaats 2] , over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;
7.2.
benoemt tot voogd over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam;
7.3.
veroordeelt de moeder aan de voogd rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Jordaan, mr. S. Riege en mr. D.G.J. Roset, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2025, in aanwezigheid van
D. van der Aa als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 2 Besluit gezagsregisters.