In deze zaak heeft eiseres, een waterleverancier, vorderingen ingesteld tegen gedaagde, die als eigenaar van een woning werd aangesproken voor het niet betalen van geleverde drinkwater. Eiseres had gedaagde op 17 december 2024 gedagvaard en een verstekvonnis verkregen op 22 januari 2025, waarin gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag en de mogelijkheid tot afsluiting van de watertoevoer. Gedaagde kwam echter in verzet tegen dit verstekvonnis, stellende dat hij nooit een overeenkomst met eiseres had gesloten en dat er geen water aan hem was geleverd. Na de verzetdagvaarding heeft eiseres haar vorderingen ingetrokken, wat leidde tot de vernietiging van het verstekvonnis. De kantonrechter oordeelde dat eiseres in de proceskosten van gedaagde moest worden veroordeeld, maar zag geen aanleiding om eiseres in de werkelijke proceskosten te veroordelen, aangezien er geen sprake was van misbruik van procesrecht. De kosten werden begroot op € 208,04, te betalen door eiseres aan gedaagde.