ECLI:NL:RBROT:2025:14671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
71-203650-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot EncroChat-gegevens

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1993 en niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, heeft de rechtbank Rotterdam op 16 december 2025 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft het vervoer van grote contante geldbedragen van en naar een stashlocatie, waarbij de verdachte betrokken was. De rechtbank heeft de EncroChat-verweren van de verdediging verworpen, waarbij het vertrouwensbeginsel overeind blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van een EncroChat-account en dat het aangetroffen geldbedrag van 12,5 miljoen euro afkomstig was uit misdrijven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure erkend en heeft de gevangenisstraf verlaagd van 45 naar 36 maanden. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en de rechtbank heeft de relevante bewijsstukken en de rol van de verdachte in de organisatie uitvoerig besproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 71-203650-21
Datum uitspraak: 16 december 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
In Nederland niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
ingeschreven op het adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ( [land] ),
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2025, 17 november 2025 en 16 december 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.J.A. Huttenhuis heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Verweer tot bewijsuitsluiting EncroChat
De raadsman heeft op 15 april 2025 verweer gevoerd tegen het bewijs dat voortvloeit uit het onderzoek naar EncroChat. Na een door de officier van justitie op 14 november 2025 schriftelijk ingenomen standpunt, heeft de raadsman hierop ter terechtzitting op 17 november 2025 gereageerd. Samengevat destilleert de rechtbank uit het uitvoerige betoog de onderstaande verweren en de daarmee samenhangende verzoeken.
4.1.1.
Het vertrouwensbeginsel en betrouwbaarheid van het bewijs
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel niet overeind kan blijven. De verdediging heeft geconcludeerd dat zij niet in staat is het bewijs te controleren; die controlemogelijkheid ontbreekt in alle EncroChat-zaken. Daar komt bij dat in het geheel niet gecontroleerd kan worden of de berichten die in het dossier staan overeenkomen met de berichten die origineel van de server van EncroChat afgehaald zijn. Het is daarmee onmogelijk om te controleren of het onderzoek als geheel rechtmatig is verlopen. Dat moet tot de conclusie leiden dat het EncroChat-bewijs wegens gebrek aan controleerbaarheid en wegens de verkrijging in strijd met het recht uitgesloten moet worden van het bewijs.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat dit (algemene) verweer van de verdediging eerder is gevoerd in de zaak van een medeverdachte, welke is gepubliceerd onder ECLI nummer: ECLI:NL:RBROT:2022:7505. De rechtbank verwijst naar die uitspraak voor de beschrijving van het verloop van de EncroChat-hack (in het bijzonder paragraaf 6.2.2.1.) en zal deze uitspraak als bijlage 3 aan dit vonnis toevoegen.
De rechtbank gaat, in lijn met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, ook in deze zaak uit van de werking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat van toepassing is bij het vragen en verlenen van rechtshulp op basis van een verdrag. Dat geldt eens te meer indien het land waar de opsporingshandelingen en het onderzoek zijn verricht partij is bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), zoals in deze zaak: Frankrijk. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De data zijn verzameld in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse Gendarmerie en met machtiging van de Franse rechter-commissaris. De rechtbank mag er, behoudens serieus te nemen aanwijzingen voor het tegendeel, van uitgaan dat de bevoegde Franse justitiële autoriteit, de onderzoeksrechter, de bij Franse wet voorziene bevoegdheden op een adequate, juridisch juiste en verdragsconforme wijze heeft toegepast. Ditzelfde uitgangspunt geldt voor het handelen van andere Franse justitiële autoriteiten en dat van de Franse politie. Uit het vertrouwensbeginsel vloeit verder voort dat de inhoud van stukken die zien op de (in Frankrijk) toegepaste opsporingsmethoden/-bevoegdheden, naar waarheid moet kunnen worden geacht te zijn opgesteld. Daardoor dienen de (vertaalde) stukken die dienaangaande door het Openbaar Ministerie zijn overgelegd, als afdoende basis voor de verdere beoordeling van de rechtmatigheid van de in Frankrijk ingezette opsporingsmiddelen/-methodieken. Er is geen begin van aannemelijkheid dat sprake is geweest van onrechtmatigheden bij het Franse opsporingsonderzoek die hun weerslag zouden moeten hebben op het strafvorderlijk onderzoek hier te lande. In eerdere uitspraken is beslist dat het enkele feit dat de hack ook zijn uitwerking had in toestellen die zich in Nederland (of in elk geval buiten Frankrijk) bevonden, niet met zich meebrengt dat op de verkrijging van de data het interstatelijke vertrouwensbeginsel niet van toepassing is. De rechtbank ziet in het door de verdediging aangevoerde geen aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te komen. Daarbij is van belang dat uit het door de officier van justitie bij zijn schriftelijke standpunt van 14 november 2025 overgelegde proces-verbaal blijkt dat van de uit Frankrijk ontvangen bestanden de hashwaarden zijn berekend en vergeleken met de Franse kopie van de EncroChat-telefoondata. Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat die data overeenkomen. De rechtbank stelt vast dat daarmee is voldaan aan de voorwaarde die de rechter-commissaris in zijn beschikking van 27 maart 2020 [1] heeft geformuleerd. Anders dan de verdediging heeft bepleit, is niet vereist dat voor elke verdere bewerking ook weer hashwaarden moeten worden berekend. In dat vervolg geldt dat vertrouwd moet worden op de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, steeds tot het moment dat er serieus te nemen aanwijzingen voor het tegendeel zijn gebleken. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van dergelijke aanwijzingen.
4.1.2.
Betrokkenheid van Europol
De verdediging wijst op het belang van het gegeven dat het Openbaar Ministerie heeft gezwegen over een grote mate van betrokkenheid van Europol. Het verwerken, bewaren en gebruiken van de EncroChat-data valt (mede) onder de werkingssfeer van de Europolverordening, gelet op de aanzienlijke rol van Europol in de JIT-overeenkomst. Er is sprake van een inbreuk op de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, (hierna: Handvest), omdat met de verwerking van EncroChat-data, door en met behulp van Europol, inbreuk is gemaakt op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest vervatte grondrechten, terwijl deze inbreuk gelet op artikel 52 van het Handvest niet gerechtvaardigd was. Het gebruik van deze data in een strafrechtelijk onderzoek is als gevolg daarvan strijdig met de artikelen 6 en 8 EVRM.
De verdediging stelt verder dat, ongeacht de vraag of Europol de data zelf wel of niet aan Nederland heeft verstrekt, Europol in elk geval gelijktijdig met Nederland de EncroChat-dataset heeft ontvangen. Van onrechtmatigheid moet al gesproken worden om de enkele reden dat de rol die Europol heeft gespeeld door het Openbaar Ministerie is verzwegen. Daarnaast geldt dat zelfs indien de initiële verkrijging van de data uit de interceptietool rechtmatig is geweest gelet op de Franse machtigingen, de verspreiding, opslag, analyse etc. daarvan niet overeenkomstig de Europolverordening heeft plaatsgevonden. De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat er met niets anders dan bewijsuitsluiting kan worden volstaan.
De verdediging verzoekt hiernaast om de beantwoording van onderzoeksvragen die erop gericht zijn meer duidelijkheid te verkrijgen over de rol die Europol in het onderhavige onderzoek gespeeld heeft en over de wijze van controle van het handelen van Europol, en die volgens de verdediging noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat de controlemogelijkheid die door de Europese rechter zo belangrijk wordt geacht, alsnog door de verdediging kan worden uitgeoefend.
Voorts heeft de verdediging onderzoekswensen naar voren gebracht die zien op de gestelde betrokkenheid van Europol. De gestelde onderzoeksvragen zijn naar de mening van de verdediging niet volledig of niet juist beantwoord door het Openbaar Ministerie. Deze vragen dienen opnieuw te worden beantwoord in het licht van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht omtrent de verstrekte data, de betrokkenheid van Europol en de toepasselijke Europolverordening. Daarnaast wenst de verdediging, in het kader van de nieuw aan het licht gekomen feiten en omstandigheden, nadere onderzoeksvragen te stellen over de betrokkenheid van Europol. Tevens dienen de Nederlandse vertegenwoordigers (te weten de personen met de voornamen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ) bij de conference calls van Europol te worden gehoord omtrent hun wetenschap over de betrokkenheid van Europol en gegevensbescherming.
Beoordeling
Desgevraagd heeft de officier van Justitie verklaard dat Europol in het opsporingsonderzoek in Nederland geen rol heeft gespeeld bij de verkrijging, verwerking of analyse van data die in deze Nederlandse strafzaak zijn gebruikt. Het feit dat Europol geen rol heeft gehad bij het ontvangen van de Franse data blijkt volgens de officier van justitie ook uit het zogenoemde proces-verbaal veiligstellen, van 30 september 2020 [2] . Hierin staat opgenomen dat Nederland de Franse data heeft gekopieerd middels een rechtstreekse verbinding met Frankrijk. Het feit dat Europol verder geen rol heeft gespeeld bij de analyse voor deze strafzaak, blijkt ook uit de stukken over de aanvullende toestemming van de Nederlandse rechter-commissaris. Er is dus geen sprake van ontvangst van de data door Nederland vanuit Europol. Er is ook geen sprake van een zogeheten intelligence package van Europol. Voor zover bekend is dat er ook niet voor onderzoek RoyalOak dan wel Lembre, aldus de officier van justitie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging tegenover dit gemotiveerde en onderbouwde standpunt van de officier van justitie geen, althans onvoldoende feitelijke omstandigheden gesteld waardoor nader onderzoek op dit punt noodzakelijk zou zijn. De rechtbank wijst de verzoeken van de verdediging ook op dit punt af.
4.1.3.
Prejudiciële vragen
De verdediging acht het van groot belang dat er prejudiciële vragen worden gesteld nu de verhouding in het kader van het EncroChat onderzoek tussen Duitsland en Frankrijk significant verschilt van de verhouding die bestond tussen Nederland en Frankrijk. Er is geen sprake is van een acte éclairé, nu hetgeen reeds door het Hof van Justitie beantwoord is, nadrukkelijk ziet op een andere situatie. Ook van een acte clair is geen sprake, nu een recente uitspraak van het Hof van Justitie (de rechtbank begrijpt: HvJEU 30 april 2024, C-670/22, ECLI:EU:C:2024:372 (Staatsanwaltschaft Berlin t. M.N.) ruim voldoende ruimte open laat voor discussie over de wijze waarop de Europese richtlijn moet worden toegepast, vooral op de Nederlandse situatie.
Beoordeling
Gelet op de voorgaande oordelen van de rechtbank ziet de rechtbank geen noodzaak om over te gaan tot het stellen van prejudiciële vragen.
4.1.4.
Overige onderzoekswensen
De verdediging wenst dat alle gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan het
besluit om onderzoek 26RoyalOak op te starten, en daarmee origineel ten grondslag
liggen van het onderzoek 26Lembre, aan het dossier worden toegevoegd. De verdediging wenst voorts inzage in alle gegevens die aan het onderzoek ten grondslag liggen, zoals alle metadata en de vanuit Europol ontvangen intelligence packages. De volledige dataset dient te worden verstrekt aan de verdediging, zodat de verdediging daar op dezelfde wijze als het Openbaar Ministerie over kan beschikken. In het verlengde daarvan moeten alle chats die voor het Openbaar Ministerie beschikbaar zijn, worden verstrekt aan de verdediging in het programma ChatX, dan wel moeten uit dit systeem screenshots worden verstrekt. Tenslotte is verzocht om [persoon A] te benoemen als onafhankelijk deskundige ter beantwoording van onderzoeksvragen.
Beoordeling
In algemene zin is de stelling dat een verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen of als aanleiding voor de opsporing heeft gediend, onjuist. Het gaat erom dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de resultaten van onderzoek te onderzoeken, te betwisten en tot op zekere hoogte te controleren, voor zover relevant in het licht van de ten laste gelegde feiten. Niet valt in te zien waarom de verdediging inzage zou moeten hebben in alle data uit het onderzoek 26RoyalOak. De verdediging heeft daarbij geen enkel concreet punt genoemd waaruit de relevantie van die data voor de zaak 26Lembre zou blijken. De enkele stelling dat er mogelijk iets in te vinden is dat ontlastend zou kunnen zijn, is daarvoor onvoldoende.
De verdachte is in onderzoek 26Lembre als verdachte aangemerkt naar aanleiding van een concreet voorval, te weten de vondst van de EncroChat-telefoon bij de geldstash in de woning aan de [straatnaam] te Eindhoven. De chats in het in de gevonden telefoon aangetroffen EncroChat-account zijn vanuit onderzoek 26Lemont aan dossier 26Lembre toegevoegd. Dat de verdediging de 26RoyalOak-gegevens niet onder ogen heeft gekregen brengt dus niet mee dat zij de onderzoeksresultaten in onvoldoende mate heeft kunnen onderzoeken en betwisten. Het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten is ook voor de verdediging volledig in beeld met de inzage- en controlemogelijkheid van de 26Lembre dataset, daaraan doet niet af dat de verdediging niet de beschikking heeft over ChatX. Van strijd met equality of arms is overigens geen sprake nu de rechtbank, noch de officier van justitie in deze zaak beschikken over alle gegevens die ten grondslag liggen aan het besluit om onderzoek 26RoyalOak op te starten. Gelet op het bovenstaande worden de verzoeken tot verstrekking van het dossier 26RoyalOak, het verzoek tot inzage in de gegevens middels ChatX en het benoemen van dhr. [persoon A] afgewezen.
4.1.5.
Conclusie
Samengevat oordeelt de rechtbank dat niet zal worden overgegaan tot bewijsuitsluiting, dat het vertrouwensbeginsel overeind blijft, dat er geen noodzaak wordt gezien om prejudiciële vragen te stellen en dat de overige onderzoekswensen worden afgewezen. Gelet hierop zal de rechtbank hierna ingaan op de nadere inhoudelijke verweren.
4.2.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
In het dossier ontbreken stukken van de rechter-commissaris waaruit blijkt dat de informatie die verkregen was uit de hack van de EncroChat-server uit onderzoek 26Lemont in het onderhavige onderzoek 26Lembre gebruikt mocht worden ten aanzien van de data voor de accounts
[accountnaam 1]en
[accountnaam 2]. Primair moet dat tot bewijsuitsluiting en dus vrijspraak leiden, subsidiair moet dat leiden tot strafvermindering. Als de informatie wel mag worden gebruikt, dan kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker of de enige gebruiker is geweest van de genoemde EncroChat-accounts.
De verdachte dient te worden vrijgesproken omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum. De EncroChat-berichten vormen namelijk de enige bron van het bewijs.
Uit het dossier kan geen gronddelict blijken. In het verlengde daarvan heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende onderbouwd dat een voldoende concreet witwasvermoeden bestond. Dat moet leiden tot vrijspraak.
Op basis van de EncroChat-berichten kunnen onvoldoende specifieke handelingen van de verdachten worden afgeleid. Daardoor kunnen de in de tenlastelegging genoemde handelingen, zoals bijvoorbeeld het verhullen, niet worden bewezen. Het EncroChat-account met de gebruikersnaam
[accountnaam 1]werd pas actief op 29 maart 2020. Transacties van voor die datum die aan de verdachte worden verweten, zijn gebaseerd op in de woning aangetroffen notities. Omdat de transactie van 12 april 2020 niet terugkomt in de EncroChat-berichten, kan die administratie niet vertrouwd worden.
Ten aanzien van de bedragen in de tenlastelegging heeft een dubbeltelling plaatsgevonden omdat naast de inkomende en uitgaande bedragen ook het bedrag is opgenomen dat in de woning is aangetroffen. Omdat het consequent om het uiteindelijk aangetroffen bedrag gaat, dient de rechtbank alleen van dat bedrag uit te gaan.
4.2.2.
Beoordeling
Op 1 mei 2020 werd in de woning aan de [adres delict] in Eindhoven een geldbedrag van ruim 12,5 miljoen euro aangetroffen. Het geld lag in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte achter de voorraadkast. Tevens zijn in de woning twee vuurwapens, munitie, geldtelmachines, een vacumeermachine, drie telefoons en ruim een kilo cocaïne aangetroffen.
In het vonnis van 18 november 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:10446) is door deze rechtbank vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 1] ) het geld bewaakte. Bij het geld werd een PGP-telefoon aangetroffen met het EncroChat-account
[accountnaam 3]. Het vermoeden was dat [medeverdachte 1] hiervan de gebruiker was. Op deze telefoon stonden vijf EncroChat-adressen opgeslagen, te weten
[accountnaam 4],
[accountnaam 5],
[accountnaam 6],
[accountnaam 7]en
[accountnaam 1]. Door de politie zijn deze accounts onderzocht en het vermoeden is dat de verdachte gebruiker is van het account
[accountnaam 1]. Inmiddels is met betrekking tot de accounts
[accountnaam 5]en
[accountnaam 4]bewezen dat de medeverdachten [medeverdachte 2] (rechtbank Rotterdam, 20 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:12215) respectievelijk [medeverdachte 3] (rechtbank Rotterdam, 6 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7505) daarvan gebruik hebben gemaakt.
4.2.2.1.
Bewijsuitsluiting als gevolg van het ontbreken van stukken van de rechter-commissaris?
Door de verdediging is bewijsuitsluiting bepleit omdat de machtiging van de rechter-commissaris van 5 oktober 2020 niet bij de stukken zit en daarmee sprake is van een vormfout. In die machtiging zou toestemming zijn verleend om relevante data van de in paragraaf 4.2.2. beschreven vijf EncroChat-adressen te verstrekken aan onderzoek 26Lembre.
De rechtbank passeert het verweer van de verdediging en overweegt hiertoe als volgt. In het BOB-Methodieken dossier van onderzoek 26Lembre is onder andere het proces-verbaal met de beschrijving “proces-verbaal m.b.t. bevindingen die hebben geleid tot toestemming van de rechter-commissaris om aanvullend onderzoek te mogen doen” [3] gevoegd. Daaruit blijkt afdoende dat de rechter-commissaris op 5 oktober 2020 toestemming heeft verleend om relevante data van vijf EncroChat-gebruikers uit het onderzoek 26Lemont te verstrekken aan onderzoek 26Lembre. Dit zijn de gebruikersnamen die op de Encro-telefoon in het appartement aan de [straatnaam] in Eindhoven zijn gevonden.
De machtiging van de rechter-commissaris van 5 oktober 2020 en de bijbehorende vordering zijn – zoals gesteld door de verdediging – geen onderdeel van de processtukken, zodat gesproken kan worden van een verzuim. De vervolgens te beoordelen vragen of dit een
onherstelbaarvormverzuim betreft en – als dit het geval zou zijn – welk gevolg dit zou moeten hebben, kunnen echter onbeantwoord blijven. In dit kader is allereerst van belang dat de verdediging niet heeft gemotiveerd welk nadeel bij de verdachte door het ontbreken van dit stuk is veroorzaakt, zodat het op grond van artikel 359a van het wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevoerde verweer niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hiernaast zou – ware het verweer wel gegrond – dit verzuim slechts hebben geleid tot de enkele vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, zodat een nader onderzoek hiernaar achterwege kan worden gelaten (Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533 r.o. 3.7). Ten aanzien van de tweede EncroChat gebruikersnaam die aan de verdachte wordt toegeschreven,
[accountnaam 2], merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat zij deze chats niet voor het bewijs zal gebruiken, zodat de verdachte in dat kader tevens geen belang heeft bij een bespreking van zijn tot bewijsuitsluiting strekkende verweer.
4.2.2.2.
Is de verdachte de (enige) gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 1] ?
De politie heeft onderzoek gedaan naar de identiteit van de gebruiker van het EncroChat-accounts
[accountnaam 1]. Aanvankelijk ontstond op basis van de onderzoeksbevindingen het vermoeden dat [medeverdachte 4] de gebruiker van dat account was, tot het moment dat de gebruiker van het account
[accountnaam 1]in reactie op een vraag van
[accountnaam 5]liet weten dat hij bij [medeverdachte 4] was.
[accountnaam 5]vroeg vervolgens of hij daar ook heen kon komen, waarop
[accountnaam 1]antwoordde: ‘Hij zegt s goed’. Uit de chat kan worden afgeleid dat de gebruiker van het account
[accountnaam 1]bij [medeverdachte 4] thuis was en dat ‘hij’, de rechtbank begrijpt [medeverdachte 4] , het goed vond dat
[accountnaam 5]daar ook naartoe zou komen.
Vervolgens is de politie verder onderzoek gaan doen. In een ander gesprek met
[accountnaam 5]zei de gebruiker van
[accountnaam 1]dat
[accountnaam 5]moet zeggen ‘Moest [voornaam verdachte] geld lene ofzo gwn lulle iets’. Gelet op de context van het gesprek lijkt de gebruiker van
[accountnaam 1]naar zichzelf, naar [voornaam verdachte] , te verwijzen in dat bericht. In andere gesprekken stuurt de gebruiker van het account
[accountnaam 1]een foto van een kentekenbewijs van een auto door. Die auto stond op naam van de verdachte, [verdachte] . Vervolgens blijkt dat de gebruiker
[accountnaam 1]in gesprekken informatie heeft gedeeld over zijn familie. Hij stuurde berichten waaruit blijkt dat hij een zus heeft en op 2 april 2020 schreef hij dat hij op de verjaardag van zijn neefje was. De verdachte heeft een zus die een zoon heeft die op 2 april 2023 is geboren.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account
[accountnaam 1]. De rechtbank ziet in het dossier geen aanleiding om te vermoeden dat dit account door meerdere personen is gebruikt. Dat de politie aanvankelijk vermoedde dat [medeverdachte 4] de gebruiker was van het account maakt dat niet anders. Dat vermoeden was namelijk niet gebaseerd op informatie uit de verzonden berichten met betrekking tot de persoon of de persoonlijke omstandigheden van de gebruiker van het account.
4.2.2.3.
Is het in de woning aangetroffen geld van misdrijf afkomstig?
In het geval er geen verband kan worden vastgesteld tussen aangetroffen geldbedragen en een concreet misdrijf, kan (gewoonte)witwassen alsnog bewezen worden verklaard indien op grond van door de officier van justitie aangevoerde feiten en omstandigheden in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Indien sprake is van een witwasvermoeden is het aan de verdachte om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring te geven over de herkomst van het geld. Het gegeven dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het plegen van een specifiek grondmisdrijf staat niet zonder meer in de weg aan een bewezenverklaring van (gewoonte)witwassen.
Ten aanzien van het aangetroffen bedrag van 12,5 miljoen euro overweegt de rechtbank als volgt. De omvang van het geldbedrag, de wijze waarop dit werd bewaard (in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte, waarbij de woning waarin deze ruimte zich bevond werd bewaakt), de overige goederen die zijn aangetroffen (onder meer cocaïne en vuurwapens) en het gegeven dat er geen verklaringen zijn in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die een dergelijk geldbedrag kunnen verklaren, rechtvaardigen het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Gelet hierop mocht van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. In dit kader heeft de verdediging naar voren gebracht dat de mogelijkheid bestaat dat sprake is geweest van hawala bankieren (ondergronds bankieren) en dat het Openbaar Ministerie deze mogelijkheid niet voldoende heeft onderzocht. Desgevraagd heeft de raadsman ter terechtzitting niet kunnen bevestigen dat de verdachte ook daadwerkelijk stelt dat hiervan sprake is geweest.
Dit verweer slaagt niet. De enkele stelling van de verdediging dat (het Openbaar Ministerie niet heeft onderzocht of) er sprake kan zijn geweest van ondergronds bankieren is geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring van de verdachte dat het bedrag niet van enig misdrijf afkomstig is. Daarmee heeft de verdachte het witwasvermoeden niet ontzenuwd en stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat geld afkomstig is uit enig misdrijf.
4.2.2.4.
Heeft de verdachte, samen met anderen, witwashandelingen gepleegd?
De verdediging heeft bepleit dat uit de berichten in het dossier die aan de verdachte of aan anderen worden toegeschreven onvoldoende blijkt waar die in de berichten genoemde getallen op duiden; dat witwashandelingen zijn verricht kan daar onvoldoende uit blijken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Vooral uit de conversaties tussen
[accountnaam 3]en anderen blijkt dat het in de chatberichten steeds om geldbedragen gaat. Regelmatig stuurt
[accountnaam 3]foto’s van de ontvangen en getelde geldbedragen mee, voornamelijk als hij
[accountnaam 4]op de hoogte houdt. Voorts kunnen de berichten niet los worden gezien van het enorme geldbedrag dat in de woning aan de [straatnaam] is aangetroffen.
De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt hoogstens werd meegesleept in het handelen van anderen. Hij werd af en toe gevraagd om op en neer te rijden als er niemand beschikbaar was en hij had niets te zeggen over de handelingen waartoe hij de opdracht kreeg. Zijn rol was dermate beperkt dat hij niet kan worden gezien als medepleger, maar slechts als medeplichtige. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Vooropgesteld wordt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier blijkt dat
[accountnaam 4]duidelijke opdrachten geeft aan
[accountnaam 3],
[accountnaam 1]en
[accountnaam 5]en dat deze drie personen verantwoording afleggen aan hem. Enkel op instructie van
[accountnaam 4]wordt geld opgehaald of weggebracht.
[accountnaam 4]heeft daarmee een duidelijke en coördinerende rol op afstand.
[accountnaam 1]op zijn beurt lijkt een coördinerende rol op locatie te hebben. Uit berichten blijkt dat
[accountnaam 4]hem benadert voor betalingen die voldaan moeten worden,
[accountnaam 1]informeert
[accountnaam 4]over het loon dat iedereen heeft gekregen of nog moet krijgen en hij denkt mee over de werkverdeling zoals hierna in paragraaf 4.3.2. nog zal worden aangehaald. In vergelijking met
[bijnaam medeverdachte 2] (uit het dossier blijkt dat
[bijnaam medeverdachte 2]de bijnaam van medeverdachte [medeverdachte 2] betrof)
,heeft
[accountnaam 1]inderdaad fors minder geldtransporten gereden, maar met een totaal dat optelt tot meer dan 1,2 miljoen euro kan absoluut niet gesteld worden dat zijn bijdrage verwaarloosbaar is. De bijdrage van de verdachte aan het witwassen is hiermee van zodanig gewicht dat sprake is van medeplegen.
4.2.2.5.
Is er een dubbeltelling?
Op basis van de in de woning aangetroffen administratie en alle EncroChat-berichten in het dossier is een berekening gemaakt, waaruit blijkt dat in de periode van 4 maart tot en met 29 april 2020 een bedrag van € 16.608.045,- is binnengebracht en een bedrag van € 4.569.990,- is uitgegaan. Op 1 mei 2020 is een bedrag van € 12.579.380,- aangetroffen in de woning aan de [straatnaam] . Er is geen sprake van een dubbeltelling in de tenlastelegging, zoals de raadsman heeft betoogd. Er is sprake van het zowel voorhanden hebben en verhullen als ook van verwerven en overdragen van geldbedragen. In de tenlastegelegde periode heeft de verdachte ruim 12,5 miljoen euro voorhanden gehad, verborgen en daarvan de aard, herkomst en de vindplaats verhuld. Daarbij heeft hij ruim 16,6 miljoen euro verworven en 4,5 miljoen euro overgedragen en daarvan de vervreemding verhuld. Het verweer van de raadsman wordt gelet hierop verworpen.
4.2.2.6.
Bestaat het bewijs alleen uit EncroChat-gegevens?
Door de verdediging is bepleit dat vrijspraak moet volgen omdat het bewijsminimum niet kan worden gehaald. De rechtbank verwerpt dat verweer. Zoals hiervoor onder 4.2.2. is overwogen is er in een woning aan de [straatnaam] een contant geldbedrag van meer van 12,5 miljoen euro aangetroffen. Daarnaast zijn in de in de woning aangetroffen PGP-telefoon van [medeverdachte 1] notities van een administratie met betrekking tot het geld aangetroffen. Voorts is ook een sleutel van een Volkswagen voertuig in de woning aangetroffen. Na onderzoek van de politie is de Volkswagen Transporter aangetroffen. Tijdens onderzoek in die bus is een factuur op naam van de verdachte aangetroffen.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
4.3.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat het samenwerkingsverband de vereiste structuur en duurzaamheid had. Voorts was de rol van de verdachte geheel ondergeschikt aan de andere verdachten. In het geval van een veroordeling dient voor wat betreft de pleegperiode aansluiting te worden gezocht bij het moment waarop het eerste EncroChat account van de verdachte actief werd, te weten 29 maart 2020.
4.3.2.
Beoordeling
Criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr sprake is als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon en met het oogmerk om misdrijven te plegen. Er kan slechts sprake kan zijn van deelname aan een dergelijke criminele organisatie indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het bedoelde oogmerk.
Zoals hierboven is overwogen, is gedurende een langere periode sprake geweest van gewoontewitwassen. In de periode van 29 maart tot en met 1 mei 2020 is er veelvuldig contact geweest over dit witwassen tussen verschillende EncroChat-accounts, waaronder de Encro-accounts
[accountnaam 4]en
[accountnaam 1]. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de verdachte de gebruiker was van dat laatste account. Uit de chatberichten in het dossier volgt dat de gespreksdeelnemers elkaar (goed) kennen, elkaar vertrouwen met uitzonderlijk grote sommen geld en van elkaar weten wie welke taak heeft. De gesprekken geven blijk van een zekere routine, waarbij men vaak aan een half woord genoeg heeft en instructies worden even kort en zakelijk gegeven als dat zij worden opgevolgd.
Gezien het voorgaande is sprake van een duurzaam samenwerkingsverband, zoals bedoeld in artikel 140 Sr, zodat sprake is geweest van een criminele organisatie. Deze organisatie had tot doel het plegen van misdrijven, in dit geval het maken van een gewoonte van het witwassen van grote sommen geld.
Deelneming door de verdachte?
De verdachte heeft via het account
[accountnaam 1]veelvuldig contact gehad met de gebruiker van het Encro-account
[accountnaam 4].
Uit de notities die zijn aangetroffen blijkt dat de verdachte in de periode van 4 maart 2020 tot eind april 2020 meerdere geldtransporten heeft uitgevoerd. Uit de chats blijkt dat de verdachte dat in opdracht van
[accountnaam 4]deed. Zo moest hij vaak geld vanuit de stashlocatie ophalen en dit vervolgens overhandigen aan een door
[accountnaam 4]genoemd persoon of vervoeren naar een concreet aan hem door
[accountnaam 4]verstrekt adres. Soms moest hij juist geld ophalen bij een aan hem eveneens via EncroChat verstrekt adres. De verdachte koppelde na het uitvoeren van de geldtransporten steeds terug aan die
[accountnaam 4]dat de overdracht of het transport was geslaagd en of er nog bijzonderheden waren. De verdachte onderhield daarnaast via EncroChat contact met de stashbewaker die communiceerde via het Encro-account
[accountnaam 3] .Die stashbewaker heeft de door onder meer de verdachte gereden geldtransporten nauwgezet bijgehouden in een administratie. De verdachte ontving voor zijn werkzaamheden als geldkoerier een geldelijke vergoeding. Uit de chatberichten blijkt voorts dat de verdachte kennelijk de bevoegdheid had om een transport dat
[accountnaam 4]hem vroeg te doen, te weigeren. Hij stelde dan voor het transport door de gebruiker van het EncroChat-account
[bijnaam medeverdachte 2]uit te laten voeren.
In de stashwoning is een geldtelmachine in beslag genomen. Uit onderzoek naar die geldtelmachine blijkt dat deze is gebruikt tussen 11 februari 2020 en 24 april 2020. In totaal is er in deze periode 241 keer een geldbedrag geteld met behulp van de machine. In totaal zijn met de geldtelmachine meer dan tweehonderdduizend bankbiljetten geteld.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om de pleegdatum te beperken tot de datum waarop het EncroChat-account
[accountnaam 1]werd geactiveerd, omdat de gebruikersnaam van dat account,
[accountnaam 1], in de genoemde administratie al vanaf 4 maart 2020 voorkomt. Evenmin ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzing om de aanvang van de pleegperiode te baseren op de datum die blijkt uit het onderzoek naar de in de woning aangetroffen geldtelmachine. Op basis van de informatie uit de geldtelmachine zou weliswaar kunnen blijken dat er vanaf die datum ook al geldbedragen werden geteld, of zelfs witgewassen, maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat ook de verdachte daar vanaf dat moment al bij betrokken was.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de verdachte heeft behoord tot een op het (gewoonte)witwassen van geld gericht samenwerkingsverband. De verdachte heeft met zijn feitelijke gedragingen, namelijk het in het bestek van dat samenwerkingsverband veelvuldig koerieren van crimineel geld, in de periode van 4 maart 2020 tot en met 1 mei 2020, een aandeel gehad in het verwezenlijken van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld.
meerdere geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van in totaal € 16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
- een geldbedrag van in totaal € 4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
- een geldbedrag van in totaal € 12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020)
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of van deze geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
althans van enige geldbedragen,en/of omgezet
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
althans redelijkerwijs moesten vermoeden,

2.

hij in de periode van 4 maart 2020 tot en met 1 mei 2020 te Eindhoven, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
2.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van zeer grote sommen geld en het deelnemen aan een criminele organisatie. Gewoontewitwassen heeft maatschappelijk een groot ontwrichtend effect. Het geeft, zoals in dit geval, criminelen de kans om grote hoeveelheden illegaal geld te laten circuleren of om te zetten in legaal bruikbaar geld. Witwassen gaat hand in hand met vaak zeer lucratieve strafbare feiten, die weer gepaard gaan met (grof) geweld, waardoor niet zelden dodelijke slachtoffers te betreuren zijn.
Witwassen bevordert op haar beurt weer het plegen van delicten, omdat hierdoor de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt. Het dossier biedt voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het aangetroffen geld is verdiend met de handel in verdovende middelen.
Uit de chatgesprekken in het dossier blijkt eveneens dat het gebruik van geweld werd niet geschuwd. Er werd gesproken over represailles en ontvoeringen en in de stashwoning zijn ook wapens gevonden. Al deze gedragingen samen vormen activiteiten waardoor de verdachte heeft meegewerkt aan de ondermijning van de samenleving. De verdachte heeft in de organisatie een significante rol gespeeld.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij de straf die aan de veroordeelde medeverdachte [medeverdachte 2] is opgelegd, te weten een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan elf maanden voorwaardelijk en de maximale taakstraf. Hiervoor bestaat echter onvoldoende aanleiding, omdat de rechtbank de rol van de verdachte anders beoordeelt dan de rol van de medeverdachte [medeverdachte 2] . Daarnaast komt ook de bewezenverklaring niet geheel overeen. Uit het dossier en het gepubliceerde vonnis van [medeverdachte 2] (ECLI:NL:RBROT:2023:12215) blijkt voorts dat [medeverdachte 2] voordat de politie ingreep, uit eigen beweging was gestopt met het plegen van de bewezenverklaarde feiten en dat zijn persoonlijke omstandigheden in zijn voordeel zijn meegewogen. Over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is niets bekend geworden. De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een gevangenisstraf van vier jaar en kwam na een korting wegens overschrijding van de redelijke termijn uit op een eis van 43 maanden gevangenisstraf. De rechtbank ziet evenwel redenen om niet een gevangenisstraf van 48 maanden als uitgangspunt te nemen, maar een gevangenisstraf van 45 maanden.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op in september 2021 omdat de verdediging in die maand de stukken heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie en op dat moment wist dat een strafvervolging tegen de verdachte zou worden ingesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van vier jaren en drie maanden verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Daarom zal als compensatie in plaats van een gevangenisstraf van 45 maanden een gevangenisstraf van 36 maanden worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.P.J. Schoonen, voorzitter,
en mrs. A.P. Hameete en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2020 tot en met 1 mei 2020 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders, van meerdere geldbedragen, te weten:- een geldbedrag van in totaal €16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;- een geldbedrag van in totaal €4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;- een geldbedrag van in totaal €12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020) althans van enige geldbedragen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is of het voorhanden heef
meerdere geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van in totaal €16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
- een geldbedrag van in totaal €4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
- een geldbedrag van in totaal €12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020) althans van enige geldbedragen,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van deze geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht)

2.

hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2020 tot en met 1 mei 2020 te Eindhoven, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.( art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.BOB methodieken aanvullend pv 26Lembre, pagina’s 384-388.
2.Documentcode: LERDB20001-4272
3.Proces-verbaalnummer LERDB20001-7156, pagina 377 en verder.