ECLI:NL:RBROT:2025:14325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
10-029034-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na steekpartij bij café in Schiedam

Op 10 december 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond bij een café in Schiedam, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de borstkas stak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, ondanks zijn verweer van psychische overmacht en noodweerexces. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 8 jaren opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, waarbij hij met kracht stak terwijl het slachtoffer op de grond lag, duiden op vol opzet. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en een stabiel leven leidde. De benadeelde partijen, de kinderen van het slachtoffer, kregen elk een schadevergoeding van € 17.500,- toegewezen voor affectieschade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-029034-25
Datum uitspraak: 10 december 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam P.I.] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. C.P. Timmers, advocaat te Middelharnis.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het opnieuw aangevangen onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.D.B. Reuter heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Bewijs

4.1.
Opzet
4.1.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, zodat doodslag kan worden bewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer niet opzettelijk heeft gedood, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte heeft van het slachtoffer, voordat hij hem stak, een trap tegen zijn ballen gekregen. Deze trap heeft de verdachte bijzonder veel pijn en daarmee een acuut psychotrauma bezorgd die de vrije wil en het denkvermogen van de verdachte op dat moment heeft uitgeschakeld, waardoor de verdachte geen inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn handelen.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast.
De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in zijn borstkas gestoken. Het slachtoffer had daardoor een steekverwonding in de borstkas van 8,5 centimeter diep. Het steekkanaal had een lengte van 6 centimeter waarbij onder andere de rechterhartkamer is geperforeerd. Toen de verdachte het slachtoffer stak, lag deze op zijn rug op de grond. De verdachte ging daarbij in een soort duikende beweging richting het slachtoffer.
De officier van justitie heeft gesteld dat het slachtoffer niet op de grond lag toen hij werd gestoken. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. De voor het bewijs te gebruiken verklaring van getuige [naam getuige] dat het het slachtoffer al op de grond lag toen hij op hem dook en een klap (wat de steek moet zijn geweest) gaf komt overeen met de camerabeelden. De verklaring van [naam getuige] wordt daarom, anders dan is gesteld, betrouwbaar geacht.
De gedragingen van de verdachte, waarbij hij - gelet op het beschreven letsel - met kracht met het mes in de buurt van het hart van het slachtoffer heeft gestoken, terwijl het slachtoffer zich in een liggende positie op de grond bevond en de verdachte met snelheid in zijn richting bewoog, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank zal daarom het standpunt van de officier van justitie dat sprake is van voorwaardelijk opzet niet volgen en acht vol opzet bewezen. Het verweer van de verdediging dat geen sprake was van opzet of voorwaardelijk opzet wordt ook verworpen.
4.2.
Bewijsmotivering en bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van wat hiervoor onder 4.1 is opgemerkt, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in
of omstreeksde periode van 25 januari 2025 tot en met 26 januari 2025
te Schiedam en/of Rotterdam, althansin Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerp,in de borstkas en
/ofhet hart
, althans in het lichaamvan die
[slachtoffer]te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem primair een beroep toekomt op psychische overmacht en subsidiair een beroep op noodweerexces.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld door een macht die hij niet kon weerstaan. De trap in de ballen van de verdachte heeft dusdanig veel pijn, paniek en angst bij hem teweeg gebracht dat sprake is geweest van een acuut psychotrauma en een psychisch ontredderde toestand. Hierdoor werden zijn vrije wil en denkvermogen uitgeschakeld en had hij op dat moment geen besef van zijn handelen.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op psychische overmacht dan wel noodweer of noodweerexces.
De officier van justitie heeft ten aanzien van psychische overmacht aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte geen weerstand kon en hoefde te bieden aan de drang om te steken.
De officier van justitie heeft ten aanzien van noodweer en noodweerexces aangevoerd dat de gedraging van de verdachte - het steken als verdedigingsmiddel - in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding, de schop in het kruis van de verdachte, waardoor niet is voldaan aan de proportionaliteitseis. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging die is ontstaan door die trap in zijn kruis. De verdachte heeft verklaard pijn, paniek en angst te hebben ervaren door de trap in zijn kruis, maar een onderbouwing voor deze stelling - naast zijn eigen verklaring - ontbreekt.
6.3.
Beoordeling
6.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte stond op de in de tenlastelegging bedoelde datum met zijn hond en twee collega’s buiten voor café [naam horecagelegenheid] in Schiedam. Het latere slachtoffer stond daar ook samen met een andere man. Op een gegeven moment bukte het slachtoffer in de richting van de hond van de verdachte. De verdachte gaf daarop aan dat hij niet wilde dat zijn hond werd geaaid. Enige tijd later maakte het slachtoffer een trappende beweging in de richting van de verdachte. Binnen ongeveer twee seconden werd het slachtoffer door een collega van de verdachte op de grond gegooid. Eén seconde later maakte de verdachte een duikende beweging richting de grond waar het slachtoffer op dat moment lag en stak hem met een mes in de borststreek, waarna de verdacht meteen weg liep.
6.3.2.
Psychische overmacht
Een beroep op psychische overmacht kan alleen slagen indien sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Bij de beoordeling hiervan wordt een normaal persoon met een normale, gezonde geestesgesteldheid die in dezelfde omstandigheden als de verdachte terechtkomt, als uitgangspunt genomen.
Uit het dossier en het verdere onderzoek op de terechtzitting komen geen aanwijzingen naar voren dat er bij de verdachte sprake was van een bijzondere kwetsbaarheid voor of een geschiedenis van momenten van dissociatie of depersonalisatie.
De verdachte heeft naar eigen zeggen pijn en paniek ervaren doordat hij door het slachtoffer in zijn ballen werd getrapt en hij die trap en de mogelijke nog volgende acties van het slachtoffer daarna als zodanig levensbedreigend beschouwde dat hij als reactie daarop het slachtoffer heeft gestoken. Met het uitgangspunt van een normaal persoon vooropgesteld en de aard en ernst van de gestelde aanranding (de trap in de ballen) afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het als reactie met een mes steken in de borstkas, geen reactie is van een normaal, gemiddeld persoon.
De reactie van de verdachte is onder deze omstandigheden dusdanig disproportioneel dat geen sprake is van handelen vanuit een van buiten komende drang, waaraan hij geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
6.3.3.
Noodweerexces
Een beroep op noodweerexces kan slagen indien de overschrijding van de noodzakelijke verdediging op grond van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk “onmiddellijk gevolg” sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Vastgesteld is dat het slachtoffer een trappende beweging heeft gemaakt in de richting van de verdachte. Over de kracht en intensiteit van de trappende beweging of voor de stelling dat het slachtoffer de verdachte ook daadwerkelijk hard in zijn ballen heeft geraakt bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de verdachte na de trappende beweging van de pijn ineen is gekrompen en tevens dat hij slechts enkele seconden na de trap in staat was om het slachtoffer te steken.
Indien echter wel zou worden aangenomen dat de verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden en in zijn ballen is geschopt, stelt de rechtbank vast dat de verdachte door het steken met een mes in de borstkas van het slachtoffer de grenzen van een noodzakelijke verdediging in ernstige mate heeft overschreden. Het steken met een mes in de borstkas van het slachtoffer afgewogen tegen de mogelijkheid van een door een trap in de ballen ervaren hevige pijn en angst, is een zodanig disproportionele reactie dat die de verdachte niet disculpeert. Die reactie kan ook niet als onmiddellijk gevolg van de beweerdelijke pijn en angst worden beschouwd, als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de disproportionaliteit daarvan.
Het beroep op noodweerexces wordt daarom verworpen.
6.4.
Conclusie
Er is ook verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemeen
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer schokkend strafbaar feit. Hij heeft een man van 51 jaar, een onbekende voor hem, om het leven gebracht door hem met een mes in zijn borstkas te steken. Dit gebeurde nadat er onenigheid was ontstaan over de hond die de verdachte bij zich had en nadat het slachtoffer de verdachte had geschopt. De verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen en ook veel leed veroorzaakt voor zijn naasten. Uit de slachtofferverklaringen van de drie kinderen van het slachtoffer blijkt hun verdriet. Het plotselinge verlies heeft hen erg aangegrepen en zij dragen het verlies van hun vader elke dag met zich mee. De steekpartij heeft plaatsgevonden bij een café met veel bezoekers in een drukke winkelstraat, waardoor meerdere mensen getuigen zijn geweest van de steekpartij en het medisch handelen van hulpverleners op straat. Dit soort delicten veroorzaakt ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 mei 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 mei 2025. Dit rapport houdt samengevat het volgende in. De verdachte heeft meegewerkt met het onderzoek en bij de verdachte is geen psychische stoornis of een verstandelijke beperking vastgesteld, ook niet ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit. Er zijn geen factoren voortkomend uit een stoornis aanwezig die de keuzevrijheid van de verdachte hebben beïnvloed. Het ten laste gelegde is volledig aan de verdachte toe te rekenen. Gelet op het voorgaande wordt geen noodzaak gezien om binnen een juridisch kader te adviseren om aan de verdachte een behandeling op te leggen.
Op de terechtzitting is psycholoog [naam psycholoog] als deskundige gehoord. Samengevat heeft de deskundige het steken door de verdachte als reactie op de trap tegen zijn ballen tijdens haar onderzoek niet als een mogelijk acuut psychotrauma dan wel als dissociatieve stoornis aangemerkt, omdat zij hiertoe op geen enkel moment en ook nu niet aanleiding of aanwijzingen zag.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 juli 2025. Dit rapport houdt samengevat het volgende in. In het onderzoek van de reclassering zijn geen criminogene risicofactoren naar voren gekomen. De verdachte functioneert goed in de maatschappij. De verdachte heeft een stabiele relatie met zijn partner met wie hij twee jonge kinderen heeft. Ook is sprake van een ondersteunend sociaal netwerk. Bij de verdachte is geen sprake van psychiatrische aandoeningen of problemen in de emotie- en agressieregulatie. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. Gelet hierop ziet de reclassering geen indicatie voor interventies binnen een reclasseringstoezicht.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur. Bij de bepaling van de duur van die gevangenisstraf is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Tevens is daarbij gelet op de omstandigheden waaronder het delict heeft plaatsgevonden. Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en tot aan het delict een normaal aangepast leven leidde en dat t hij zichzelf uit eigen beweging bij de politie heeft gemeld. Ook is meegewogen dat de verdachte vanaf het eerste verhoor heeft bekend en dat hij welgemeende spijt lijkt te hebben van wat hij heeft gedaan. Gelet hierop komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 8 jaren onontkoombaar en passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vorderingen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De nabestaanden van het slachtoffer: [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , raadsman mr. F.J.M. Hamers, advocaat in Rotterdam, hebben zich ter zake van het ten laste gelegde feit als benadeelden partijen in het geding gevoegd. De benadeelde partijen vorderen elk een vergoeding van € 17.500,- ter zake van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De vorderingen kunnen geheel worden toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen vanwege een eigen aandeel van het slachtoffer.
8.4.
Beoordeling
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn de meerderjarige uitwonende kinderen van het overleden slachtoffer. De gevorderde affectieschade zal conform artikel 6:108 BW, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, voor elk van hen worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 17.500,-. Zonder nadere toelichting is onduidelijk gebleven wat de verdediging heeft bedoeld met een eigen aandeel van het slachtoffer in het ontstaan van de schade. De vorderingen betreffen affectieschade van de nabestaanden van het slachtoffer voor het verlies van hun vader, niet om schadevergoeding voor of namens het overleden slachtoffer zelf.
De gevorderde wettelijke rente over de te vergoeden schadebedragen zullen worden toegewezen vanaf 26 januari 2025.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op in totaal € 2.445,- (liquidatietarief kanton; 3 punten x € 815,-) aan salaris voor hun raadsman en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van elk € 17.500-, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Om de inningsmogelijkheden van deze schadebedragen voor de benadeelde partijen te vergemakkelijken wordt de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 1] te betalen
€ 17.500,- (zegge:
zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
121 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 2] te betalen
€ 17.500,- (zegge:
zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
121 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 3] te betalen
€ 17.500,- (zegge:
zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
121 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen gezamenlijk begroot op € 2.445,- aan salaris voor hun raadsman en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. C. Sikkel en M.J. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2025 tot en met 26 januari 2025 te Schiedam en/of Rotterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borstkas en/of het hart, althans in het lichaam van die de [slachtoffer] te steken.