Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden.
4.Waardering van het bewijs
[accountnaam 1]en
[accountnaam 2]. Primair moet dat tot bewijsuitsluiting en dus vrijspraak leiden, subsidiair moet dat leiden tot strafvermindering. Als de informatie wel mag worden gebruikt, dan kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker of de enige gebruiker is geweest van de genoemde EncroChat-accounts.
[accountnaam 1]werd pas actief op 29 maart 2020. Transacties van voor die datum die aan de verdachte worden verweten, zijn gebaseerd op in de woning aangetroffen notities. Omdat de transactie van 12 april 2020 niet terugkomt in de EncroChat-berichten, kan die administratie niet vertrouwd worden.
[accountnaam 3]. Het vermoeden was dat [medeverdachte 1] hiervan de gebruiker was. Op deze telefoon stonden vijf EncroChat-adressen opgeslagen, te weten
[accountnaam 4],
[accountnaam 5],
[accountnaam 6],
[accountnaam 7]en
[accountnaam 1]. Door de politie zijn deze accounts onderzocht en het vermoeden is dat de verdachte gebruiker is van het account
[accountnaam 1]. Inmiddels is met betrekking tot de accounts
[accountnaam 5]en
[accountnaam 4]bewezen dat de medeverdachten [medeverdachte 2] (rechtbank Rotterdam, 20 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:12215) respectievelijk [medeverdachte 3] (rechtbank Rotterdam, 6 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7505) daarvan gebruik hebben gemaakt.
Bewijsuitsluiting als gevolg van het ontbreken van stukken van de rechter-commissaris?
onherstelbaarvormverzuim betreft en – als dit het geval zou zijn – welk gevolg dit zou moeten hebben, kunnen echter onbeantwoord blijven. In dit kader is allereerst van belang dat de verdediging niet heeft gemotiveerd welk nadeel bij de verdachte door het ontbreken van dit stuk is veroorzaakt, zodat het op grond van artikel 359a van het wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevoerde verweer niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hiernaast zou – ware het verweer wel gegrond – dit verzuim slechts hebben geleid tot de enkele vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, zodat een nader onderzoek hiernaar achterwege kan worden gelaten (Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533 r.o. 3.7). Ten aanzien van de tweede EncroChat gebruikersnaam die aan de verdachte wordt toegeschreven,
[accountnaam 2], merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat zij deze chats niet voor het bewijs zal gebruiken, zodat de verdachte in dat kader tevens geen belang heeft bij een bespreking van zijn tot bewijsuitsluiting strekkende verweer.
Is de verdachte de (enige) gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 1] ?
[accountnaam 1]. Aanvankelijk ontstond op basis van de onderzoeksbevindingen het vermoeden dat [medeverdachte 4] de gebruiker van dat account was, tot het moment dat de gebruiker van het account
[accountnaam 1]in reactie op een vraag van
[accountnaam 5]liet weten dat hij bij [medeverdachte 4] was.
[accountnaam 5]vroeg vervolgens of hij daar ook heen kon komen, waarop
[accountnaam 1]antwoordde: ‘Hij zegt s goed’. Uit de chat kan worden afgeleid dat de gebruiker van het account
[accountnaam 1]bij [medeverdachte 4] thuis was en dat ‘hij’, de rechtbank begrijpt [medeverdachte 4] , het goed vond dat
[accountnaam 5]daar ook naartoe zou komen.
[accountnaam 5]zei de gebruiker van
[accountnaam 1]dat
[accountnaam 5]moet zeggen ‘Moest [voornaam verdachte] geld lene ofzo gwn lulle iets’. Gelet op de context van het gesprek lijkt de gebruiker van
[accountnaam 1]naar zichzelf, naar [voornaam verdachte] , te verwijzen in dat bericht. In andere gesprekken stuurt de gebruiker van het account
[accountnaam 1]een foto van een kentekenbewijs van een auto door. Die auto stond op naam van de verdachte, [verdachte] . Vervolgens blijkt dat de gebruiker
[accountnaam 1]in gesprekken informatie heeft gedeeld over zijn familie. Hij stuurde berichten waaruit blijkt dat hij een zus heeft en op 2 april 2020 schreef hij dat hij op de verjaardag van zijn neefje was. De verdachte heeft een zus die een zoon heeft die op 2 april 2023 is geboren.
[accountnaam 1]. De rechtbank ziet in het dossier geen aanleiding om te vermoeden dat dit account door meerdere personen is gebruikt. Dat de politie aanvankelijk vermoedde dat [medeverdachte 4] de gebruiker was van het account maakt dat niet anders. Dat vermoeden was namelijk niet gebaseerd op informatie uit de verzonden berichten met betrekking tot de persoon of de persoonlijke omstandigheden van de gebruiker van het account.
Is het in de woning aangetroffen geld van misdrijf afkomstig?
Heeft de verdachte, samen met anderen, witwashandelingen gepleegd?
[accountnaam 3]en anderen blijkt dat het in de chatberichten steeds om geldbedragen gaat. Regelmatig stuurt
[accountnaam 3]foto’s van de ontvangen en getelde geldbedragen mee, voornamelijk als hij
[accountnaam 4]op de hoogte houdt. Voorts kunnen de berichten niet los worden gezien van het enorme geldbedrag dat in de woning aan de [straatnaam] is aangetroffen.
[accountnaam 4]duidelijke opdrachten geeft aan
[accountnaam 3],
[accountnaam 1]en
[accountnaam 5]en dat deze drie personen verantwoording afleggen aan hem. Enkel op instructie van
[accountnaam 4]wordt geld opgehaald of weggebracht.
[accountnaam 4]heeft daarmee een duidelijke en coördinerende rol op afstand.
[accountnaam 1]op zijn beurt lijkt een coördinerende rol op locatie te hebben. Uit berichten blijkt dat
[accountnaam 4]hem benadert voor betalingen die voldaan moeten worden,
[accountnaam 1]informeert
[accountnaam 4]over het loon dat iedereen heeft gekregen of nog moet krijgen en hij denkt mee over de werkverdeling zoals hierna in paragraaf 4.3.2. nog zal worden aangehaald. In vergelijking met
[bijnaam medeverdachte 2] (uit het dossier blijkt dat
[bijnaam medeverdachte 2]de bijnaam van medeverdachte [medeverdachte 2] betrof)
,heeft
[accountnaam 1]inderdaad fors minder geldtransporten gereden, maar met een totaal dat optelt tot meer dan 1,2 miljoen euro kan absoluut niet gesteld worden dat zijn bijdrage verwaarloosbaar is. De bijdrage van de verdachte aan het witwassen is hiermee van zodanig gewicht dat sprake is van medeplegen.
Is er een dubbeltelling?
Bestaat het bewijs alleen uit EncroChat-gegevens?
[accountnaam 4]en
[accountnaam 1]. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de verdachte de gebruiker was van dat laatste account. Uit de chatberichten in het dossier volgt dat de gespreksdeelnemers elkaar (goed) kennen, elkaar vertrouwen met uitzonderlijk grote sommen geld en van elkaar weten wie welke taak heeft. De gesprekken geven blijk van een zekere routine, waarbij men vaak aan een half woord genoeg heeft en instructies worden even kort en zakelijk gegeven als dat zij worden opgevolgd.
[accountnaam 1]veelvuldig contact gehad met de gebruiker van het Encro-account
[accountnaam 4].
[accountnaam 4]deed. Zo moest hij vaak geld vanuit de stashlocatie ophalen en dit vervolgens overhandigen aan een door
[accountnaam 4]genoemd persoon of vervoeren naar een concreet aan hem door
[accountnaam 4]verstrekt adres. Soms moest hij juist geld ophalen bij een aan hem eveneens via EncroChat verstrekt adres. De verdachte koppelde na het uitvoeren van de geldtransporten steeds terug aan die
[accountnaam 4]dat de overdracht of het transport was geslaagd en of er nog bijzonderheden waren. De verdachte onderhield daarnaast via EncroChat contact met de stashbewaker die communiceerde via het Encro-account
[accountnaam 3] .Die stashbewaker heeft de door onder meer de verdachte gereden geldtransporten nauwgezet bijgehouden in een administratie. De verdachte ontving voor zijn werkzaamheden als geldkoerier een geldelijke vergoeding. Uit de chatberichten blijkt voorts dat de verdachte kennelijk de bevoegdheid had om een transport dat
[accountnaam 4]hem vroeg te doen, te weigeren. Hij stelde dan voor het transport door de gebruiker van het EncroChat-account
[bijnaam medeverdachte 2]uit te laten voeren.
[accountnaam 1]werd geactiveerd, omdat de gebruikersnaam van dat account,
[accountnaam 1], in de genoemde administratie al vanaf 4 maart 2020 voorkomt. Evenmin ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzing om de aanvang van de pleegperiode te baseren op de datum die blijkt uit het onderzoek naar de in de woning aangetroffen geldtelmachine. Op basis van de informatie uit de geldtelmachine zou weliswaar kunnen blijken dat er vanaf die datum ook al geldbedragen werden geteld, of zelfs witgewassen, maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat ook de verdachte daar vanaf dat moment al bij betrokken was.
- een geldbedrag van in totaal € 16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
- een geldbedrag van in totaal € 4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
- een geldbedrag van in totaal € 12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020)
2.
5.Strafbaarheid feiten
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Bijlagen
10.Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
- een geldbedrag van in totaal €16.608.045 (inkomend van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
- een geldbedrag van in totaal €4.568.890 (uitgaand van 4 maart 2020 tot en met 29 april 2020) en/of;
- een geldbedrag van in totaal €12.579.380 (aangetroffen op 1 mei 2020) althans van enige geldbedragen,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;