ECLI:NL:RBROT:2025:14550

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
C/10/707056 / JE RK 25-1944
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen afgewezen

Op 30 oktober 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar. De kinderen verblijven momenteel bij hun oma, en de moeder heeft het ouderlijk gezag. Tijdens de zitting op 30 oktober 2025, die achter gesloten deuren plaatsvond, zijn de kinderen gehoord over hun wensen en gevoelens ten aanzien van contact met hun moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen al zes jaar bij hun oma wonen en dat er veel weerstand is tegen contactherstel met hun moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat te veel druk op de kinderen om contact te herstellen, hun weerstand alleen maar zou vergroten. Daarom is het verzoek van de GI afgewezen en is besloten dat de kinderen bij hun oma blijven wonen in een vrijwillig kader. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de oma het belang van contactherstel inziet en de kinderen op een zorgvuldige manier zal motiveren richting contactherstel.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/707056 / JE RK 25-1944
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd in Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. H. Devkinandan, kantoorhoudende in Zoetermeer,
[naam oma] ,
hierna te noemen: de oma, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K.J. de Vaan, kantoorhoudende in Eindhoven.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 21 september 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 22 september 2025;
  • het e-mailbericht van de oma van 21 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • de oma bijgestaan door mr. F.M.M. van Eijck, waarnemend voor mr. K.J. de Vaan;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de oma van vaderskant.
2.3.
Bij beschikking van 20 mei 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 4 november 2025. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 4 november 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe. De weerstand van de jonge kinderen tegen contact met hun moeder baart zorgen. Mogelijk speelt de kwetsbare relatie tussen de moeder en de oma hierin een rol. Het contact tussen hen kent een patroon van periodes waarin het goed verloopt, gevolgd door periodes waarin het weer verslechtert. Sinds mei 2025 verloopt het contact tussen de oma en de moeder weer goed en dit dient op een duurzame en constructieve manier te worden voortgezet. Om dit te ondersteunen zijn de moeder en de oma aangemeld voor het Ouderschap Na Scheiden-traject (hierna: ONS-traject), zodat kan worden onderzocht wat nodig is om het contact tussen de moeder en de kinderen te herstellen. De oma heeft aangegeven hier weinig behoefte aan te hebben, maar wel bereid te zijn om mee te werken. Vanuit het ONS-traject is geprobeerd met de kinderen in gesprek te gaan, maar zij stonden hier niet voor open. Het is van belang dat de oma meer regie neemt en een bepalende rol inneemt binnen het gezinsverband. Het is niet aan de kinderen om te bepalen of zij contact willen; het is de verantwoordelijkheid van de volwassenen om hen hierin te motiveren. Het inzetten van een bijzondere curator kan mogelijk helpend zijn, omdat deze een vertrouwensband met de kinderen kan opbouwen en hun belangen kan behartigen.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder wordt ingestemd met het verzoek. De moeder wil graag dat er contactherstel met de kinderen komt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn nog maar negen en elf jaar oud en bepalen al geruime tijd grotendeels zelf de koers. De kinderen geven aan geen contact met de moeder te willen en staan ook niet open voor hulpverlening. Het gebrek aan contact is niet goed voor hun identiteitsontwikkeling; zij zijn nog te jong om te overzien wat dit voor hen betekent. Daarom is een steviger aanpak vanuit de GI nodig. Sinds mei 2025 heeft de moeder weer contact met de oma, al verloopt dit wisselend. Er is contact geweest met Slapende Honden, die het verhaal van de moeder op een geschikt moment aan de kinderen zullen voorlezen, in de hoop dat zij beter begrijpen wat er is gebeurd. De moeder voert geen verweer tegen de benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen, als onafhankelijke vertrouwenspersoon.

5.Het standpunt van de oma

5.1.
Door en namens de oma wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De kinderen verkeren in goede gezondheid, voelen zich veilig en hebben het fijn bij oma. Ook op school doen zij het goed. Op dit moment willen de kinderen geen contactherstel met de moeder en staan zij niet open voor hulpverlening. De jeugdbeschermer stelt dat oma hierin de regie moet nemen. Oma heeft vier jaar geleden verzocht om een ondertoezichtstelling, met als doel contactherstel met de moeder. Destijds hebben de jeugdbeschermers aangegeven dat kinderen hier niet toe gedwongen konden worden. De oma wordt onterecht als ‘boeman’ neergezet, terwijl zij het contactherstel actief stimuleert en verschillende manieren zoekt waarop de moeder de kinderen (op afstand) kan zien. Sinds de verbetering van de verstandhouding tussen de moeder en oma is bij de kinderen meer nieuwsgierigheid naar hun moeder zichtbaar, maar dit proces vraagt tijd. Hoe harder aan de kinderen wordt getrokken, hoe groter de weerstand.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter overweegt het volgende. De kinderen wonen inmiddels ruim zes jaar bij de oma en het gaat daar goed met hen. Sinds november 2021 hebben de moeder en de kinderen echter geen contact meer met elkaar gehad. Bij de kinderen is nog steeds sprake van veel weerstand tegen contactherstel en zij hebben aangegeven hulpverleningsmoe te zijn. Bij het traject Slapende Honden dat voor de kinderen is ingezet, zijn de kinderen zelf niet actief betrokken. Zowel de moeder als de oma hebben zich ingezet voor het traject Ouderschap na Scheiding, maar ook dit traject is volgens de oma afgerond. Op welke wijze de GI nog verdere invulling wil geven aan in te zetten hulpverlening is ter zitting niet duidelijk geworden.
6.2.
De kinderrechter constateert dat de verstandhouding tussen de moeder en de oma sinds dit jaar is verbeterd, wat een voorzichtige positieve invloed lijkt te hebben op de kinderen. Er is nu volgens de oma enige nieuwsgierigheid naar hun moeder zichtbaar. De kinderrechter acht het van belang dat er rust komt in de situatie van de kinderen. Te veel druk op het contactherstel zal, gelet op alles wat er de afgelopen jaren al is ingezet, naar verwachting hun weerstand vergroten en eerder averechts werken. Vanuit deze rust kan worden afgewacht hoe de kinderen zich verder ontwikkelen. Het verzoek wordt daarom afgewezen. De kinderen blijven, nu hun opgroeiperspectief bij de oma is bepaald en de moeder daarmee instemt, bij de oma wonen, maar voortaan in het vrijwillige kader.
6.3.
De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de oma het belang van contactherstel inziet en de kinderen op een rustige en zorgvuldige manier zal motiveren richting contactherstel. Zij creëert daartoe, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, momenten waarop de kinderen op afstand kunnen waarnemen dat het contact tussen de moeder en de oma goed is. Daarnaast is het goed dat het verhaal van moeder dat in het kader van het traject Slapende Honden is opgesteld, op een passend moment aan de kinderen wordt verteld.
6.4.
Gelet op het voorgaande zijn er op dit moment onvoldoende gronden meer aanwezig om het verzoek toe te wijzen.
7.
De beslissing
7.1.
De kinderrechter:
7.2.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2025 door mr. F. Aukema-Hartog, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.S.E. Pronk als griffier, en op schrift gesteld op 11 november 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.