In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2025 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die bijgestaan werd door [naam 1]. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. I.W.M. Laurijssens, rechter in een civiele zaak betreffende de wijziging van de mentor van verzoekster. De mondelinge behandeling van deze civiele zaak vond plaats op 8 oktober 2025. Het wrakingsverzoek werd op 18 oktober 2025 ingediend, maar de wrakingskamer oordeelde dat dit verzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer stelde vast dat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gebaseerd, al bekend waren op de zitting van 8 oktober 2025. Verzoekster had geen juridische kennis en gaf aan dat zij na de zitting tijd nodig had om de gebeurtenissen te verwerken voordat zij het verzoek indiende. De wrakingskamer oordeelde echter dat de termijn voor het indienen van een wrakingsverzoek niet was nageleefd, aangezien het verzoek pas 11 dagen na de zitting was ingediend. De rechtbank verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking.