ECLI:NL:RBROT:2025:14548

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
C/10/702248 / JE RK 25-1330
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen wegens risicovolle thuissituatie

Op 27 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank oordeelt dat terugplaatsing bij de ouders momenteel te risicovol is, gezien het onverklaarbare letsel bij [minderjarige 2]. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de rechtbank heeft twijfels over hun pedagogisch handelen, vooral na incidenten waarbij de vader in strijd heeft gehandeld met het belang van de kinderen. De kinderen verblijven momenteel bij hun oma, die hen de stabiliteit en veiligheid biedt die zij nodig hebben. De rechtbank heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 4 februari 2026, in afwachting van verdere ontwikkelingen in het NIKA-traject en de bevindingen van specialistische ambulante begeleiding. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/702248 / JE RK 25-1330
Datum uitspraak: 27 oktober 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd in Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2023 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2024 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.R. van Laar, kantoorhoudende in Arnhem,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Metin, kantoorhoudende in Arnhem.
De rechtbank merkt als informant aan:
Linaida Rita Faneyt,
oma moederszijde tevens de pleegmoeder, hierna te noemen: de oma.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 31 juli 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage van de GI van 23 oktober 2025.
1.2.
Op 27 oktober 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat;
  • de oma;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2] .

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de oma.
2.3.
Bij beschikking van 4 februari 2025 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 4 februari 2026.
2.4.
Bij beschikking van 31 juli 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 4 november 2025.

3.Het (aangehouden) verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bij beschikking van 31 juli 2025 is al beslist op de machtiging tot uithuisplaatsing tot 4 november 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden en doorverwezen naar de meervoudige kamer.
3.3.
De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek en licht dit als volgt toe. De ouders nemen onvoldoende verantwoordelijkheid voor wat er gebeurd is en dat vergroot het risico dat het opnieuw misgaat. De ouders blijven ervan overtuigd dat de oorzaak van [minderjarige 2] ’s letsel een epileptische aanval was, terwijl de vertrouwensarts aangeeft dat de aanval juist het gevolg was van het letsel. Wat het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) betreft, is nog onduidelijk wanneer de uitslag wordt verwacht; momenteel vindt er weefselonderzoek plaats. Daarnaast geven de ouders geen duidelijkheid over hun relatie. De vader stelt dat dit losstaat van het traject met de kinderen, maar het is van belang dat duidelijk is in welke gezinssituatie de kinderen terugkeren en welke hulpverlening nodig is wanneer besloten zou worden dat zij terug naar huis gaan. Afgelopen vrijdag is de GI op huisbezoek geweest bij de oma. Tijdens het bezoek werden twee vrolijke kinderen gezien, met een goede interactie tussen de vader en de kinderen. Er is bovendien sprake van een positieve ontwikkeling van [minderjarige 2] . Wel heeft zij blijvend hersenletsel opgelopen. De moeder was niet aanwezig tijdens het huisbezoek, aangezien zij op dat moment in het ziekenhuis was opgenomen. Met betrekking tot de omgang geldt dat de GI, na de incidenten met de vader, heeft aangegeven dat contact alleen nog begeleid kan plaatsvinden. De vader weigert dit en ziet [minderjarige 2] enkel op vrijdag bij het halen en brengen van [minderjarige 1] . Als het gaat om het NIKA-traject, is het bijzonder dat de ouders hiermee nu alsnog willen starten met de moeder. Eerder had de GI al als voorkeur aangegeven te willen starten met de moeder, maar de ouders gingen daar toen niet mee akkoord; zij gaven steeds aan dat het traject moest starten met de vader. De komende periode is het van belang om de voortgang van het NIKA-traject bij de moeder af te wachten, gevolgd door het traject bij de vader. Daarnaast zal specialistische ambulante begeleiding (hierna: SPAM) binnenkort van start gaan bij de oma, waarvan de voortgang ook moet worden afgewacht, evenals (eventueel) de uitkomsten van het politieonderzoek.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De ontwikkelingsbedreiging is onvoldoende onderbouwd en het is niet duidelijk waarom de kinderen, in het bijzonder [minderjarige 1] , nog niet naar huis kunnen. Ten aanzien van [minderjarige 1] is er geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging. Bij [minderjarige 2] is er wel iets gebeurd, maar inmiddels ontwikkelt [minderjarige 2] zich goed. De moeder hoopt en wenst dat de kinderen zo spoedig mogelijk naar huis komen. Daarom wordt primair verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht dat in ieder geval het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] wordt afgewezen, zodat hij op korte termijn naar de moeder kan terugkeren. Hoewel sinds de vorige zitting het NIKA-traject is ingezet, is er verder weinig veranderd. De moeder hoopt met hulp van SPAM te kunnen laten zien dat zij in haar eigen omgeving voor de kinderen kan zorgen. De ouders mogen op dit moment niet alleen met de kinderen zijn. Met de inzet van SPAM kan de oma een stap terug doen, zodat de ouders zelf de zorg kunnen vormgeven. Zowel de moeder, de vader als de oma staat open voor hulpverlening. Hoe langer de kinderen van huis zijn, hoe moeilijker het wordt om hen terug te plaatsen. Wat de huidige situatie betreft, de ouders gaan scheiden. De bedoeling is dat de kinderen bij de moeder gaan wonen. Hoe het contact met de vader wordt vormgegeven, moet nog worden bepaald. Om die reden willen de ouders eerst het NIKA-traject bij de moeder inzetten. Daarbij zal de oma een belangrijke rol blijven spelen wanneer de kinderen teruggaan naar de moeder.

5.Het standpunt van de vader

5.1.
Door en namens de vader wordt verweer gevoerd. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging, met name niet voor [minderjarige 1] . De advocaat van de vader sluit aan bij dat wat de advocaat van de moeder hierover heeft beargumenteerd. Inmiddels is er een jaar verstreken, maar de situatie is nog steeds hetzelfde. De conclusie van de briefrapportage van de GI is dat er geen risico mag worden genomen op nieuw letsel zolang er geen duidelijkheid is over het hersenletsel. De rechtbank heeft in twee eerdere beschikkingen bepaald dat het (politie)onderzoek niet afgewacht mocht worden. Hoe langer de terugplaatsing wordt uitgesteld, hoe moeilijker deze zal zijn, maar de GI blijft vasthouden aan haar standpunt. Als het gaat om de recente incidenten, zoals het plasincident en het meenemen van de kinderen, erkent de vader dat dit niet had mogen gebeuren. De vader zat hoog in zijn emoties en probeerde vast te stellen wat er met zijn dochter aan de hand was. Het meenemen van de kinderen had ook niet mogen gebeuren, maar de vader heeft de kinderen uiteindelijk wel teruggebracht. De ouders hebben gezamenlijk besloten om te gaan scheiden. De vader doet een stap terug in het belang van de kinderen en gaat akkoord met de focus op de moeder, waarbij het NIKA-traject eerst bij de moeder wordt ingezet. De vader is nog op zoek naar een andere woning, maar de woningnood bemoeilijkt dit. Het is van belang dat er aandacht blijft voor de rol van de vader.

6.De informant (oma)

6.1.
De oma brengt naar voren dat het goed gaat met de kinderen, maar dat vooral bij [minderjarige 1] opvalt dat hij zijn ouders mist. De huidige situatie is begrijpelijk gezien wat er met [minderjarige 2] is gebeurd, maar de opvoeding van de kinderen moet bij de ouders worden voortgezet. De ouders zijn betrokken bij de kinderen en altijd aanwezig bij iedere afspraak.

7.De beoordeling

7.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding.
7.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee jonge kwetsbare kinderen die in november 2024 met spoed uit huis zijn geplaatst omdat sprake was van ernstig letsel bij [minderjarige 2] . De vertrouwensarts heeft toentertijd aangegeven dat vrijwel zeker sprake is van toegebracht letsel. [minderjarige 2] werd opgenomen in het ziekenhuis, waar zij verbleef tot 20 december 2024. Vervolgens is zij geplaatst bij de oma, waar ook haar broer [minderjarige 1] verblijft sinds 10 november 2024.
7.3.
De ouders geven aan dat er geen ontwikkelingsbedreiging (meer) bestaat, met name niet voor [minderjarige 1] , en dat de kinderen weer terug kunnen worden geplaatst bij hen.
7.4.
De rechtbank acht terugplaatsing voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] op dit moment te risicovol. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn beide jonge en kwetsbare kinderen, waarbij onder de verantwoordelijkheid van de ouders een van de kinderen onverklaarbaar letsel heeft opgelopen, met blijvende hersenschade als gevolg. De ouders stellen dat de epileptische aanval van [minderjarige 2] (mogelijk) de oorzaak van de hersenschade is. De GI betwist dit, waarbij zij verwijst naar de vertrouwensarts die aangeeft dat het (veel) waarschijnlijker is dat de epileptische aanval het gevolg was van het hersenletsel. Forensisch onderzoek in het strafrechtelijke onderzoek naar de daadwerkelijke oorzaak van het letsel, loopt nog. Voor zover de ouders een plausibele verklaring hebben voor het ontstane letsel, anders dan door de medici wordt vermoed, ligt het op de weg van de ouders dit aan de hand van de benodigde stukken nader te onderbouwen. Zo lang de voorlopige conclusie overeind blijft dat vrijwel zeker sprake is van toegebracht letsel, is dit een groot punt van zorg over de opvoedsituatie bij ouders.
7.5.
Daar komt bij dat er een aantal incidenten is geweest waarbij de vader in strijd heeft gehandeld met het belang van de kinderen. Eerst heeft hij op 3 augustus 2025 de kinderen onbegeleid meegenomen, zonder toestemming van de moeder, de oma en de GI en in strijd met het vierogen-principe. Hij bracht ze pas ‘s avonds laat weer terug, op het politiebureau, nadat de politie en het Crisis Interventie Team betrokken waren geraakt. Voorts heeft hij op 5 augustus 2025, wederom zonder toestemming, geprobeerd urine af te nemen bij [minderjarige 2] . De rechtbank heeft sterke twijfels over het pedagogisch handelen van de vader, nu gebleken is dat hij pas gestopt is met het afnemen van urine bij zijn dochter, nadat drie verschillende personen hem hadden gevraagd/gesommeerd per direct hiermee te stoppen. Daarbij bleek ook nog dat [minderjarige 2] erg huilde en dat de vader haar zonder toezicht op een speelkussen liet liggen dat ongeveer 20 cm van de grond was. Ook is gebleken dat de vader niet begrepen had op welke wijze de urine afgenomen moest worden, wat naar het oordeel van de rechtbank nog meer stress en spanning bij [minderjarige 2] heeft veroorzaakt. Dit gedrag van de vader is zeer zorgelijk. Opvallend is dat noch de moeder, noch de oma inzicht toont in de ernst van dit handelen van de vader.
7.6.
Tot slot weegt de rechtbank mee dat er onvoldoende zicht is op de aard van de relatie tussen de ouders. Zij hebben ter zitting aangegeven dat zij gaan scheiden, maar dat de vader voorlopig nog in de woning bij de moeder zal blijven omdat hij geen vervangende woonruimte heeft. Voor een veilig traject tot terugplaatsing van de kinderen bij (een van) de ouders is het noodzakelijk dat de thuissituatie van de ouders duidelijk en stabiel is. Aan deze voorwaarde wordt op dit moment niet voldaan.
7.7.
Gezien vorenstaande kan op dit moment de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouder(s) niet worden gegarandeerd. De kinderen ontvangen bij hun oma de stabiliteit en veiligheid die zij nodig hebben. De moeder ziet de kinderen dagelijks bij de oma en kan dan ook verzorgende taken uitvoeren. Het verblijf bij de oma moet worden voortgezet, in afwachting van het verloop van het NIKA-traject en de bevindingen van SPAM. Deze zullen naar verwachting meer zicht opleveren op de opvoedvaardigheden van de ouders en hun onderlinge verhouding. Daarnaast is het voor een verdere oordeelsvorming over de verblijfplaats van de kinderen wenselijk dat de medische bevindingen van het politieonderzoek (NFI) bekend zijn. De rechtbank zal daarom de machtiging tot verblijf bij de oma verlengen.
7.8.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 4 februari 2026;
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2025 door
mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter, tevens kinderrechter, en
mr. A. Verweij en mr. M.A. van der Laan-Kuijt, kinderrechters, in aanwezigheid van
mr. R.S.E. Pronk als griffier, en op schrift gesteld op 11 november 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.