ECLI:NL:RBROT:2025:14296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
10-093730-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het medeplegen van het vervoeren/aanwezig hebben van GHB en MDMA en het medeplegen van voorbereidingshandelingen Opiumwet, veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van 13,9 gram MDMA

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die in een Justitiële Jeugdinrichting verblijft. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het vervoeren en aanwezig hebben van GHB en MDMA, evenals het medeplegen van voorbereidingshandelingen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de eerste en derde tenlastelegging, maar een bewezenverklaring voor de tweede, waarbij de verdachte opzettelijk 13,9 gram MDMA aanwezig had. De rechtbank oordeelde dat de feiten 1 en 3 niet wettig en overtuigend konden worden bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Voor feit 2, het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, werd de verdachte schuldig bevonden, aangezien hij dit feit had bekend. De rechtbank legde een gevangenisstraf op gelijk aan de duur van het voorarrest, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak om zijn behandeling niet te belemmeren. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact van harddrugs op de volksgezondheid en criminaliteit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-093730-23
Datum uitspraak: 12 november 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
uit andere hoofde gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting [naam P.I.] aan de [detentieadres] , [postcode] [detentieplaats]
raadsvrouw mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (feiten 1 en 3)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 2)
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks3 april 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee
, althans
Nederland
Opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
-13.9 gram
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA
in elk geval een (grote) hoeveelheid vaneen middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het onder feit 2 bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 13,9 gram MDMA. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen verslavend is en indirect de oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Verder levert het bezit van harddrugs een gevaar op voor de volksgezondheid en draagt het bij aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Redenen waarom tegen dit soort strafbare feiten dient te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat allereerst aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS). Voor het opzettelijk aanwezig hebben van de bewezenverklaarde hoeveelheid harddrugs wordt in de oriëntatiepunten een taakstraf van 80 uur als uitgangspunt gehanteerd.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze overschrijding is niet aan de verdachte te wijten. De rechtbank zal tevens rekening houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank weegt verder mee dat de verdachte momenteel verblijft in een jeugdinrichting in het kader van de PIJ-maatregel die hem in 2024 is opgelegd. Uit de verklaring van de verdachte ter zitting blijkt dat hij inmiddels positieve stappen heeft gezet in zijn behandeling en dat hij gemotiveerd is om aan zijn toekomst te werken. Zo heeft hij al diverse behandelingen succesvol afgerond en zal hij ook nog behandelingen ondergaan waarvoor hij nu op de wachtlijst staat. Verder doet hij een opleiding waarmee hij op termijn als loodgieter aan de slag wil gaan. Hij hoopt dan weer bij zijn vader te gaan wonen en ook steun van zijn oma te hebben die daar ook in de buurt woont. Hij wil ook niet meer terugkeren in zijn oude sociale netwerk. De rechtbank acht het van groot belang dat de verdachte deze positieve ontwikkelingen zal kunnen voortzetten, zonder dat de op te leggen straf de voortgang van zijn behandeling zou belemmeren.
Alles afwegend acht de rechtbank het passend en geboden om, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en mr. H.C. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee, althans
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer
- 776.9 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende GHB, zijnde GHB
- 60.8 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee, althans
Nederland
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer
- 13.9 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Oostvoorne, gemeente Voorne aan Zee, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van GHB, MDMA en 2C-B in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de
Opiumwet
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
waaronder verdachte en/of zijn mededader(s) hebbende:
- een grote hoeveelheid injectiespuiten en/of
- gripzakjes en/of
- buisjes en/of
- optrekampullen en/of
- weegschaal en/of
- versnijmesje en/of
- adresboek en/of
- aantekeningen met receptuur en/of
- een hoeveelheid
- 3 plastic flessen met GBL en/of
- 4 plastic flessen met ethanol
al dan niet opzettelijk heeft/hebben vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
en/of voorhanden heeft gehad/hebben gehad;
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)