[gedaagde] betwist niet dat er oorspronkelijk (dus nog voordat er afbetaald werd) een totaalbedrag € 6.168,14 openstond zodat van de juistheid hiervan wordt uitgegaan.
De dagvaarding is op 20 februari 2025 uitgebracht nadat Inkassier op 11 september 2024 de zogeheten 14-dagen brief heeft verstuurd aan [gedaagde]. Bij die brief zit een ‘opbouw en specificatie van de vordering’. Volgens deze specificatie heeft [gedaagde] tot en met 23 augustus 2024 betalingen voor een totaal van € 3.760,45 gedaan. In eerste instantie leek het om een verkeerde berekening te gaan, maar nadat VGZ in haar laatste akte heeft uiteengezet dat de bedragen die weliswaar onder het kopje ‘betalingen’ staan maar waar geen minnetje achter staat correcties betreffen en dus geen betalingen is de opbouw van de hoofdsom inzichtelijk geworden. Op het totaal aan betalingen (€ 2.760,- (9 x 40), € 450,-
(9 x 50), € 1,60 (2 x 0,80), € 14,53, € 52,94, € 106,17, € 26,94, € 23,99, € 1,50, € 142,30,
€ 5,50, € 108,-, € 38,70, € 10,-, € 84,45 en € 124,45) ad € 3.951,07 worden de volgende vier bedragen als zijnde een correctie in mindering gebracht: € 84,45, € 52,94, € 14,53 en
€ 38,70 zodat het totaal aan betalingen in dit overzicht een bedrag is van € 3.760,45. Bij dit bedrag worden vervolgens de termijnbetalingen over de periode van september 2024 tot en met december 2024 (4 x € 50,-) opgeteld zodat er in totaal voor het uitbrengen van de dagvaarding € 3.960,45 is betaald.
Volgens productie 4 bij de laatste akte van VGZ is er nog meer betaald, namelijk in de periode februari 2025 tot en met juli 2025 is zeven keer € 50,- betaald zodat een hoofdsom van € 1.857,69 (€ 6.168,14 -/- € 3.960,45 -/- € 350,-) resteert en zal worden toegewezen. Omdat [gedaagde] de eerder afgesproken betalingsregeling in januari 2025 niet is nagekomen, is het geheel opeisbaar geworden.