Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker gedateerd 7 oktober 2025, bij de rechtbank binnengekomen op 9 oktober 2025;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 13 oktober 2025.
Rechtbank Rotterdam
Op 2 december 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, wonende te Spijkenisse, tegen mr. E.J. Rutten, rechter in deze rechtbank. Het verzoek tot wraking was ingediend in het kader van een bestuurszaak met nummer ROT 23/5257, waarin de verzoeker als eiser optrad tegen de invorderingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (SVHW) als verweerder. De verzoeker had op 29 september 2025 een afwijzing van zijn uitstelverzoek voor een zitting op 13 oktober 2025 ontvangen, wat de aanleiding vormde voor het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft beoordeeld of het verzoek tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht. De kamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de verzoeker het verzoek pas op 9 oktober 2025 indiende, terwijl de feiten waarop het verzoek was gebaseerd al op 29 september 2025 bekend waren. De verzoeker had aangevoerd dat hij geen juridische bijstand had en dat hij tijd nodig had om zijn wrakingsgronden te formuleren, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de te late indiening te rechtvaardigen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek. Deze beslissing werd genomen door de voorzitter, mr. K.A. Baggerman, en de rechters mr. F. Aukema-Hartog en mr. W.J. de Veld, in aanwezigheid van griffier mr. H.C.C. Kan, en werd openbaar uitgesproken op 2 december 2025. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.