ECLI:NL:RBROT:2025:14520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
10-199260-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in zorginstelling met gevaar voor goederen

Op 21 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juni 2025 brand heeft gesticht in een zorginstelling te Sliedrecht. De verdachte heeft een gordijn in brand gestoken, wat leidde tot gevaar voor de aanwezige goederen in het pand. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft, op basis van het advies van de reclassering, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte heeft psychische problemen en de rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder ambulante behandeling en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting, vooral in een zorginstelling met kwetsbare bewoners.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Zittingsplaats Dordrecht
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10-199260-25
Datum uitspraak: 21 oktober 2025
Datum zitting: 7 oktober 2025
Tegenspraak zonder aanwezigheid van de verdachte
Verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven op het adres [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] .
Advocaat van de verdachte: mr. E.V. Appeldoorn
Officier van justitie: mr. K. Rook
Kern van het vonnis
De verdachte heeft brand gesticht in de zorginstelling waar hij verbleef, door een gordijn in brand te steken. Hierdoor is er gevaar voor goederen ontstaan. De verdachte bekent. Gelet op het advies van de reclassering wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met bijzondere voorwaarden.

1.Tenlastelegging

De volledige tenlastelegging (hierna beschuldiging) houdt in dat
Primair
hij op of omstreeks 30 juni 2025 te Sliedrecht opzettelijk brand heeft gesticht in een pand ( [naam pand] ) gelegen aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met papier en/of (een) gordijn(en), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of genoemd(e) papier en/of gordijn(en) gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of de in dat pand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2025 te Sliedrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een gordijn, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam GGZ-instelling] , toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt.

2.Bewijs

2.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte moet worden veroordeeld voor het primair ten laste gelegde.
2.2.
Conclusie van de verdediging
Volgens de verdediging is er geen sprake van brandstichting waarbij de verdachte opzet heeft gehad op het veroorzaken van gevaar voor goederen, zoals primair ten laste is gelegd. De verdachte wilde brand stichten om aandacht te trekken en heeft enkel een stuk van een gordijn vernield. Daarom is sprake van het subsidiair ten laste gelegde.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
Bewezen is dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een pand van zorginstelling [naam GGZ-instelling] , en dat hij daardoor gevaar heeft veroorzaakt voor dat pand en goederen in het pand.
De bewezenverklaring is gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen. De verdachte heeft het feit bekend. De verdediging heeft een verweer gevoerd dat weliswaar strekt tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar niet ziet op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. Daarom worden voor dit feit de bewijsmiddelen hieronder wel genoemd maar niet uitgeschreven [1] .
1.
Proces-verbaal van de politie, bekennende verklaring verdachte [2]
2.
Proces-verbaal van de politie, aangifte [naam GGZ-instelling] [3]
2.3.2.
Bewijsmotivering
De verdachte heeft verklaard dat hij een stukje van een gordijn in brand heeft gestoken. Volgens de aangifte heeft hij dat op 30 juni 2025 gedaan door melkpoederzakjes en stukjes kranten aan te steken en bij het gordijn te houden. Door de brand ging het brandalarm af en zit er een groot gat aan de onderkant van het gordijn. Het gordijn hing in de gezamenlijke woonkamer van de instelling waar de verdachte op dat moment verbleef. De aangever heeft de verdachte eerder horen praten over melkpoeder en of dat al dan niet brandbaar zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat door zo te handelen gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest en dat dit gevaar voorzienbaar was ten tijde van het veroorzaken van de brand door de verdachte. Hierbij is van belang dat de verdachte heel bewust brand heeft willen stichten in een gemeenschappelijke woonruimte – ongeacht het motief-, waarin zich veel (brandbare) spullen bevonden. Daarmee was voorzienbaar dat wanneer het gordijn in brand zou vliegen, dit ook gevaar zou opleveren voor andere goederen in de kamer. Dat het gordijn is gemaakt van brandvertragend materiaal, maakt niet dat op het moment van aansteken geen gevaar voor goederen te duchten was. Het primair ten laste gelegde is daarom bewezen.
2.3.3.
Volledige bewezenverklaring
Bewezen is dat:
Primair
hij op 30 juni 2025 te Sliedrecht opzettelijk brand heeft gesticht in een pand ( [naam pand] ) gelegen aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met papier en een gordijn, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en genoemd papier en gordijn gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de in dat pand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

3.Kwalificatie en strafbaarheid

3.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
Primair
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is
3.2.
Strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf

4.1.
Eis van de officier van justitie
De verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest en waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
4.2.1.
Ernst en omstandigheden van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk stichten van brand in een zorginstelling, door een gordijn in brand te steken. Daardoor is het gordijn beschadigd geraakt en is er gevaar ontstaan voor het pand en de overige goederen in het pand. Brandstichting is bij uitstek een zeer gevaarzettend en voor de omgeving bedreigend delict, zeker wanneer dit ’s nachts in een zorginstelling met kwetsbare bewoners plaatsvindt. De rechtbank rekent de verdachte dit feit daarom zwaar aan.
4.2.2.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) van 5 september 2025 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, maar buiten de terugkijktermijn. Het strafblad van de verdachte leidt dus niet tot een hogere straf.
Rapporten van deskundigen en de reclassering
Er zijn verschillende rapporten over de verdachte opgemaakt. Daaruit blijkt dat de verdachte al enige tijd kampt met psychische problemen en daarvoor al vaker behandeld werd. De reclassering adviseert in het rapport van 2 oktober 2025 een deels voorwaardelijke straf op te leggen zodat daar bijzondere voorwaarden aan gekoppeld kunnen worden. Het wordt namelijk noodzakelijk geacht dat de verdachte behandeling ontvangt voor zijn (psychische) problematiek en zo het risico op recidive te verminderen. De verdachte staat open voor behandeling en begeleiding bij een andere hulpverlenende instantie dan [naam GGZ-instelling] en zal medewerking daaraan verlenen. Vanaf december 2025 is er plek voor een intake voor ambulante hulpverlening. Tot die tijd is Humanitas betrokken om de verdachte te ondersteunen in het dagelijks leven.
4.2.3.
Oplegging straf
Straf
Gelet op de ernst van het strafbare feit is een gevangenisstraf noodzakelijk. Het opleggen van een ander soort straf is niet passend. Bij het bepalen van die strafsoort en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie passend. Daarom wordt een gevangenisstraf van 90 dagen opgelegd. De gevangenisstraf wordt gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegd, omdat bijzondere voorwaarden van belang zijn. Van deze gevangenisstraf worden daarom 45 dagen voorwaardelijk opgelegd. De voorwaardelijke straf heeft ook als doel te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit pleegt.
Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dat betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank vind het belangrijk dat de verdachte de hulp en behandeling voor zijn psychische problematiek snel kan ontvangen.
De rechtbank verbindt aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De bijzondere voorwaarden zijn noodzakelijk om de kans op herhaling van het plegen van nieuwe strafbare feiten te verkleinen.
De bijzondere voorwaarden zijn:
- meldplicht
- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
- begeleid wonen
- middelencontrole.

5.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissingen

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte het feit zoals in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft gepleegd;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
Gevangenisstraf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 90 (negentig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat
van deze gevangenisstraf 45 (vijfenveertig) dagenniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar, waarbij tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte van de straf kan worden beslist als de verdachte een van de onderstaande voorwaarden niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat:
- de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. de verdachte zich na uitnodiging bij Fivoor Reclassering meldt, op het adres Hoge Bakstraat 44, 3311 WJ te Dordrecht, telefoonnummer 088 028 2200. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Binnen dit toezicht werkt de verdachte aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe volgt de verdachte de begeleidingsmodule Stap voor Stap;
2. de verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. indien er sprake is van een terugval in middelengebruik of bij overmatig middelengebruik en/of een zodanige verslechtering van de psychische toestand van de veroordeelde dat een kortdurende klinische opname voor detoxificatie /stabilisatie /observatie /diagnostiek /crisisbehandeling noodzakelijk is,
kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een dergelijke kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
4. de verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld;
5. de verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Hierbij gelden als voorwaarden dat de verdachte:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Voorlopige hechtenisheft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.

7.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.P.J. Schoonen, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en E. van Vliet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 21 oktober 2025.
Mr. S. Hoebe is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.De exacte vindplaatsen van de bewijsmiddelen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot. Als wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het zaaksdossier met nummer [dossiernummer] .
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 30 juni 2025, pagina 39-43.
3.Proces-verbaal van aangifte door [dossiernummer] op 30 juni 2025, pagina 5-7.