4.1.1.Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Op basis van de verklaring van de verdachte van 11 juni 2021, de verklaring van de aangeefster [voormalige naam slachtoffer] ( [huidige naam slachtoffer] ) en van de getuige [naam getuige] is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door haar meermaals te slaan, te schoppen, en een duw te geven, waardoor de aangeefster ten val is gekomen. De verklaringen die de verdachte op 17 juni 2021 en 26 juni 2024 heeft afgelegd, wisselen en zijn niet betrouwbaar en dienen daarom buiten beschouwing te worden gelaten. Evenmin kan de verklaring van de verdachte in 2024, waarin zij haar ex-partner aanwijst als de persoon die de aangeefster zou hebben geduwd, worden gevolgd nu hiervoor in het dossier op geen enkele wijze steun gevonden wordt.
De verdachte komt verder geen beroep op noodweer toe, aangezien haar gedragingen niet als verdedigend maar juist als aanvallend moeten worden gekwalificeerd. Er was dus geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich heeft moeten verdedigen.
4.1.2.Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van de aangeefster en de verklaringen van de verdachte over de aanloop naar en de aanvang van het conflict tussen beiden grotendeels overeenkomen. In zoverre is er dan ook geen reden om – zoals de officier van justitie meent – de verklaring van de verdachte dermate onbetrouwbaar te achten dat deze geheel buiten beschouwing gelaten moet worden.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vast.
Op 11 juni 2021, omstreeks 13:55 uur, is ter hoogte van de Akkersweg in Spijkenisse tussen de verdachte en de aangeefster een woordenwisseling ontstaan toen zij daar beiden hun hond uitlieten. Deze ruzie heeft vervolgens op twee achtereenvolgende momenten een fysiek gevolg gehad. De eerste confrontatie tussen beiden heeft plaatsgevonden nabij het bruggetje Sikkelvoorde (nader aan te duiden als ‘veldje 1’); de tweede gebeurtenis heeft plaatsgevonden nabij de Akkersvoorde. De aangeefster is uiteindelijk op deze laatste locatie, de Akkersvoorde, liggend op de grond en zwaar gewond aangetroffen. Bij haar is nadien, zo volgt uit de FARR-verklaring, een heupluxatie, een gebroken heup en pols en een gebroken neus vastgesteld. Zij heeft daar niet meer zelfstandig kunnen opstaan of verder lopen.
Fase 1: de schermutseling op Veldje 1 – nabij het bruggetje Sikkelvoorde
In de woordenwisseling tussen de verdachte en de aangeefster heeft aangeefster op enig moment als eerste de verdachte een flinke duw gegeven, waarna de verdachte met beide armen en handen naar de aangeefster, zoals deze dat noemt, is gaan
‘maaien’en de aangeefster daarbij heeft geslagen. In reactie hierop heeft de aangeefster met het rolmechanisme van de hondenriem de verdachte tegen het gezicht en/of het hoofd geslagen. De verdachte heeft hierop weer gereageerd door aangeefster meermaals tegen het bovenbeen te schoppen. Dat op dat moment sprake is geweest van wederzijds geweld wordt ook ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] , die verklaarde dat de twee vrouwen
“elkaar in de haren vlogen”en elkaar sloegen en schopten.
Uit de verklaringen van de verdachte en de aangeefster volgt dat de verdachte zich toen aan die schermutseling heeft onttrokken door van de aangeefster weg te lopen naar het einde van het veldje in de richting van de Akkersvoorde. De aangeefster is vervolgens op zoek gegaan naar haar hond en verklaart dat zij zich nadien heeft omgedraaid om haar hond aan te lijnen om naar huis te gaan.
De rechtbank oordeelt op basis van het vorenstaande dat de fysieke confrontatie tussen beiden op dat moment ten einde was gekomen. Van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster is toen nog geen sprake geweest. Zij had immers met het betreffende letsel niet kunnen doorlopen om haar hond te zoeken of kunnen bukken om deze aan te lijnen.
Beroep op noodweer in fase 1
Voor zover de verdachte de aangeefster in die eerse fase heeft geslagen en geschopt is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Zowel de verdachte als de aangeefster hebben verklaard dat de aangeefster niet alleen zelf woordelijk ruzie met de verdachte heeft gezocht, maar ook als eerste fysiek geweld tegen de verdachte heeft gebruikt door haar een duw te geven. Hiertegen heeft de verdachte zich mogen verdedigen. De gedragingen van de verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank toen binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging gebleven, zeker nadat zij op of tegen haar hoofd geslagen werd met het harde rolmechanisme van de hondenriem. Partijen waren als het ware aan elkaar gewaagd. Met inachtneming van de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit kan het gedrag van de verdachte dan ook niet worden gekwalificeerd als wederrechtelijk, zodat geen sprake is van mishandeling.
Fase 2: Locatie de Akkersvoorde
Op basis van de verklaring van de verdachte op 26 juni 2024 en de verklaring van haar toenmalige partner acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachte na deze eerste confrontatie haar partner heeft gebeld, die kort daarna ook ter plaatse is verschenen.
Uit de verklaring van de aangeefster volgt voorts dat zij, toen zij voorover gebukt stond om haar hond aan te lijnen, plotseling hard van achteren geraakt werd, waardoor zij voorover in het gras viel. Zij kon hierdoor niet meer zelfstandig overeind komen. De aangeefster verklaart dat zij vanuit haar ooghoek op dat moment de verdachte aan het einde van veldje 1 zag staan. Gelet hierop acht de rechtbank niet aannemelijk dat de verdachte deze klap of trap heeft gegeven, maar dat het een ander moet zijn geweest, die de aangeefster toen van achteren zo hard heeft geraakt.
Dat daar toen ook daadwerkelijk iemand anders aanwezig is geweest kan worden afgeleid uit de verklaringen van diverse getuigen, die spreken over de aanwezigheid ter plaatse van een man, die toen ook de nodige scheldwoorden bezigde. Ook de aangeefster zelf heeft een auto zien staan, waarnaar een man toeliep die daarvoor nog de verdachte wenkte om in te stappen.
Zoals hiervoor overwogen kan het geconstateerde letsel bij de aangeefster niet het gevolg zijn geweest van de schermutseling in de eerste fase. Dit is ook in lijn met de verklaring van de aangeefster en haar zus dat de destijds betrokken artsen hen hebben verteld dat er ‘forse krachten’ nodig waren om zulk letsel te kunnen veroorzaken. Het zou volgens de artsen een hele harde klap met iets moeten zijn geweest, omdat dit letsel normaliter alleen veroorzaakt kon worden door een aanrijding van achteren met een auto. Ook dit verdraagt zich niet met de wijze waarop de schermutseling op veldje 1 heeft plaatsgevonden. De verdachte en de aangeefsters hebben toen immers steeds tegenover elkaar gestaan en van een aanval op de aangeefster van achteren is toen geen sprake geweest.
De rechtbank acht gezien het hiervoor overwogen niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster heeft veroorzaakt.
Medeplegen
Voor zover de officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte het letsel (in de tweede fase) samen met haar vriend heeft toegebracht (medeplegen) volgt de rechtbank dat niet. Voor medeplegen is immers een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en die andere persoon noodzakelijk. Uit het dossier kan echter geen gezamenlijke uitvoering van het feit, noch een materiële of intellectuele bijdrage door de verdachte aan het handelen van degene die het zwaar lichamelijke letsel bij de aangeefster heeft veroorzaakt, worden afgeleid. De verdachte heeft weliswaar haar toenmalige partner gebeld, maar het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat toen sprake zou zijn geweest van enig overleg of samenwerking tussen beiden voor wat betreft de daarna gevolgde aanval op de aangeefster. Het tenlastegelegde medeplegen kan dan ook niet bewezen worden en de verdachte zal ook van dat onderdeel van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.