ECLI:NL:RBROT:2025:14626

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
ROT 24/5735
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen door de Dienst Toeslagen

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Dordrecht, een aanvraag ingediend voor compensatie of een opzet/grove schuld-tegemoetkoming op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft deze aanvraag op 22 december 2022 afgewezen, waarna eiseres bezwaar heeft aangetekend. Dit bezwaar werd op 6 mei 2024 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres. De rechtbank heeft de zaak op 21 oktober 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen terecht heeft afgewezen. Eiseres had geen recht op compensatie voor de toeslagjaren 2011 tot en met 2013, omdat de terugvorderingen het gevolg waren van door haarzelf doorgegeven stopzettingen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid of een onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld. Eiseres heeft geen recht op een O/GS-tegemoetkoming, omdat er geen betalingsregeling is geweigerd in het kader van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op compensatie en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt.

De uitspraak is gedaan door rechter R.J.P. Ferwerda en is openbaar uitgesproken op 9 december 2025. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit Dordrecht, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Gümüs),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).

Samenvatting

1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend om compensatie of een opzet/grove schuld (O/GS)-tegemoetkoming op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft deze aanvraag afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen dat terecht gedaan. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 22 december 2022 (UHT-DCHA) heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie of een O/GS-tegemoetkoming op grond de Wht afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 6 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 december 2022 ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 21 oktober 2025 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft een aanvraag gedaan om compensatie of een O/GS-tegemoetkoming op grond van de Wht. Met het besluit van 22 december 2022 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op compensatie of O/GS-tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2011 tot en met 2013. Met het bestreden besluit is de Dienst Toeslagen daarbij gebleven.
Heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres terecht afgewezen?
4. Eiseres betoogt dat ten onrechte geen compensatie is toegekend voor de toeslagjaren 2011, 2012 en 2013. Ze voert aan dat zij zelf geen aanpassingen gedaan heeft in haar kinderopvangtoeslag maar dat de kinderopvanginstelling dit gedaan heeft. Eiseres betoogt dat het verrekenen van te veel uitbetaalde toeslagen onterecht is en dat zij financiële en persoonlijke problemen heeft ondervonden als gevolg van het handelen van de Belastingdienst. De Belastingdienst zou bovendien het voorschot naar de verkeerde kinderopvanginstelling hebben overgemaakt en eiseres niet hebben geholpen met een oplossing daarvoor. Daarnaast heeft eiseres geen gelegenheid gekregen om een betalingsregeling te treffen, ondanks dat zij later de correcte gegevens heeft aangeleverd. Volgens eiseres komen de stukken die zij heeft overgelegd niet overeen met de stukken die de Dienst Toeslagen heeft overgelegd.
4.1.
Voor de beoordeling van deze beroepsgrond zijn de volgende regels van belang. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen of een te harde toepassing van het wettelijk systeem van de kinderopvangtoeslag. [1] Verder kan de Dienst Toeslagen een O/GS-tegemoetkoming toekennen aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld. [2]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres terecht afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat hierna toe.
Vooringenomen handelen
4.2.1.
Uit de hiervoor beschreven wijze waarop de Dienst Toeslagen uitvoering heeft gegeven aan de kinderopvangtoeslag, blijkt niet dat vooringenomen is gehandeld door de Dienst Toeslagen. De wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag zijn steeds het gevolg geweest van reguliere wijzigingen. Er is geen sprake van het zoeken naar een minste of geringste onregelmatigheid,
zero tolerance-onderzoek, een brede uitvraag of het nalaten van het doen van een nadere uitvraag. [3]
Hardheid van het wettelijke systeem
Toeslagjaar 2011
4.2.2.
Wat betreft het toeslagjaar 2011 was de verlaging van het voorschot met € 1.847,- het gevolg van een stopzetting per 1 september 2011 die eiseres zelf na die datum had doorgegeven, op 28 september 2011. Dit bedrag is grotendeels (voor € 1.348,-) boekhoudkundig verrekend met het bedrag dat aan eiseres zou zijn betaald als zij niet de stopzetting had doorgegeven. Eiseres heeft in zoverre dus geen nadeel ondervonden van de verlaging van het voorschot. Het restant van € 499,- is verrekend met andere toeslagen en restituties; eiseres heeft € 21,- rechtstreeks betaald. Omdat de terugvordering het gevolg was van een stopzetting die eiseres zelf had doorgegeven, is geen sprake van een zeer oneerlijke situatie als gevolg van de harde toepassing van de regels over de kinderopvangtoeslag.
4.2.3.
De beschikking van 14 november 2013 over het toeslagjaar 2011, als gevolg waarvan eiseres € 8.307,- zou moeten terugbetalen, is tot stand gekomen op basis van gegevens die eiseres zelf had aangeleverd, waarbij de jaaropgave van het tweede kind ontbrak, zodat het recht op kinderopvangtoeslag is vastgesteld zonder rekening te houden met dat kind. Uiteindelijk heeft eiseres deze gegevens in bezwaar alsnog aangeleverd, waarna het recht op toeslag is verhoogd en een rentevergoeding is toegekend. In de tussentijd heeft eiseres niet te maken gehad met invorderingsmaatregelen ten aanzien van de beschikking van 14 november 2013. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de onzekere situatie waarin eiseres verkeerde tot de beslissing op haar bezwaar van 18 december 2014, is geen sprake van een zeer oneerlijke situatie als gevolg van de harde toepassing van de regels over de kinderopvangtoeslag, omdat het recht op kinderopvangtoeslag uiteindelijk correct is vastgesteld en eiseres in de tussentijd niet te maken had met invorderingsmaatregelen.
4.2.4.
De dochter van eiseres is op 16 juni 2011 overgestapt naar een andere kinderopvang. De Belastingdienst had het voorschot voor die maand al overgemaakt aan de oude kinderopvang. Eiseres heeft verklaard dat zij hierdoor in de problemen kwam “omdat [zij] achterliep met het betalen van de eigen bijdrage”. De rechtbank gaat ervan uit dat de oude kinderopvang het bedrag dat eiseres terug had moeten ontvangen, heeft gebruikt om haar schuld ten aanzien van de eigen bijdrage te voldoen; eiseres kon hierdoor de nieuwe kinderopvang niet (volledig) betalen voor de maand juni. Deze gang van zaken is het gevolg van de achterstand van eiseres bij het betalen van de eigen bijdrage en de keuze om haar dochter halverwege de maand bij een nieuwe opvang te plaatsen, en niet het gevolg van de toepassing van de regels over kinderopvangtoeslag. Voor compensatie wegens hardheid van het wettelijke systeem bestaat dus geen aanleiding.
Toeslagjaar 2012
4.2.5.
Voor het toeslagjaar 2012 geldt dat het bedrag van de terugvordering lager is dan € 1.500,-, zodat reeds om die reden geen recht bestaat op compensatie wegens hardheid van het wettelijke systeem. [4]
Toeslagjaar 2013
4.2.6.
Wat betreft het toeslagjaar 2013 geldt dat de verlaging van het voorschot met € 8.702,- het gevolg was van een door eiseres doorgegeven stopzetting per 1 maart 2013. Deze verlaging is grotendeels (voor € 7.832,-) boekhoudkundig verrekend met het bedrag dat aan eiseres zou zijn betaald als zij niet de stopzetting had doorgegeven. Eiseres heeft in zoverre dus geen nadeel ondervonden van de verlaging van het voorschot. Het restant van € 870,- is terugbetaald door eiseres. Omdat de terugvordering het gevolg was van een stopzetting die eiseres zelf had doorgegeven, is geen sprake van een zeer oneerlijke situatie als gevolg van de harde toepassing van de regels over de kinderopvangtoeslag.
4.2.7.
Uit het voorgaande volgt dat eiseres geen recht heeft op compensatie in de zin van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht, ten aanzien van de toeslagjaren 2011 tot en met 2013.
O/GS-tegemoetkoming
4.2.8.
Verder blijkt niet uit het dossier dat een betalingsregeling is geweigerd bij de terugvordering van de kinderopvangtoeslag. Het verzoek van eiseres voor uitstel van betaling en kwijtschelding in het dossier ziet op de inkomstenbelasting over het jaar 2013 en 2014. Een O/GS-tegemoetkoming kan alleen worden toegekend als een betalingsregeling is geweigerd in het kader van de kinderopvangtoeslag. Er is in het geval van eiseres bovendien geen sprake van een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld in het kader van de kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft dus geen recht op een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.6 van de Wht.
Dossier
4.2.9.
De informatie uit de stukken die eiseres zelf heeft overgelegd, komt overeen met de informatie uit de stukken die de Dienst Toeslagen heeft overgelegd. Het door eiseres beweerde onverklaarbare bedrag van € 1.847,- is het verschil tussen het toegekende voorschot in 2011 vóór en na de stopzetting per 1 september 2011, resp. € 15.856,- (beschikking van 20 juli 2011) en € 14.009,- (beschikking van 2 november 2011). Ook in dat opzicht slaagt het betoog van eiseres niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op compensatie op grond van de Wht. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
2.Artikel 2.6, eerste lid, van de Wht.
3.Vgl. Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, p. 70-71.
4.Artikel 2.1, vierde lid, van de Wht.