In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de situatie van de minderjarige, die in 2011 is geboren, inmiddels gestabiliseerd is en de moeder zelfstandig passende hulpverlening heeft ingezet. De procedure begon met een verzoekschrift van de Raad op 2 oktober 2025, gevolgd door een rapport op 14 oktober en een verweerschrift van de moeder op 24 oktober. Tijdens de zitting waren de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de Raad en twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de aanwezigen hebben kunnen reageren op zijn verklaring.
De feiten tonen aan dat de moeder het ouderlijk gezag heeft en dat de minderjarige bij haar woont. Eerder was de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld vanwege escalaties in de thuissituatie. De Raad verzocht om een ondertoezichtstelling voor twaalf maanden, maar de kinderrechter concludeerde dat de situatie verbeterd was. De moeder had hulpverlening aangevraagd en er waren positieve ontwikkelingen, zoals de inzet van Ambulante Spoedhulp. De kinderrechter merkte op dat de moeder meer rekening moet houden met de ontwikkelingsfase van de minderjarige en dat de resterende zorgen niet ernstig genoeg waren om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de kinderrechter en is op schrift gesteld op 11 november 2025. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.