ECLI:NL:RBROT:2025:14543

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
ROT 25/615
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderbijslag en recht op kinderbijslag voor uitwonende kinderen

Deze uitspraak betreft de herziening van de kinderbijslag van eiser op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (Akw). Eiser is het niet eens met de herziening die door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) is doorgevoerd. De rechtbank heeft op 11 november 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. De SVB had eerder het recht op kinderbijslag van eiser herzien, omdat zij van mening was dat de kinderen van eiser in bepaalde periodes niet bij hem woonden, maar in Marokko verbleven. Eiser heeft echter bewijs overgelegd waaruit blijkt dat zijn kinderen van 29 juli 2020 tot en met 27 maart 2022 in België hebben gewoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB onvoldoende rekening heeft gehouden met deze informatie en dat de herziening van de kinderbijslag voor deze periode onterecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor de genoemde periode. De SVB is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is de SVB veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit Dordrecht, eiser

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de herziening van eisers kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (Akw). Eiser is het niet eens met deze herziening. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de herziening.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is voor zover dat ziet op eisers recht op kinderbijslag voor de periode van 29 juli 2020 tot en met 27 maart 2022
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
De SVB heeft eisers recht op kinderbijslag met het primaire besluit van 5 juni 2023 herzien. Met het bestreden besluit van 23 december 2024 op het bezwaar van eiser heeft de SVB eisers bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft nadere stukken ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser ontving kinderbijslag op grond van de Akw. Eiser heeft aan de SVB doorgegeven dat hij en zijn gehele gezin op 10 december 2018 naar België verhuisd zijn. Hij is in Nederland blijven werken. Nadat volgens de SVB is gebleken dat eisers kinderen in bepaalde periodes niet bij hem thuis woonden, maar in Marokko verbleven, heeft de SVB met het primaire besluit eisers kinderbijslag herzien. Eiser voldoet volgens de SVB namelijk niet aan de onderhoudseis om in aanmerking te komen voor kinderbijslag voor een uitwonend kind.
4. Aan het bestreden besluit heeft de SVB het volgende ten grondslag gelegd. Over het derde kwartaal van 2019, het tweede kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 heeft eiser zijn onderhoudsbijdrage voor [naam 1], [naam 2] en [naam 3] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het tweede kwartaal van 2023 is de overgangsregeling van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (het Verdrag) niet op eiser van toepassing wat betreft [naam 1] en [naam 2], waardoor eiser geen recht heeft op gezinsbijslag. Hetzelfde geldt voor [naam 3] en [naam 4], maar dan over het tweede kwartaal van 2022 tot en met het tweede kwartaal van 2023.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij veel informatie heeft over de verplaatsingen van het gezin en dat hij bewijs van betalingen van de onderhoudsbijdrage aan de SVB verzonden heeft. De SVB heeft eiser niet de gelegenheid gegeven om nog te reageren voordat de SVB is overgegaan tot het nemen van het bestreden besluit. Verder heeft de SVB niet inzichtelijk gemaakt hoe het bestreden besluit tot stand is gekomen en op welke manier er rekening is gehouden met het feit dat in de periode dat eiser met de kinderen in Marokko was er niet voldaan hoeft te worden aan de onderhoudsbijdrage. Eiser voert verder aan dat het niet klopt dat de kinderen sinds 2019 onafgebroken in Marokko wonen. Tijdens de coronaperiode zijn de kinderen namelijk terug naar België gekomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser in beroep aanvullende stukken overgelegd. Ter zitting is gebleken dat deze stukken in bezwaar ook al zijn overgelegd, maar dat deze toen onleesbaar waren. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat de overgangsregeling alleen geldt voor personen die voorheen niet onder het Verdrag vielen en dat de overgangsregeling dus niet op hem van toepassing is.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] dient een verzekerde op een door de SVB eenvoudig te controleren wijze – met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van de persoon die het kind verzorgt dan wel ten name van de kinderen zelf – aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan.
6.2.
Niet in geschil is dat de kinderen begin 2019 naar Marokko zijn gegaan. Zoals ook tijdens de zitting is besproken is op basis van de nu wel leesbare stukken echter aannemelijk geworden dat eisers kinderen van 29 juli 2020 tot en met 27 maart 2022 in België gewoond hebben. Uit de door eiser aangeleverde vluchtgegevens en paspoortstempels blijkt dat de kinderen op 29 juli 2020 naar België zijn gekomen en dat zij op 27 maart 2022 weer naar Marokko zijn gegaan. Daarnaast blijkt uit de schoolattesten dat [naam 4] en [naam 3] tijdens de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022 in België naar school gingen. Ook heeft eiser stukken overgelegd waaruit blijkt dat de kinderen [naam 1] en [naam 2] in diezelfde periode online lessen volgden vanuit België. Het voorgaande had de SVB aanleiding moeten geven om aan te nemen dat de kinderen van 29 juli 2020 tot en met 27 maart 2022 in België hebben verbleven.
7. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de artikelen van het Verdrag niet van toepassing kunnen worden verklaard op zijn recht op kinderbijslag omdat hij al een recht op kinderbijslag had, volgt de rechtbank dit niet. Het Verdrag bevat bepalingen die de socialezekerheidsstelsels van Nederland en Marokko regelen. Op grond van de overgangsregeling in artikel 35d, onder a en b, van het Verdrag heeft een persoon geen recht meer op Nederlandse kinderbijslag voor kinderen die per 2 januari 2021 in Marokko wonen, tenzij de kinderbijslag voor die kinderen al op 1 januari 2021 werd ontvangen. De laatstgenoemde uitzondering geldt zolang het kind blijft wonen in Marokko en voor zover de rechthebbende en het kind zonder onderbreking blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
Zoals de SVB ter zitting heeft toegelicht is de hoofdregel dat er geen recht op kinderbijslag bestaat voor in het buitenland wonende kinderen, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie zoals is beschreven in het Verdrag. Deze uitzonderingssituatie is echter alleen van toepassing zolang de kinderen in Marokko blijven wonen. Zoals onder 6.2 al is weergegeven woonden eisers kinderen niet zonder onderbreking in Marokko, zij woonden immers voor een periode weer bij eiser in België waarna ze terug naar Marokko zijn gegaan. Op grond van artikel 35d, onder b, heeft eiser daarom geen recht op kinderbijslag nadat de kinderen op 27 maart 2022 weer naar Marokko zijn gegaan.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover dat ziet op de periode van 29 juli 2020 tot en met 27 maart 2022. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten of om zelf te voorzien in de zaak en een beslissing over eisers recht op kinderbijslag te nemen. De rechtbank zal de SVB ook niet opdragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat dit volgens de rechtbank in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de SVB een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de SVB hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
10. Omdat het beroep gegrond is moet de SVB het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De SVB moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is beslist dat eiser geen recht heeft op kinderbijslag voor de periode van 29 juli 2020 tot en met 27 maart 2022;
- draagt de SVB op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de SVB tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. T.T. Nguyen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3110.