ECLI:NL:RBROT:2025:14726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
ROT 24/2617
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2025, in de zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen, werd de aanvraag van eiseres om compensatie voor de jaren 2010 en 2011 op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelde de afwijzing en kwam tot de conclusie dat de Dienst Toeslagen terecht had gehandeld. Voor het jaar 2010 voldeed de toeslagpartner van eiseres niet aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag, en voor het jaar 2011 was niet aannemelijk dat eiseres daadwerkelijk kinderopvang had afgenomen. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen niet hoefde te twijfelen aan de informatie uit de gemeentelijke basisadministratie en de gegevens van de kinderopvanginstelling, en dat er geen reden was om navraag te doen bij eiseres voordat de bijstelling van het recht op kinderopvangtoeslag plaatsvond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht had op compensatie en ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare gegevens in de gemeentelijke basisadministratie en de rol van de Dienst Toeslagen in het beoordelen van aanvragen voor kinderopvangtoeslag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L.A. Alderlieste),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. W.E. Louwerse en mr. S.R. Busch).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om compensatie voor de jaren 2010 en 2011 op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie voor de jaren 2010 en 2011 terecht heeft afgewezen. Voor het jaar 2010 voldeed de toeslagpartner van eiseres niet aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag. Voor het jaar 2011 is niet aannemelijk geworden dat eiseres kinderopvang heeft afgenomen. De Dienst Toeslagen hoefde niet te twijfelen aan de informatie uit de gemeentelijke basisadministratie en de gegevens van de kinderopvanginstelling en hoefde daarom geen navraag te doen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 22 december 2022 heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wht afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 29 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 december 2022 gegrond verklaard en € 45.471,- compensatie toegekend.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op zitting van 6 augustus 2025 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres heeft een aanvraag gedaan om compensatie op grond van artikel 2.1 van de Wht. Met het besluit van 22 december 2022 heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit is aan eiseres een compensatie toegekend van € 45.471,- voor het jaar 2009 omdat sprake was van vooringenomen handelen. Voor de jaren 2008 en 2010 tot en met 2013 is geen compensatie toegekend.
3.1.
Aan het bestreden besluit heeft de Dienst Toeslagen voor wat betreft de jaren 2010 en 2011 ten grondslag gelegd dat de terugvorderingen het gevolg zijn van een stopzetting van de kinderopvang per 15 december 2010. Een latere terugvordering over het jaar 2010 is het gevolg van de uitschrijving per 23 september 2010 uit de (destijds zo genoemde) gemeentelijke basisadministratie (gba) van de voormalig echtgenoot van eiseres, zonder inschrijving op een ander adres. Hierdoor is niet bekend waar hij verbleef. Ook is niet bekend wat zijn bron van inkomsten was. Zijn inkomen over het jaar 2010 is vastgesteld op € 1.710,- waardoor het niet aannemelijk is dat hij fulltime heeft gewerkt en over het hele jaar recht had op kinderopvangtoeslag. Hierdoor bestond er over de periode tussen 23 september 2010 en 31 december 2011 geen recht op kinderopvangtoeslag.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het besluit van de Dienst Toeslagen dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie voor de jaren 2010 en 2011. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is ongegrond. De Dienst Toeslagen heeft de aanvraag van eiseres om compensatie voor de jaren 2010 en 2011 terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Eiseres voert aan dat zij voor de jaren 2010 en 2011 wel recht heeft op compensatie. Eiseres had recht op kinderopvangtoeslag in 2010 en 2011, dus de terugvorderingen waren onterecht. Zij heeft in 2010 en tot een zeker moment in 2011 namelijk opvang nodig gehad voor haar kinderen omdat zij een opleiding volgde. Eiseres was in 2010 en 2011 gehuwd en is in 2019 gescheiden. Haar voormalig echtgenoot moest niet aangemerkt worden als haar toeslagpartner omdat hij vanaf 23 september 2010 niet meer bij het gezin woonde en zij in financieel opzicht niets meer met elkaar te maken hadden. Haar kan niet worden tegengeworpen dat hij zich niet op een ander adres heeft ingeschreven. De Dienst Toeslagen had destijds navraag moeten doen bij eiseres over de feitelijke woonsituatie van haar toenmalige echtgenoot en over de stopzetting van de kinderopvang, alvorens over te gaan tot een neerwaartse bijstelling van het recht op kinderopvangtoeslag. Ook heeft eiseres om een betalingsregeling gevraagd en niet toegekend gekregen, waardoor er sprake is van hardheid.
7.1.
De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van haar bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen of een te harde toepassing van het wettelijk systeem van de kinderopvangtoeslag. [1]
Recht op compensatie voor het jaar 2010
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen niet vooringenomen gehandeld met betrekking tot het jaar 2010. De voormalig echtgenoot van eiseres mocht voor het jaar 2010 worden aangemerkt als toeslagpartner. Destijds werd als partner aangemerkt de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot. [2] Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij haar voormalig echtgenoot op 23 september 2010 heeft uitgeschreven uit de gba, omdat hij toen een periode van enkele weken niet bij het gezin verbleef. Eiseres omschrijft de relatie als een knipperlichtrelatie die in die periode nooit helemaal over is geweest. In 2012 heeft hij zichzelf weer ingeschreven op het adres van eiseres. Hieruit concludeert de rechtbank dat niet aannemelijk is dat zij duurzaam gescheiden van elkaar hebben geleefd, zodat de Dienst Toeslagen de voormalig echtgenoot van eiseres terecht heeft aangemerkt als toeslagpartner. Een toeslagpartner moet voldoen aan de vereisten voor het recht op kinderopvangtoeslag van aanvragers met een partner zoals opgenomen in artikel 1.6, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). [3] Door de uitschrijving uit de gba kon de Dienst Toeslagen niet vaststellen of de partner in Nederland, een andere lidstaat of in Zwitserland woonde. Dat de Dienst Toeslagen geen navraag heeft gedaan bij eiseres over de feitelijke situatie alvorens over te gaan tot het terugvorderen van de kinderopvangtoeslag, duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op vooringenomenheid. De Dienst Toeslagen mocht er namelijk op vertrouwen dat de gegevens in de gba betrouwbaar zijn. [4]
7.3.
De terugvordering heeft ook niet geleid tot een onbillijkheid van overwegende aard voortkomend uit een te harde toepassing van het wettelijk systeem. Er is sprake van hardheid in het geval van bijzondere omstandigheden waarbij de terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen. Dit is onder meer het geval als de kinderopvangtoeslag is teruggevorderd vanwege een geringe formele tekortkoming, terwijl aan de materiële eisen is voldaan. [5] Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de voormalig echtgenoot van eiseres als toeslagpartner voldeed aan de overige vereisten van artikel 1.6, derde lid, van de Wkkp. In 2010 is het inkomen namelijk vastgesteld op € 1.700,-, waardoor het onwaarschijnlijk is dat iedere maand arbeid is verricht. [6] Uit het dossier blijkt niet dat hij gebruik maakte van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een andere activiteit op basis waarvan recht op kinderopvangtoeslag voor aanvragers met een partner bestaat. Het is de rechtbank ook niet gebleken van andere feiten of omstandigheden waaruit een te harde toepassing van het wettelijk systeem blijkt. Eiseres heeft daarom voor het jaar 2010 geen recht op compensatie op grond van artikel 2.1 van de Wht.
Recht op compensatie voor het jaar 2011
7.4.
Ook voor het jaar 2011 is de rechtbank van oordeel dat de Dienst Toeslagen niet vooringenomen heeft gehandeld. De terugvordering van de kinderopvangtoeslag voor jaar 2011 is het gevolg van een door de kinderopvanginstelling doorgegeven wijziging dat per 15 december 2010 geen kinderopvang meer werd afgenomen. De Dienst Toeslagen mocht in beginsel vertrouwen op de informatie die werd doorgegeven door de kinderopvanginstelling. De Dienst Toeslagen heeft deze stukken gebruikt om de hoogte van de kinderopvangtoeslag van eiseres vast te stellen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de Dienst Toeslagen had moeten twijfelen aan de juistheid van de gegevens zoals door de kinderopvanginstelling doorgegeven. Dat de Dienst Toeslagen geen navraag heeft gedaan bij eiseres nadat de kinderopvanginstelling een wijziging heeft doorgegeven, kan dus niet worden aangemerkt als vooringenomen handelen.
7.5.
De terugvordering is ook niet aan te merken als onevenredig in verhouding tot de met de terugvordering te dienen doelen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat eiseres opvang heeft afgenomen in 2011. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat er na 15 december 2010 nog kinderopvang is afgenomen. Ten eerste weet zij niet meer in welke periode zij kinderopvang heeft afgenomen. Ten tweede heeft zij ter zitting verklaard dat zij ook niet weet of zij zelf voor kinderopvang heeft betaald. De kosten voor kinderopvang zijn zodanig hoog dat de gevolgen van het volledig zelf bekostigen daarvan aanzienlijk zouden zijn. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de materiële eisen voor het recht op kinderopvangtoeslag. Uit het dossier volgt dat de kinderopvangtoeslag is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling. Voor het jaar 2011 is een bedrag van € 1.681,- teruggevorderd omdat er geen kinderopvang is afgenomen. Dit bedrag is verrekend met andere toeslagen. Uit het dossier blijkt niet dat de kinderopvanginstelling dit bedrag heeft terugbetaald aan de Dienst Toeslagen. Eiseres heeft niet betoogd dat de uitbetaling aan de kinderopvanginstelling nooit aan haar ten goede is gekomen, zodat daar ook geen reden in zit om hardheid aan te nemen. Ook is niet gebleken van andere feiten of omstandigheden waaruit een te harde toepassing van het wettelijk systeem blijkt. Eiseres heeft daarom ook voor het jaar 2011 geen recht op compensatie op grond van artikel 2.1 van de Wht.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen compensatie krijgt voor de jaren 2010 en 2011. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Joosse, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 2.1. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
Artikel 1.1a van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, geldend van 1 augustus 2010 tot en met 28 oktober 2011, voor zover hier van belang, luidt:
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 5, van toepassing, met dien verstande dat met de aanwezigheid van een partner geen rekening wordt gehouden in de kalendermaand waarin het partnerschap aanvangt of eindigt.
Artikel 1.6, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, geldend van 1 augustus 2010 tot en met 28 oktober 2011, voor zover hier van belang, luidt:
3. Een ouder met een partner heeft slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en
a. in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland arbeid verricht,
b. een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, d, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een daarmee vergelijkbare uitkering respectievelijk voorziening, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland,
c. werkloos wordt als bedoeld in het tweede lid en een uitkering ontvangt als bedoeld in het tweede lid, onder a of b, of een daarmee vergelijkbare uitkering, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland, of
d. een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder f, g, j, k of l.
Artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, geldend van 10 oktober 2010 tot en met 31 december 2010, voor zover hier van belang, luidt:
1. De partner van de belanghebbende is degene die hierna als eerste wordt genoemd:
a. de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner;
Artikel 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang, geldend van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010, luidt:
De hoogte van de kinderopvangtoeslag wordt voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.
Artikel 11 van de Regeling Wet kinderopvang, geldend van 1 januari 2011 tot en met 14 april 2011, luidt:
1. De administratie van een kindercentrum of gastouderbureau is zodanig ingericht dat op verzoek van:
a. de toezichthouder, bedoeld in artikel 1.61 van de wet, tijdig de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met f, respectievelijk in het derde lid, kunnen worden verstrekt die voor de naleving van bij en krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften van belang zijn; of
b. de Belastingdienst/Toeslagen, het college of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tijdig, de gegevens of inlichtingen over de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder f en g, respectievelijk derde lid, eerste volzin, voor zover betrekking hebbend op onderdeel f, en tweede volzin, onder c, d, e, f of g kunnen worden verstrekt die voor de aanspraak van een ouder op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag, de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente of de hoogte van de tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van belang zijn.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
2.Op grond van artikel 1.1a, eerste lid, van de Wkkp (geldend van 1 augustus 2010 tot en met 28 oktober 2011) in samenhang gelezen met artikel 3 van de Awir (geldend van 10 oktober 2010 tot en met 31 december 2010).
3.Geldend van 1 augustus 2010 tot en met 28 oktober 2011.
4.ABRvS 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3971.
5.Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, p. 71.
6.Artikel 1.6, derde lid, van de Wkkp (geldend van 1 augustus 2010 tot en met 28 oktober 2011) in samenhang gelezen met artikel 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang (geldend van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010).